Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 18
(1965)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 718]
| |
precies en secuur, komt de wereldbeschouwelijk zich verdiepende mens tot de conclusie, dat de wijsbegeerte hem, in deze eeuw van kosmische bewustwording, al de zekerheid en stabiliteit waarborgt die hij voor zijn innerlijk evenwicht behoeft en dat niet alleen de positieve wetenschappen, maar ook de zogenoemde geesteswetenschappen, hem niets anders meedelen dan de huidige stand van onze onwetendheid en hem, vooral in de sociale en politieke wetenschappen, die de standpunten van de verantwoordelijke mens tegenover de maatschappij bepalen, geregeld nopen tot vaak verontrustende herziening.
Wijsgerig komt hij, door de beschouwing van tijd en ruimte zoals wij die thans kennen, onvermijdelijk tot het besluit, dat alle historische mythologische kosmologieën van de diverse werelddelen en culturen, vervallen in het licht der evidentie, dat het heelal onmogelijk het werk kan zijn van een intelligentie. Voor het menselijk verstand is de schepping een absurde en, tegenover al het levende ons bekend, een immoreel wrede megalomanie. Wijsgerig doorziet hij ook de futiliteit van de gronden, waarop de mens, sedert zijn bewustwording, zijn wens heeft gevestigd hiernamaals voort te leven in de substantie van een geest. Hij weet dat hij op en van deze aarde is en blijft.
Remmen en banden van opvoeding en cultuur en de almachtige drang die elk atoom tot een vreesaanjagende kosmos maakt en waardoor, volgens de Griekse dramaturg, niets geweldiger is dan de mens, kunnen het hem tot een tragedie, in zijn ogen belangrijker dan geheel het wereldgebeuren, maken, zich tot zichzelf en het aardse lot te beperken, maar de intellectuele moed die hij daartoe opbrengt, wordt beloond met een onverstoorbare zekerheid en zielerust, die niet meer van hem wijken en het verbaast hem hoeveel hij daardoor reeds weet om zich praktisch te gedragen bij geboorte, huwelijk, dood, opvoeding en gezelschapsleven.
Gaat hij vanuit die stabiliteit verder pragmatisch zijn plaats en taak bepalen in de maatschappij, zoals zij er in zijn dagen uit ziet, dan kan hij onmogelijk nog als een idealistische dolende ridder, die de waarheid, niets dan de waarheid en heel de waarheid zoekt, zichzelf het ideale wereld-, sociëteits- en staatsbestel voortekenen. Hij moet rekening houden met de contingenties waaraan hij niet kan tornen en daar afzijdig toeschouwen onmogelijk is, moreel dodend en menselijk onwaardig, moet hij daarin iets doen. | |
[pagina 719]
| |
Hij komt dan met zijn wereldbeschouwelijk licht onver mijdelijk tot de conclusie, die de staathuishoudkundige naam progressivisme en de politieke naam socialisme draagt en die zich tot doel stelt het genot van de goederen der aarde met alle beschikbare middelen zo hoog mogelijk op te voeren en zo rechtvaardig mogelijk ter beschikking te stellen van zoveel mensen mogelijk. Dit leggen hem niet alleen zijn rechtvaardigheidsgevoel en zijn mensenliefde op, hij ziet ook, met rekenkundige evidentie, dat de spreiding van de welvaart het enig middel tot verhoging van die welvaart is, tot voorkoming van economische stagnatie en verslaving van de massa. Het is noch een paradox, noch een boutade, maar een logisch voortgevloeid feit, dat het zogenoemd burgerlijk socialisme van Europa en Amerika het kapitalisme heeft gered, door steeds meer produkten door steeds meer producenten te laten afnemen. Met de rechteloze en van hun recht onbewuste, hongerlijdende loonslaven van de negentiende eeuw ware de industriële expansie van de twintigste ondenkbaar geweest en de weerzinwekkende bezitsophoping, door het negentiendeeuwse liberalisme verzekerd, zou in de twintigste eeuw rechtstreeks hebben teruggevoerd naar de Spartaanse staat van heersers, met slaven waarvan de bekwaamsten, staatsgevaarlijk zijnde, stelselmatig werden gedood.
