| |
| |
| |
zoek de mens
Het absolutistische oosten (Slot)
Oost-Duitsland
Zo het waar is wat de huidige eerste-minister van Groot-Brittannië gezegd heeft (mei 1965) - en het is waar - namelijk dat het vraagstuk van de Duitse eenheid het eerste vraagstuk van Europa is en dat er geen orde kan heersen in Europa zo de hereniging van Oost- en West-Duitsland niet verwezenlijkt is, dan is het precies wegens de onmogelijkheid om twee uiteenlopende structuren als een democratisch en een autocratisch systeem te verzoenen, dat de hereniging uitblijft. Dat mag de wereld aan het leninisme wijten. De sowjetregering te Moskou heeft in Midden-Europa, vanaf de Zwarte Zee tot aan de Baltische Zee, een reeks autocratische regeringen aan het bewind geholpen en tot nu toe in stand gehouden. Daaronder is die van Pankow.
De communistische regering van Oost-Duitsland noemt zich maar aldoor een Duitse democratische republiek. Zij is er zeker in geslaagd heel wat simpele zielen te misleiden, wat minder in Duitsland, veel meer elders.
Voor wie enigszins ingewijd is in de politieke geschiedenis en de politieke sociologie kan er geen ogenblik twijfel bestaan: Oost-Duitsland leeft onder een autocratisch staatsbestel en het is slechts mits een verkrachting van de terminologie dat Ulbricht en zijn aanhangers ertoe komen Oost-Duitsland een democratische republiek te noemen.
Door een trek die eigen is aan alle communisten, en helaas aan vele anderen aan beide zijden van de Berlijnse muur, begaan zij een bestendige verwarring tussen datgene wat staatsbestel en dat wat staatsbeleid is.
Het staatsbestel doelt op de structuur, de instelling, de statische factor, waaruit precies af te leiden is of de kern- | |
| |
verhouding van de democratie, namelijk de afhankelijkheid van de instelling ten overstaan van de soevereine wil der burgers, er al of niet aanwezig is.
Het staatsbeleid doelt op de richting, de voornemens, de doeleinden van hen die de raderwerken van de Staat te leiden en te gebruiken hebben, de Staat moge hierbij een democratisch of een autocratisch systeem zijn. Het staatsbeleid, dat is de dynamische factor die met socialistische, of liberale, of conservatieve strekkingen, de dagelijkse en concrete politieke vraagstukken te behandelen heeft.
Het staatsbeleid van de Oostduitse regering is gericht op de vestiging van een socialistische maatschappij. Het staatsbestel van Oost-Duitsland echter is onmiskenbaar een autocratisch systeem.
Laten we dat even nagaan: de marxistische theorie leert dat de politieke partijen de neerslag zijn van de bestaande, door economische belangen van elkaar gescheiden klassen. De regeerders in Sowjet-Rusland betogen dat daar waar geen verschillende klassen meer bestaan, waar slechts nog arbeiders zijn, waar men dus voor een klassenloze maatschappij komt te staan, er geen behoefte aan verschillende politieke partijen kan ontstaan. Welnu, in het ‘socialistische kamp’ bestaan geen verschillende klassen meer. De socialistische maatschappij is er een zonder klassen en klasseverschillen. Er kan daar dus slechts plaats zijn voor één enkele partij, die van het gehele volk.
Door die fictie werd en wordt de alleenheerschappij van de communistische Partij gemotiveerd en gehandhaafd. Dat het een fictie is, mogen wij betogen aan de hand van niet verdachte getuigenissen als die van Mao Tse Toeng en Sjoe En Lai: herhaaldelijk hebben zij verklaard dat ‘in alle socialistische landen nog klassen en klassetegenstellingen bestaan’. Dit werd verkondigd in de brief in 25 punten, gericht tot de Russische communisten, in juni 1963. In een rapport, voorgedragen door Sjoe En Lai tijdens het Volkscongres, in december 1964, luidde het: ‘In een socialistische samenleving blijven klassetegenstellingen bestaan’.
Welnu in Oost-Duitsland, dat geacht wordt ook tot het ‘socialistische kamp’ te behoren, bestaan - wonder boven wonder! - verschillende partijen! Zij worden als dusdanig erkend en zijn vertegenwoordigd in de Volkskammer.
