Wij schrijven nu 22 november 1940, het standpunt van Claudel is duidelijk. Op 12 december 1940 is hij te Lyon bij kardinaal Gerlier, die hem belooft de opvoering van ‘L'Annonce faite à Marie’ bij te wonen en te steunen. Op 16 december noteert hij dat de opvoering te Lyon veel succes had en dat de kardinaal in zijn loge zat. Op 24 december 1940, daags voor Kerstmis, schrijft hij niets méér, maar ook niets minder dan dit: ‘A l'occasion de la représentation éventuelle de “L'Annonce” à Vichy, j'écris un poème au maréchal Pétain’. Dit is de genesis zijner beruchte ode.
Interessant is ook het jugement van de andere grote katholieke figuur van deze generatie, François Mauriac, over Teilhard de Chardin, gedateerd 17 juli 1965 in het Blocnotes. Mauriac reageert op de postume Cahiers van Valéry, volgens wie Teilhard en vele andere verstandige priesters ‘trachten al zwemmend een nieuw godsdienstig vasteland te bereiken’. Hij heeft Teilhard tweemaal ontmoet op een mondain déjeuner, maar zonder te vermoeden wie en wat hij was en wat Valéry zegt is juist wat hij, Mauriac, de Jezuïet Teilhard verwijt. ‘Je demeure, quant à moi, fidèle au roe primitif dont le père Teilhard de Chardin s'éloigne à la nage. Je m'en tiens à mon premier regard sur Dieu, à mon regard d'enfant’. En hij weidt er lang over uit dat het eerste en voornaamste dat de gelovigen van hun priesters verwachten is dat ze geloven.
G.W.