| |
| |
| |
zoek de mens
Het absolutistische Oosten
De grondwet van de U.S.S.R.
Wij willen niet eens te meer uiteenzetten wat Marx aan Hegel ontleende en gebruikte voor zijn sociale filosofie, noch ook uitvoerig belichten wat Lenin veranderde in de leer van Marx en door Stalin verder ontwikkeld en bekrachtigd werd. Dat zou een boek op zich zelf worden dat reeds door vele auteurs geschreven werd.
Laten we ons beperken tot enkele fundamentele gegevens, ontleend aan de communistische oorkonden zelf, oorkonden die de neerslag brengen van het communistische denken. Laten we vooreerst de Sowjetrussische grondwet ter hand nemen, de nog steeds van kracht blijvende grondwet die onder Stalin, in 1936, tot stand kwam.
Het eerste artikel zegt dat ‘de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken een socialistische Staat van arbeiders en boeren’ is.
Artikel 2 wijst de politieke grondslag van de U.S.S.R. aan: de ‘Sowjets van arbeidersafgevaardigden’. De sowjets is een verkorte term waarmee raden bedoeld worden.
Artikel 3 verkondigt dat ‘de gehele macht in de U.S.S.R. behoort aan de arbeiders van stad en land, ingedeeld in Sowjets van arbeidersafgevaardigden’.
Artikel 4 vermeldt de economische grondslag van de U.S.S.R., namelijk: ‘het socialistische produktiestelsel en de socialistische eigendom van de produktiemiddelen’.
In de artikelen 13-28 van deze grondwet lezen wij dat de Unie van Socialistische Sowjetrepublieken een bondsstaat is, bestaande uit 15 Unie-Republieken, omvattende 20 autonome republieken, 8 autonome gebieden en 10 nationale
| |
| |
gebieden. Een zestiende republiek (de Kalmoekenrepubliek) werd, in 1958, in de reeks opgenomen.
Iedere Unie-Republiek heeft een eigen grondwet (art. 16) en heeft het recht vrij tot de Unie toe te treden of er uit te treden (art. 17).
Het hoogste orgaan van de Staat, zegt de grondwet van de Unie, is de ‘Opperste Sowjet’ (art. 30). Deze Opperste Sowjet bestaat uit twee Kamers (art. 33):
1o de Sowjet van de Unie, waarvan de leden gekozen worden op de basis van één lid voor 300.000 inwoners (art. 34);
2o de Sowjet van de Nationaliteiten (art. 35), m.a.w. van de verschillende etnische groepen, waarvan de grenzen samenvallen met die van de verschillende autonome republieken en gebieden, welke een vast, niet aan het bevolkingscijfer gebonden aantal leden verkiezen, 25 voor iedere Unie-Republiek namelijk.
De Opperste Sowjet van de Unie stelt de Raad van Ministers aan (art. 70), ‘het hoogste uitvoerende en beschikkende orgaan van de staatsmacht van de Unie’ zegt art. 79.
Het tiende hoofdstuk van de grondwet handelt over de fundamentele rechten van de burgers: recht op arbeid, recht op ontspanning, recht op materiële verzorging, recht op onderwijs, recht op vrije beoefening van de godsdiensten en op antigodsdienstige propaganda (art. 118-124).
De burgers hebben de vrijheid om het woord te nemen, om drukwerk te verspreiden, om te vergaderen, om betogingen in te richten (art. 125). Zij mogen daarbij over de drukkerijen, de papiervoorraden, de straten, de openbare gebouwen beschikken, enz.
De burgers hebben ook het recht verenigingen op te richten (art. 126): vakverenigingen, coöperatieve verenigingen, jeugd- en sportverenigingen, culturele en wetenschappelijke genootschappen.
Dat artikel 126 behelst ook een betekenisvolle schikking: ‘de meest actieve en bewuste burgers’ (handarbeiders, landbouwers, intellectuelen) ‘verenigen zich vrijwillig in de Communistische Partij van de Sowjetunie, welke de voorhoede van de arbeiders is in hun strijd voor de opbouw van de communistische maatschappij en die de leidende kern is van alle organisaties van de arbeiders, zowel van de maatschappelijke als van de staatsorganisaties’.
| |
| |
De Partij is aldus de ‘voorhoede’, de ‘leidende kern’ van alle structuren, die welke tot de Staat behoren en de andere.