Op het eerste gezicht zou men kunnen zeggen: daar hebben wij nu toch een democratische structuur, vermits de
| |
| |
vrije oprichting van partijen en dus de politieke vrijheid worden erkend!
Wil men zich de moeite geven wat nader toe te zien, dan kan men dadelijk nagaan, hoe vindingrijk de Oostduitse communisten en hun handlangers waren, als het erop aankwam het autocratisch systeem een democratisch bovenkleedje en een passend masker te bezorgen.
Wij doen best, hierbij gebruik te maken van de documentatie die zij zelf, met propagandistische bedoeling, en ter misleiding van de simpele zielen, in het Westen, laten verspreiden.
In de ‘Volkskammer’, het Parlement van de ‘Duitse democratische Republiek’, zijn vijf politieke partijen vertegenwoordigd.
Er is vooreerst de socialistische eenheidspartij, de partij van de arbeiders, ontstaan in 1946, uit de fusie van de communistische en sociaal-democratische partijen. Zij is de ‘belichaming van de leidende kracht in het leven van de eerste Duitse Staat van arbeiders en boeren’.
De overige vier partijen vertegenwoordigen respectievelijk de belangen van de landbouwbevolking, de christendemocratische vrede en sociale vooruitgang, de liberaaldemocratische levensopvatting en de naar vooruitgang strevende middenstandsklassen, de nationaal-democratische opvattingen van sommige delen van de middenstand.
Doch zie! ‘Alle partijen erkennen de leidende taak van de socialistische eenheidspartij’! Die leidende taak rust op ‘objectieve factoren’ en, in haar hoedanigheid van zelfstandige partijen, ijveren de overige partijen in nauwe samenwerking met de socialistische partij... zo luidt het gedrukte stuk, ter beschikking van de belangstellenden gesteld.
Een ieder kan zich rekenschap geven, door het voorkomen van de bekende terminologie over de leidende kracht en de leidende taak, dat wij voor een structuur staan die weinig of niets te benijden heeft aan die welke te Moskou heerst. De leiding is in handen van de te Moskou goed aangeschreven communistische aanvoerders, Ulbricht en zijn partijgenoten. Alleen is er de even eigenaardige als overbodige fictie van de vijf verschillende partijen aan toegevoegd. Een fictie alleszins!
Wat de als niet-communistisch voorgestelde partijen in
| |
| |
zulke samenhang doen, is niet duidelijk. Zij werken niet, zij steunen en ondergaan. Van een oppositie wordt geen gewag gemaakt. Voor al wie in een politieke partij een organisatie van geestverwanten ziet, een zelfstandige organisatie met eigen opvatting van het algemeen welzijn, waarvoor geijverd en gestreden wordt, is dergelijke situatie onbegrijpelijk.
Wij hoeven er niet verder op aan te dringen.
Om na te gaan in hoever deze verschillende partijen, onder een communistisch bewind, de 17 miljoen burgers van Oost-Duitsland heten te vertegenwoordigen, beschikken wij over een soliede afdoende maatstaf.
Telkens als vanuit het Westen het voorstel kwam om vrije, onder internationaal toezicht gehouden verkiezingen in Oost-Duitsland te laten plaatshebben en de meerderheid van de Oostduitse burgers uitspraak te laten doen over de hereniging met West-Duitsland, kwam er onmiddellijk vanuit het Oosten een kordate weigering! De communistische leiders, te Moskou, te Pankow, te Boedapest of waar ook, wijzen de toepassing af van het eerste, het meest elementaire, het volstrekt fundamentele beginsel van de democratie, het recht voor de burgers om over hun eigen lotsbestemming te beschikken.
Doch wij weten het allen goed: het zelfbeschikkingsrecht van het volk is wel een exportartikel voor de communistische leiders. Zij wijzen het af in de landen waar zij heersen.
De steeds herhaalde weigering van het zelfbeschikkingsrecht van het volk in Oost-Duitsland leidt tot een gevolgtrekking die niet alleen geldt voor de beoordeling van de toestand in Oost-Duitsland maar ook voor de beoordeling van de toestand in de overige ‘volksdemocratieën’ en ten slotte, op een ruimer vlak, voor de bepaling van de ware aard van het systeem, namelijk deze: dat de communistische regeerders te Pankow en te Moskou zeer wel weten dat zij slechts een minderheid van de Oostduitse burgers achter zich hebben en de overgrote meerderheid niet; dat de zogenaamde ‘volksdemocratie’ in werkelijkheid een autocratische oligarchie is, naar het slechts licht gewijzigde Sowjetrussische voorbeeld.
| |
Democratie en ‘kapitalisme’
Met de communisten discussiëren over de juiste betekenis van de term democratie, levert niets op. Voor de
| |
| |
eigenlijke, de typerende kernverhouding van de democratie, zijn zij blind en doof, zelfs doofstom. Evenals voor het onderscheid tussen een democratisch en een autocratisch bewind.