Verder reiken de zekerheden van de pragmatische mens niet. Reeds in het burgerlijk socialisme waarin hij leeft en dat in de thesen van Karl Marx leerstellig is verantwoord, dringen zich, onder drukking van de sociale evolutie, meer en meer herzieningen op, waartoe Marx zelf wel het eerst zou aanzetten, indien hij nog onder ons was, en die ook het wezen van zijn doctrine niet aantasten, maar desondanks zijn geestverwanten voor problemen stellen, die hij noch bekend heeft, noch voorvoeld. De rechteloze proletariër, die hij opriep tot aaneensluiting, is niet rechteloos meer, hij is georganiseerd. Zijn arbeid is geen vloek meer, maar een voorrecht. Industrie en techniek evolueren niet naar proletarisering, maar naar veredeling, ontwikkeling en ten slotte eliminatie van de arbeider, die, op dit ogenblik reeds, door een burgerlijk socialisme in Europa en Amerika, werd opgevoerd tot de nieuwe staat van kleine bezitter en belegger. Het meest prangende en verwarrende van deze problemen echter is, of de Euraziatische en Aziatische dictatuur van het proletariaat, theoretisch de ideale verwezenlijking van het Marxisme, wel het best de materiële welvaart bevordert en | |
[pagina 720]
| |
de menselijke waardigheid en vrijheid verzekert, waar het Marx om te doen was en nu nog elk socialist.
De indrukwekkende en elk rechtschapen mens diep verheugende kracht en genie, die het Russische volk in de tweede wereldoorlog zegevierend deden oprukken van Stalingrad naar Berlijn, en die het de Verenigde Staten van Amerika tot op heden weken en maanden lieten vóór blijven in de verovering van de interplanetaire ruimte, geven geen afdoend antwoord op de vraag, of dat Rusland, dat in 1914, dat was toen vijftien jaar na de afschaffing van de lijfeigenschap, rijp was voor ons socialisme, nu in 1965, dat is vijftig jaar na de communistische revolutie, niet veel verder zou hebben gestaan onder westers socialistisch beleid dan onder de dictatuur van het proletariaat. En dat is het enig criterium voor de marxistische strijder en belijder van het aardse geluk. De christen kan logisch met zichzelf zijn leven lang droog brood eten en slapen op een plank, daar zijn geluk in versterving en zijn beloning in het hiernamaals liggen, maar twee generaties van elk tweehonderd miljoen marxisten zijn krankzinnig, als zij zich minder welstand en minder vrijheid laten welgevallen om hun kindskinderen, in de vierde of vijfde generatie, ook nog minder welstand en vrijheid te waarborgen dan de Westeuropeanen en Noordamerikanen kennen. Er zijn Russen, en het zijn de intelligentsten, die de kapitale vraag bevestigend beantwoorden, door ruiterlijk te erkennen dat het communisme hun sociale opgang inderdaad heeft vertraagd in de verlopen halve eeuw, maar daarna doen opmerken dat elke diepgaande wijziging van de staatsvorm vanzelfsprekend tijd en krachten vergt en verspilt, zonder dat dit iets tegen het regime kan bewijzen, daar een even gewelddadige terugkeer tot het kapitalisme Rusland niet minder zou ophouden en beschadigen. Dan stelt zich evenwel nog altijd de vraag, of de voordelen van hun regime voldoende bewezen zijn, nu het nog altijd niet op volle toeren draait en, zo ja, of die voordelen waard zijn dat tweehonderd miljoen mensen er economisch trager voor vooruitgaan, hun riem toesnoeren en de individuele vrijheid generaties lang laten beknotten.
Aan het einde van dit debat komt men onvermijdelijk te staan voor de opmerking der communisten uit achtergebleven landen, dat de rijke naties zich de weelde van de democratie kunnen veroorloven, maar dat de arme noodgedwongen moeten beroep doen op het communisme om | |
[pagina 721]
| |
sneller vooruit te gaan. Volgens de onlangs overleden gewezen Amerikaanse kandidaat-president Stevenson was de enige grote taak, waarvan de overwinning der democratische gedachte afhangt, die communisten ervan te overtuigen dat Amerika niet vooruit is op de anderen doordat het vroeger is begonnen, maar doordat het democratisch stelsel vooruitgang waarborgt. De opgang van Amerika is in een halve eeuw verwezenlijkt, herhaalde Stevenson als een refrein, het communisme helpt trager vooruit.