De volle draagwijdte van dit artikel wordt in het licht gesteld door het elfde hoofdstuk van de grondwet, waar over het kiesstelsel wordt gehandeld.
Alle burgers, mannen en vrouwen, die de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, hebben kiesrecht en beschikken over één stem. Zij zijn verkiesbaar als zij de leeftijd van 23 jaar hebben bereikt (art. 135).
Het recht om kandidaten voor te dragen (art 141), hebben de in art. 126 reeds aangehaalde verenigingen: de communistische partijorganisaties en de overige organisaties, vakverenigingen, alsmede coöperatieve, jeugd- en culturele organisaties, waarover in art. 126 reeds gezegd is dat de Communistische Partij haar leidende kern is.
De structuur van de Unie-Republieken is op dezelfde wijze opgevat.
De slotsom is dat er niets geschiedt of kan geschieden op het centrale, het gewestelijke of het plaatselijke vlak zonder de goedkeuring, de wenken of de toelating van de alomtegenwoordige leidende kern, de Communistische Partij.
Van de mogelijkheid van een andere politieke partij is geen sprake. Er is alleen en uitsluitend sprake van de Communistische Partij. Telkens komt daarbij dezelfde voorstelling op de voorgrond: zij is de leidende kern, de voorhoede, zoals de grondwet zegt. Zij is dat in al de bestaande structuren. Zij is dat in de Opperste Sowjet. Zij is dat in al de raderwerken van de centrale staatsinrichting. Zij is dat in al de raderwerken van de zestien bij de Unie behorende republieken. Er zijn geen gekozenen, geen ministers, geen ambtenaren, geen generaals, geen beheerders van ondergeschikte organen die in strijd met de wenken van de leidende kern aller structuren kunnen handelen. Al wie een deel van het gezag in handen heeft behoort immers tot de leidende kern: hij is lid van de Partij. De Communistische Partij is de ziel van de gehele Russische maatschappij, de alles verbindende factor, de oorsprong van alle stuwkracht.
De artikelen 126 en 141 zijn onmiskenbaar de gewichtigste van de grondwet. Zij bepalen de geest van de grond- | |
| |
wet. Zij zijn in strijd met de bepaling van artikel 3. De gehele macht in de U.S.S.R. gaat niet uit van de arbeiders van stad en land, in sowjets van afgevaardigden verenigd. Zij gaat uit van de Partij. De Partij is immers ook de voorhoede en de leidende kern van de sowjets.
| |
De Partij
Wat is een politieke partij? Er wordt onder de deskundigen daarover wel eens gediscussieerd. Het komt ons voor dat zij overal en altijd te beschouwen is als een vereniging waarvan de leden een bepaalde opvatting hebben over de inhoud van het algemeen welzijn en de wegen en middelen om het te bevorderen.
Zij moge veel of weinig aanhangers tellen, een politieke partij denkt altijd aan het algemeen welzijn, het welzijn van land en volk. Een politieke partij heeft altijd een ideaal voor ogen, een ideaal dat zij wil verwezenlijkt zien en waarvoor zij strijdt, of zij nu al of niet over de staatsmacht beschikt.
Dit alles geldt natuurlijk ook voor de Communistische Partij. Het doel dat zij nastreeft, haar ideaal, is de vestiging van de communistische gemeenschap.
Wat in de grondwet van de Sowjetunie gezegd wordt over de Partij, namelijk dat zij de voorhoede en de leidende kern van alle bestaande structuren is, binnen of buiten het raam van de Staat, komt nog met meer nadruk voor in de Statuten van de Partij evenals in het Programma, het derde, met de statuten goedgekeurd tijdens het 22ste Congres, in oktober 1961: zij is ‘de strijdende en voorgelichte voorhoede van het sowjetvolk’; ‘onder de leiding van de C.P. ... werd de politieke en morele eenheid van de sowjetmaatschappij geboren en bevestigd’; ‘de Partij ... is de hogere vorm van de politieke en sociale organisatie, de macht die leiding geeft en de richting van de sowjetmaatschappij bepaalt’ ... leren de Statuten.