Zij zien in de democratie iets anders dan de kernverhouding. Het demos, het Volk, som van de gelijkwaardige en met volle rechten uitgeruste burgers (wat de politieke betekenis is van het woord sedert de oude Grieken het in de wereld brachten), wordt daar omgebogen tot een synoniem van proletariaat.
Hun zicht is verdraaid door het marxistische schema van de tegenstelling, de spanning en de strijd tussen de bezittende bourgeois en de onterfde proletariër. Een schema dat zij vooraf, en zonder inventaris, aan de sociologische werkelijkheid opdringen.
Van een democratisch bewind in het Westen hebben zij een voorstelling die aan het marxistische schema, niet aan de werkelijkheid beantwoordt.
Het Westen? Dat is, in hun perspectief, natuurlijk het ‘kapitalisme’, de industriële, commerciële en financiële monopolies, de private eigendom van de produktie- en investeringsmiddelen, het vrije initiatief, de markteconomie, enz.
In hun ogen is de politieke structuur van de westerse mogendheden niet een democratisch maar een kapitalistisch systeem.
Begrepen in de geest van Marx, die ook die blijft van de communisten, is de kapitalist niet alleen de eigenaar van de economische en investeringsmiddelen die hij, naar eigen inzicht en in vrijheid, voor eigen welzijn, faam en invloed gebruikt; hij is de man die bezeten is door zijn kapitaal, die alleen dat ziet en niet de gemeenschap, niet de mens; hij is de man voor wie het kapitaal de maatstaf van iedere beoordeling en waardering is, het uitgangspunt en het doel van ieder streven, de kern van zijn waardensysteem.
De door Marx in de wereld gebrachte terminologie werd door Lenin aangevuld. Bij het kapitalisme voegden zich het kolonialisme en het imperialisme, fases die minder actueel waren in de tijd van Marx, daarentegen wel actueel waren rond 1900, in de tijd van Lenin. Sedert Stalin en vooral onder Kroesjtsjew werden, naast de ‘kapitalisten’, de ‘kolonialisten’ en de ‘imperialisten’, vaak de ‘monopolisten’ en ‘neo-kolonialisten’ genoemd.
| |
| |
In een democratie hebben de evenwaardig geachte en met gelijke rechten uitgeruste burgers, het Volk, de Natie, de som van de burgers, het soevereine beschikkingsrecht in handen. Alle macht gaat uit van de natie is het hoofdbeginsel van de westerse grondwetten. De sowjetgrondwet huldigt hetzelfde beginsel, met een andere terminologie, in het reeds aangehaalde derde artikel: ‘de gehele macht in de U.S.S.R. behoort aan de arbeiders van stad en land, ingedeeld in sowjets van arbeidersafgevaardigden’.
Wij hebben er reeds op gewezen dat de werkelijkheid er anders uit ziet: in het systeem dat door Lenin in het leven geroepen en door Stalin bevestigd en bekrachtigd werd, bekleden niet de burgers, niet de sowjets, niet de raden van arbeidersafgevaardigden de voorrang, wel de Partij. ‘De gehele macht in de U.S.S.R.’, zoals de grondwet zegt, behoort niet aan ‘de arbeiders van stad en land’. Zij behoort aan de Partij.
Door een optisch defect dat aan vele omstandigheden en slechts in extreme gevallen aan domheid of boosaardigheid toe te schrijven is, zien de communistische leiders en stellen zij het zo voor dat de kapitalisten, in de westerse maatschappij, zowat de rol vervullen die in de communistische maatschappij door de Partij wordt vervuld.
Dat de stelling nooit bewezen werd, is een feit. Dat zij geen steek houdt, is voor een ieder die niet vooringenomen is, vanzelfsprekend.