Die vragen, of zo men wil driedubbele vraag, waarop alles, ik zeg alles, neerkomt, zijn nog niet eens de klemmendste.
Het eerste, dringendste, dierbaarste doel van de socialist is in deze tijd vrede. Het afslachten immers van jonge mensen kan in niemands ogen vloekwaardiger voorkomen dan in de zijne, die uitsluitend zijn gericht op het leven op aarde en zien dat het de kleine man is die sneuvelt en de rijke die er geld aan verdient. De socialist erkent broederliefde als zijn allereerste wet. Hij vergeet geen ogenblik dat met de kosten van onze wereldoorlogen heel het ondervoede miljardendeel van de mensheid gedurende een ganse eeuw in een nieuwgebouwd huis rijkelijk op staatskosten had kunnen rentenieren. Hij weet dat Europa en Amerika in, naar hun maatstaven, onvoorstelbare weelde zouden kunnen luieren, indien zij hun volledige produktie dààrop konden richten en niet meer ook op dood en vernieling.
Prijst dit pacifistisch Marxisme als opperste zelfverwezenlijkingsmiddel de revolutie aan, dan is dit slechts in schijn paradoxaal, daar geen pacifist in zijn afkeer van geweld zover kan gaan te beweren dat de mens sociaal alles moet dulden en zich nooit met de wapens mag verdedigen, bijvoorbeeld tegen de dictatuur. De concrete toestanden echter waarin op plaatsen als Korea en Vietnam naar het middel van revolutie en guerrilla wordt gegrepen, door een minderheid die, al komt zij zeker op voor de belangen der massa, toch een minderheid is en als zodanig de grondwet der democratie met voeten treedt, een minderheid die goed de zwart-wit-tegenstelling kapitalisme en communisme ziet, maar niet de evolutie die beide onvermijdelijk naar elkaar toe doet groeien, een minderheid die evident meer hecht aan de triomf van haar ideologie dan aan datgene wat het bestaansrecht, de verantwoording en het doel van dit denkstelsel is, namelijk welvaart en welzijn van haar volk en die, ter wille van de ideologie, met versmading van de wel- | |
[pagina 722]
| |
vaart, koelbloedig elke dag meer het gevaar van een wereldoorlog nader brengt, kunnen het links geweten in uren van bezinning verscheuren.
Een socialist die ook in dit wereldgebeuren wil opkomen voor wat hij is in geest en hart en nooit en nergens partij kiezen voor kapitalisme, imperialisme, kolonialisme, consevatisme, reactie, vraagt zich af of hij alleen buitenlandse gewapende hulp aan een marxistische minderheid moet goedkeuren en altijd afkeuren de buitenlandse gewapende hulp aan de meerderheid ener bevolking. Mag hij alleen opkomen voor het zelfbeschikkingsrecht ener minderheid, die het met democratische methoden niet halen kan en niet voor het zelfbeschikkingsrecht der meerderheid, die welvaart en vrijheid wil zoals hij die opvat?
In de onmogelijkheid uit te maken welke van beide oorlogende partijen schuld heeft en geneigd aan te nemen dat die schuld door beide partijen wordt gedeeld, kan hij niet betwijfelen dat er maar één partij nodig is om de oorlog te doen ophouden en dat de meest orthodox marxistische deze eer voor zich moet nemen, wanneer zij in de minderheid is.
Hij vraagt zich af of het binnenkaders schimpen op de verburgerlijking van het aldus redenerend socialisme en zijn politieke vertegenwoordigers wel zin heeft, als deze verburgerlijking het essentieel doel en onvermijdelijk eindpunt van het socialisme blijkt te zijn. De éénklassige maatschappij, waarnaar wij streven, zal bestaan uit leden die, hoe wij ze ook zullen noemen, citoyens of kameraden, in elk geval, vergeleken met het proletariaat waarmee we vertrokken, essentieel zal gekenmerkt zijn door verburgerlijking, dat wil zeggen een leven in weelde, geruggesteund door de agnostische en onbevangen voor haar materialisme uitkomende levensopvatting van de negentiendeeuwse bourgeois, die Aldous Huxley deed vragen, wanneer wij eindelijk toch eens zullen inzien, dat alleen die meest gesmade en triviaalste der wijsgeren gelijk had, tegen al de edeldoeners en sofisten der historie in.