De democratische grondwetten in het Westen verlenen aan iedere burger één stem. De kapitalisten, waar er zijn, beschikken ook slechts over één stem. Hun vermogen, de grote industriële, commerciële, financiële bedrijven worden, bij de verlening en de uitoefening van dat kiesrecht, niet in acht genomen. Het aantal van de kapitalisten is niet groot. Het kan niet opwegen tegen het overgroot getal van de burgers die geen kapitalisten zijn. Kroesjtsjew heeft het zelf verklaard, in een rede uitgesproken te Frankfurt-Oder, op 3 juli 1963: in geval van een oorlog met het Westen en met atoombommen, zouden de communisten, in het Westen, voor één kapitalist een miljoen arbeiders verdelgen.
De kapitalisten zijn inderdaad zo weinig talrijk in het Westen, dat geen enkele politieke partij, ook niet die waarvan kan aangenomen worden dat zij hun voorkeur hebben en door hen gesteund worden, zich als de partij van de
| |
| |
kapitalisten zou kunnen aanmelden. De meerderheid, in ieder westers Parlement, de meerderheid die de regeerders de onmisbare steun moet verlenen, komt tot stand door de stemmen van een overgrote meerderheid van kiezers die géén kapitalisten zijn.
Op het vlak van de politieke instellingen zijn de kapitalisten ontwapend en onschadelijk.
Er is iets waarop onze bijzondere aandacht moet vallen: onder de westerse democratische grondwetten is er geen enkele die beschikkingen inhoudt in de aard van die welke in de artikelen 126 en 141 van de Sowjetrussische grondwet voorkomen, beschikkingen waarbij niet alleen een begunstigde positie in de Staat wordt verschaft, maar uitgesproken voorrechten aan partijleden toegekend worden, voorrechten die aan 5 t.h. van de burgers verleend, aan 95 t.h. van de andere burgers geweigerd worden.
De democratische grondwetten van het Westen vestigen geen discriminaties ten voordele van welke groep of partij ook. De communistische grondwet vestigt echter wel discriminaties. De ‘kapitalisten’ en ‘monopolisten’ in het Westen hebben waarachtig niet het monopolie van de rechten en voorrechten. De leden van de alleenheersende partij in de U.S.S.R. echter hebben wel het monopolie van de rechten en de voorrechten.
Er is geen grondwettelijke bepaling in het Westen die de kapitalisten en monopolisten als ‘voorhoede’ en als ‘leidende kern’ voorstelt en hun alle staats- en parastatale organen laat beheersen.
Er zijn echter wel grondwettelijke bepalingen in de U.S.S.R. die voor gevolg hebben dat er niets geschiedt of ondernomen wordt in en buiten het land, zonder dat de Partij, eigenlijk de centrale leiding ervan, zulks gewild en bevolen heeft.
Doch misschien bedoelen de communistische leiders dat de kapitalisten machtig zijn, niet door hun getal, maar door hun gezag en hun invloed. Het gezag weegt zwaarder dan het getal.
Laten we dat ook even nagaan.
Het verschil in gezag in de schoot van iedere maatschappij is een feit. Dat willen wij al dadelijk erkennen. Dat is waar in het Westen zoals in het Oosten. Het gezag van de eerste
| |
| |
secretaris van de Communistische Partij van de Sowjetunie is groter dan dat van de tien miljoen andere leden.
Het gezag van sommige deskundigen op het gebied van de economie, de financiën, de techniek, de atoomenergie, is groot, in het Westen zoals in het Oosten.
Of die deskundigen, in het Westen en in het Oosten, daarom een beslissende invloed hebben op de richting van 's lands politiek, is een andere vraag die niet gewoonweg bevestigend te beantwoorden is.
Doch laten we zo dicht mogelijk de zienswijze van de communisten benaderen. Hun oordeel is dat de ‘kapitalisten’, in het Westen, druk kunnen uitoefenen op de regeringen en hun wil weten op te dringen, al zijn zij, door hun gering aantal, van weinig of geen tel in de democratische Parlementen, gekozen volgens het systeem van één-manéén-stem.
Het vraagstuk dat de communisten hiermede opwerpen is dat van de pressure groups, de drukkingsgroepen. Daarbij wordt gedoeld op de bedrijvigheid van groepen die geen plaats hebben in de normale raderwerken van het Centraal Bestuur, het Parlement en de regering, maar eigen belangen hebben en druk trachten uit te oefenen op de verschillende staatsorganen en structuren ten einde hun eigen belangen te bevorderen.
De beheerders van de grote industriële, commerciële en financiële bedrijven hebben stellig eigen belangen die zij willen bevorderen, in voorkomend geval verdedigen, tegen de inbreuken die van een andere zijde kunnen komen.
Die andere zijde dat zijn in de eerste plaats de vakverenigingen, met haar indrukwekkend groot ledental en haar soliede organisatie.
Er zijn echter nog andere groepen die niet als dusdanig in de democratische Parlementen vertegenwoordigd zijn, namelijk de confessionele structuren, de kerken en haar wijdvertakte organisatie, of ook nog andere culturele organisaties die zich op het wijde niet-confessionele gebied van de cultuur bewegen.
De schrijver van deze regelen heeft jarenlang de bedrijvigheid van de drukkingsgroepen in België kunnen volgen, waar zij even talrijk als invloedrijk zijn.
Al deze groepen hebben eigen belangen die bestendig
| |
| |
door de belangen van de anderen kunnen worden verdrongen. Al deze groepen trachten druk uit te oefenen op Parlement en regering.
Een doorslaggevend middel is, door agitatie, een groot aantal burgers, dus kiezers, te winnen en een verschuiving in de samenstelling van de Parlementen te bekomen. Beschikken de drukkingsgroepen over de macht van het getal, dan hebben zij hier een mogelijkheid waarmee de regering wel rekening zal houden. Beschikken zij niet over de macht van het getal, dan kunnen zij alleen beschikken over de macht van het gezag. Dat is precies het geval van de ‘kapitalisten’.
Wat is de houding van de regeerders? Zij kunnen de drukkingsgroepen, welke niet tot de wettelijke structuur behoren, eenvoudig negeren. De regeerders zullen hierin evenwel niet lichtvaardig te werk gaan. Zij zullen wikken en wegen. Zij zullen nagaan wat de drukkingsgroepen vertegenwoordigen in het land, voor het land, voor het algemeen welzijn, voor het innerlijk evenwicht van het land.
Het is mogelijk, vaak waarschijnlijk zelfs, dat de belangen, verdedigd door de beheerders van de grote economische raderwerken, gehoor vinden bij de regeerders, aangezien zij vaak de in- en uitvoerhandel, de investeringen, de werkgelegenheid, dus 's lands algemeen welvaartspeil raken. Een zekerheid is het echter nooit.
De drukkingsgroepen kunnen door de grondwettelijk vastgelegde structuur in de democratische staten, evengoed genegeerd als met instemming onthaald worden. Zij kunnen hun zienswijze bekendmaken, waar de Staat hen opgenomen heeft in adviserende organen. Zij kunnen ook zonder dat aandacht vragen voor de eigen belangen. Bevelen kunnen zij niet.
De democratische wetgevende Kamers vertegenwoordigen immers geen corporatieve structuren, maar individuen. De politieke partijen vertegenwoordigen stromingen en daarop afgestemde programma's die de burgers, individuen, verenigen of verdelen. Zij beantwoorden slechts onvolkomen aan vast omschreven klassen of standen. Zij zijn gebouwd op axiologische systemen die zelden of nooit tot louter corporatieve belangen te herleiden zijn.
Slagen de drukkingsgroepen, dragers van materiële (economische) of morele (confessionele of politieke) belangen erin de belangstelling van de regeerders op te wekken
| |
| |
en ten slotte de wetgevende organen te bewegen, dan is het soms om positieve, soms om louter negatieve redenen, b.v. om stakingen te vermijden of een agitatie te weren die het gezag van regering en instellingen zou ondermijnen.
Alles geschiedt dan nog in het aanschijn van de openbare mening die vrij tot uiting komt, onder het waakzame toezicht van een oppositie in het Parlement, met de verplichting, voor de regeerders, om, op ieder ogenblik, zich te verantwoorden en rekenschap te geven.
Is het geoorloofd, in dergelijke samenhang die wij van nabij en jarenlang konden nagaan, de westerse democratische Staat een ‘kapitalistische Staat’, de westerse democratische maatschappij een ‘kapitalistische’ maatschappij te noemen, zoals de communisten dat maar aldoor herhalen?
De communistische bewering, die een betichting is, heeft geen zin.