In zijn ogenblikken van verwarring en schaamte, in dat gevoel dat Van de Woestijnes boer die sterft doet zeggen dat hij nooit zijnen wél heeft gehad, voelt de westerse socialist een diepe behoefte om met zijn kameraden de ideeën aan de feiten en de feiten aan de ideeën te hertoetsen, om opnieuw klaar en duidelijk te omschrijven wat socialisme is en waar een socialist vóór is en tegen. Hij heeft | |
[pagina 723]
| |
vertederd heimwee naar de socialistische pioniers van het einde der vorige en het begin dezer eeuw, die wel eerst en vóór alles de vuist opstaken, maar met de andere hand een gebroken geweer en die manhaftig met blote handen tegen schietensgerede gendarmen oprukten, maar geen vlieg kwaad zouden hebben gedaan. Tragisch bewogen door humanitaristische deernis en zelfopoffering voor hun arme en verontrechte broeders, aanvaardden zij een leven van berooidheid, gevangenschap en vervolging en heeft het op hun wijze te lang geduurd om ons te brengen tot waar wij nu zijn? De voortzetter van hun geweldloze revolutie verlangt te weten of hij tegen de concentratiekampen van Hitler moet zijn en vóór die van Stalin, tegen de moorden van Batista en vóór die van Castro, tegen de uitroeiing van zes miljoen Joden en vóór de uitroeiing van drie miljoen Chinese grootgrondeigenaars.
De christenen trachten zich te herenigen en te cohabiteren met de ongelovigen, die zij gemakshalve onderbrengen onder de verzamelnaam Marxisten, alhoewel velen hunner zich politiek organisatorisch bij de Angelsaksische en Nederlandse Marxisten hebben aangesloten. De westerse socialist, bij definitie en volgens de meest orthodoxe Marx wijsgerig verdraagzaam, acht in het huidig tijdsgewricht de christenrationalistische tegenstelling in menig opzicht verouderd, overleefd en de sociale reactionair-progressistische verdeeldheid veel belangrijker, zodat hij veel dichter bij de christendemocraat staat dan bij de Vietkong. Hij vraagt zich af of ook het Marxisme tegenover de nieuwe wereldfeiten niet oecumenisch moet worden herdacht en gepreciseerd, gedesolidariseerd in elk geval van elk fanatisme, dat onder welk voorwendsel ook, niet aarzelt recht op een wereldoorlog af te gaan. Hij wil vreedzame, oprechte en openhartige cohabitatie met alle communistische regimes, in de vaste overtuiging dat samenwerking op wereldvlak ze het vlugst en vanzelf tot zijn socialisme zal bekeren, maar hij wil in naam van zijn idealen, niet mede verantwoordelijk worden, hoe weinig ook, noch voor een wereldoorlog, noch voor het gevaar hem te ontketenen in Cuba, San Domingo, Vietnam of elders.
Ilja Ehrenburg, die zelf niet van zijn eerste dubbelzinnigheid is gestorven, haalt in zijn jongste boek de politieke contradicties en standpuntverschuivingen van Jean-Paul Sartre aan. Deze bewijzen weinig tegen Sartre, die tussen haakjes ook vroom zijn eerste communie deed en daarom | |
[pagina 724]
| |
nog geen aversie van de linksgeborenen dient op te wekken, ze bewijzen echter veel tegen de toestanden, vaagheden en vertroebelingen die, zelfs bij een intellect als Sartre, een consequente politieke stellingname bemoeilijken. De westerse socialist wil, ook als Marxist, in eendracht met zijn kameraden, de heldere en rechtlijnige honnête homme worden die hij wereldbeschouwelijk werd. G.W. |
|