De communisten beoordelen blijkbaar de westerse Staat naar de enige maatstaf die zij ter hand hebben, namelijk de communistische autocratische oligarchie. Zij stellen zich voor dat de ‘kapitalisten’ in het Westen over het grondwettelijk statuut beschikken dat, in Sowjet-Rusland, krachtens de grondwet, aan de communistische Partij en haar centrale organen gewaarborgd is.
Hun documentatie reikt helaas niet verder.
| |
Een ‘progressieve’ ontwikkeling
Wie onder het autocratisch communistisch regime denkt en handelt in de lijn van het marxisme-leninisme en zulks op welk gebied ook, heet progressief te denken en te handelen. Zo bestaat er een progressieve literatuur, een progressieve kunst, een progressieve geschiedschrijving, een progressieve politiek natuurlijk ook.
Progressief zijn betekent: in overeenstemming zijn met de dialectiek, de voortschrijdende, dus progressieve reeks overgangen die, over de vele tegenstellingen heen, voeren van de ene fase tot de andere, en de revolutie moeten verwezenlijken, de omkeer van de bestaande maatschappij en de vestiging van een nieuwe, een communistische maatschappij.
Progressief zijn betekent meteen revolutionair zijn. De afwijking van de dialectiek leidt tot de zonde van het
| |
| |
revisionisme of deviationisme. Erger is het geval van de antirevolutionair of reactionair, degene die tegen de volgens Marx en Lenin onafwendbare, onstuitbare, fatale evolutie wil ingaan.
Uit het voorgaande kan men al licht opmaken dat de literatoren en historici die progressief zijn, gewoonweg communistische literatoren of historici zijn.
Wanneer men nagaat wat de hoofdkenmerken van het communistische systeem zijn, dan moet men al dadelijk de vraag stellen of bedoelde dialectiek wel degelijk een naar de toekomst gerichte, voorwaarts schrijdende ontwikkeling is. Is zij niet veeleer een naar het verre verleden gerichte, achterwaarts schrijdende ontwikkeling?
De maatschappelijke strctuur die door Lenin en Stalin in het leven geroepen werd, is een absolutistisch systeem waarin men zonder veel moeite de sporen terugvindt van het oudtijdse Europese absolutisme met zijn kenmerkende uitzichten: confessioneel absolutisme, politiek absolutisme, nauwe verbondenheid van de Staat met een absoluut geachte levensopvatting.
Verre van de toekomst aan te kondigen betekent het absolutistisch politiek systeem waarvan de communisten de baanbrekers en de verdedigers zijn, het autocratisch bewind van een minderheidsgroep, een perverse wederbelichaming van het verleden, een ontaarde metamorfose van het vroegere, in West-Europa voorbijgestreefde en haast vergeten dubbele absolutisme van Kerk en Kroon.
Men kan zich zelfs de vraag stellen of dat neo-absolutisme wel helemaal als Europees te beschouwen is. Het absolutisme kwam feitelijk uit Azië in de Westeuropese ruimte, via het late Romeinse keizerrijk. Het heeft er nooit de oude aristocratische structuren met haar eerste bestanddelen van de democratie volkomen kunnen opruimen. Het heeft slechts tijdelijk, in sommige landen, vooral in het zuiden van Europa, geheerst. Sedert de 18de eeuw is het dan in West-Europa trapsgewijs verdwenen.
Wat er van zij, hetgeen zich in het Oosten heeft voltrokken, namelijk de vestiging van het absolutisme, wijst op een ‘dialectiek’, een voortschrijdende ontwikkelingsgang, die glad het tegenovergestelde is van de ‘dialectiek’ in het Westen. Schematisch voorgesteld kan men zeggen: het Westen heeft zich ontwikkeld in de richting van het
| |
| |
pluralisme; het Oosten heeft zich ontwikkeld in de richting van het absolutisme.
| |
De ‘vreedzame coëxistentie’
Bedoeld wordt hiermede doorgaans het vreedzaam naast elkander bestaan van ‘kapitalistische’ naast socialistische of communistische staten.
Er werd bewezen, namelijk door Prof. F. Peeters (Gent), dat de terminologie en de inhoud die zij wil dekken, niet van Lenin, maar van Stalin afkomstig is. Op een vraag van Amerikaanse journalisten, antwoordde Stalin, in 1952, dat het bestaan van kapitalisme en communisme naast elkaar zeer wel mogelijk was wanneer aan beide zijden het verlangen naar samenwerking bestaat, alsmede de wil om de aangegane verbintenissen te eerbiedigen; wanneer ook aan beide zijden het beginsel van de gelijkheid in rechten en dat van de niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de gebuur zouden verzekerd zijn.
Het was evenwel Kroesjtsjew die het steeds weer opnam voor de ‘vreedzame coëxistentie’. Het is zeker onder zijn invloed dat het achtste kapittel in het eerste deel van het jongste programma van de C.P.S.U. daaraan gewijd werd.
Het eerste programma van de Partij, dat van 1903, gold de organisatie van de revolutie. Het tweede programma, dat van 1919, was gericht op de organisatie van de socialistische maatschappij. Het derde, dat van 1961, wijst de wegen aan die moeten voeren tot de opbouw van de communistische maatschappij.
Het is pas in dat laatste programma dat er sprake is van de vreedzame coëxistentie. Zij wordt er voorgesteld als ‘een objectieve noodwendigheid van de ontwikkeling van de menselijke maatschappij’. Er wordt vervolgens betoogd dat de vreedzame coëxistentie veronderstelt:
het verzaken aan de oorlog als middel tot het regelen van geschillen tussen Staten en het regelen van deze geschillen door onderhandeling;
de gelijkheid in rechten, het wederzijds begrip en vertrouwen tussen de Staten, alsmede de eerbied voor de wederzijdse belangen;
de niet-inmenging in binnenlandse zaken en de erkenning van het recht van ieder volk om zelf alle vraagstukken betreffende het eigen land op te lossen;
| |
| |
de nauwgezette eerbiediging van de soevereiniteit en de territoriale integriteit van alle landen;
de ontwikkeling van de economische en culturele coöperatie op de basis van volledige gelijkheid en van wederzijdse voordelen.
Dit programma zou dat... van het Westen kunnen zijn!
Wel wordt er, onmiddellijk daarop, gezegd: dat de vreedzame coëxistentie tot grondslag dient voor een vredelievende wedijver tussen het socialisme en het kapitalisme op het internationale vlak en dat zij een specifieke vorm is van de klassenstrijd tussen deze twee systemen...
Dat neemt niets weg van de opvallende overeenstemming die er is tussen die opvatting van de vreedzame coëxistentie en de democratische, ja pluralistische opvattingen van de democratische westerse mogendheden over het volken- en statenrecht.
Zou de U.S.S.R. aansluiten bij de algemene pluralistische dialectiek van het Westen?...
Het vermoeden wordt in zekere mate gesterkt door het geschil dat tussen Rusland en China opgerezen is.
Blijft men strak staan bij de stellingen van Marx, Lenin en Stalin, dan moet men erkennen dat de stellingen over de vreedzame coëxistentie... niet marxistisch zijn! De Chinese communisten die zich bijzonder verdiept hebben in de marxistische sociaalfilosofie hebben gelijk! In het licht van de stellingen van Marx kan er geen sprake zijn van een vreedzaam naast elkaar bestaan van het kapitalisme en het socialisme. Tussen de klasse van de bezitters en de klasse van de proletariërs kan geen vrede, nog veel minder contact en... samenwerking (!) bestaan. Alleen tegenstelling, spanning en strijd zijn denkbaar en mogelijk. Dat is de geest van de theorie.
In het raam van de leer kon dan ook de communistische partijleiding in China schrijven aan de Sowjetrussische partij in haar brief van 15 juni 1963: ‘De vreedzame coëxistentie kan de plaats niet innemen van de revolutionaire strijd der volken’.
Kroesjtsjew en zijn medestanders (die door het Congres van 1961 trouwens eenparig goedgekeurd werden) gaven er zich waarschijnlijk wel rekenschap van. Daarom blijkbaar werd de vreedzame coëxistentie aldoor maar, en ook nu nog, ten onrechte in de schoenen van Lenin geschoven.
| |
| |
Er werd door scherpzinnige beoordelaars, namelijk door Prof. Peeters, gewezen op het feit dat de vreedzame coëxistentie, zoals zij in het Programma van de Partij geformuleerd wordt, moet uitlopen op de definitieve erkenning van al de territoriale veroveringen door Sowjet-Rusland bereikt tijdens de tweede wereldoorlog.
Men kan eraan toevoegen dat het programma tenminste één stelling behelst die slechts de meest besliste argwaan kan opwekken: namelijk de stelling betreffende de erkenning van het recht van ieder volk om zelf alle vraagstukken betreffende het eigen land op te lossen.
Beschikt het volk in Sowjet-Rusland, in Oost-Duitsland, in Hongarije, in Polen, in Roemenië, in Bulgarije?
Neen, natuurlijk! Het is niet het Volk maar de communistische Partij die beschikt!
Het democratische programma wordt in zijn kern bedorven door die werkelijk niet geringe bijzonderheid! De stelling is die van de democratie. Wat erachter schuilt echter is een autocratisch bewind! In de plaats van het beschikkingsrecht van het Volk, som van de burgers, moeten wij lezen: de alleenheerschappij van een Partij welke nog geen 5 t.h. van de burgers verenigt.
| |
Het alternatief
Onder een democratisch bewind worden de doeleinden en de wegen door de burgers zelf aangewezen en vooruitgezet. Onder een autocratisch bewind worden zij door de regeerders aan de burgers opgedrongen.
Gromyko, minister van Buitenlandse Zaken van de U.S.S.R., heeft, op treffende wijze, de zogenaamde volksdemocratie gedefinieerd: ‘Ons doel is het welzijn van geheel het volk, of het de mensen aanstaat of niet’ (aangehaald door Bertrand Russell in Democracy in a world of tensions. A symposium prepared by the Unesco).
Onder een democratisch bewind denken de burgers voor de regeerders. Onder een autocratisch bewind is het de regerende groep die denkt voor de burgers, welke geen andere mogelijkheid krijgen dan te volgen.
Het democratische systeem is dat van de geestelijke vrijheid, de vrije keuze, het zelfbeschikkingsrecht van allen voor alles, met de enige beperking dat de uitoefening van
| |
| |
dat recht door de enen, het recht van de anderen geen afbreuk doet.
Het autocratische systeem is dat van de geestelijke onderwerping en de curatele, uitgaande van een regerende groep en uitgeoefend op allen, zowel de medestanders als de tegenstanders van het systeem.
De wettiging van het democratisch bewind vinden de regeerders in het vooraf geëerbiedigde oordeelsvermogen, de keuze en de wil van principieel evenwaardig geachte burgers.
De wettiging van het autocratisch bewind vinden de regeerders in de erkenning van een enige waarheid, een absoluut ideaal, een van deze waarheid en dit ideaal afgeleide hogere opdracht, waarvan de bewindslieden heten de dragers en dienaars te zijn, een opdracht die zij niet willen prijsgeven aan het oordeel, de keuze en de wil van de burgers, zelfs als deze de overgrote meerderheid uitmaken van hen waarover het regeringsbeleid uitgeoefend wordt.
Het democratische staatsbeleid is bestendig gericht op het evenwicht van de vele bestanddelen, factoren en krachten die tezamen de maatschappij uitmaken. Van het relatieve evenwicht van de samenstellende delen verwacht het de orde.
Het autocratische staatsbeleid is daarentegen bestendig gericht op het overwicht van wat daar de spil van de maatschappij is, namelijk de alleenheersende partij. Niet van het evenwicht der veelvoudige bestanddelen verwacht het de orde, wel van het absolute overwicht van de krachtens en om wille van haar Leer alleenheersende oligarchie.
Orde door evenwicht of orde door overwicht; democratische orde of autocratische orde. Met andere woorden: pluralistische orde of absolutistische orde...
Inderdaad: de inspirerende strekking van het democratische systeem is het pluralisme, de principiële eerbiediging van de veelheid en de verscheidenheid.
De inspirerende strekking van het autocratische systeem is het absolutisme, de principiële alleenheerschappij van het ene, het enige, het als absoluut geldende ideaal.
Wanneer wij aan de hand van de twee uitwegen van het onder velschillende gedaanten verschijnende alternatief, de
| |
| |
wereld van het Westen vergelijken met die van het Oosten, dan kan geen twijfel bestaan over de plaats die het communistische staatsbestel neemt in dat schema.
De fundamentele oorkonden die de basis ervan bepalen, namelijk de grondwet, het Partijstatuut en het Partijprogramma, maken het thans alleen mogelijk het besluit te herhalen dat wij hoger reeds geformuleerd hebben: de communistische Staat is een autocratische oligarchie.
Max Lamberty.
|
|