Het Programma voegt er nog aan toe dat de Partij ‘de animator en de gids van de socialistische revolutie’ was en ‘de organisator en de leider van de eerste Staat van arbeiders en boeren in de geschiedenis’ werd.
Er wordt gewezen op de Leer van de Partij die met de welbekende termen marxisme-leninisme wordt aangegeven.
Marx en Lenin... Inderdaad. Lenin heeft, zoals bekend, in de sociale filosofie van Marx een en ander gewijzigd.
| |
| |
De door Marx voorspelde dictatuur van het proletariaat was bedoeld: ten eerste als de alleenheerschappij van de overgrote meerderheid van de tot proletariaat vervallen bevolking; ten tweede als een tijdelijke toestand, een overgangstoestand na de instorting van de door de kapitalistische klasse gevestigde Staat.
Lenin nam de terminologie over maar niet de door Marx geschetste ontwikkelingsvoorwaarden: de dictatuur van het proletariaat werd de dictatuur van de voorhoede van het proletariaat, dat betekende: de dictatuur van de Partij, de leidende kern.
Lenin zei: ‘De Partij, voorhoede van het proletariaat, oefent rechtstreeks de macht uit, zij is de leider’.
Stalin vertolkte dezelfde opvatting, in 1926: ‘De dictatuur van het proletariaat is, in de grond, de “dictatuur” van zijn voorhoede, de “dictatuur” van zijn Partij, kern en leidende kracht van het proletariaat’.
De vestiging, in oktober 1917, in Rusland, van de dictatuur, dus de alleenheerschappij van de communistische Partij, was het resultaat van de ervaringen die Lenin en zijn medestanders hadden opgedaan vóór en tijdens de mislukte revolutie in 1905: de massa was bruikbaar gebleken, maar de leiding had ontbroken. Van toen af zag Lenin de Partij, in haar organisatie, haar taak en haar methodes, zoals zij ook in 1917 zou optreden.
Om haar roeping te vervullen en de revolutie, de omkeer van de gehele maatschappij met haar ‘onderbouw’ en haar ‘bovenbouw’ te verzekeren, was een ‘ijzeren cohorte’ nodig, gebonden door een ‘ijzeren tucht’. De Partij zou de naar het getal begrensde doch naar de inhoud keiharde groep zijn, de denkende en tevens handelende schaar dergenen die geschoold zijn en geloven, die als doelbewuste en onverschrokken vechters recht op het doel afgaan en alle mogelijkheden gebruiken, met inbegrip van de angst voor terrormethodes bij de simpele en zwakke zielen.
Wie door deze aanvoerders gemobiliseerd moet worden, wie als stoottroep naar de beslissende slag moet gevoerd worden, dat is de klasse der onterfden, de meest geschikte en ook sterkste kracht bij de poging tot omkeer van de bestaande verhoudingen, omdat deze klasse niets te verliezen en alles te winnen heeft bij een algemene omkeer. Zij is de meest beweeglijke omdat zij het meest bewogen is door het
| |
| |
opgehoopte ressentiment, de ontbering en de vernedering. Het trachten naar een betere toekomst in die klasse is sterker dan het passieve verlangen van de verzadigde bourgeois naar het behoud van zijn weelde.
De klasse van de veel-te-velen, die kunde noch geld bezitten, en niets dan grof handwerk op de markt kunnen bieden, de proletariërs, zijn het aangewezen instrument. Maar het moet gehanteerd worden door deskundigen. De Partij levert de deskundigen. Zij levert de ‘leidende kern’. Zij is de ‘staf’, zoals Stalin zei.
Wie door zijn overtuiging en zijn karaktereigenschappen geroepen schijnt om deel te nemen aan de strijd, kan in de ‘leidende kern’ worden opgenomen.
Wie er niets voor voelt, wie er niet mee instemt, veroordeelt zich zelf tot een passieve rol in de samenleving. Hij leidt niet. Hij ondergaat. De ‘leidende kern’ is voor de onverschilligen, voor de opportunisten, voor de avonturiers principieel gesloten. Zij neemt alleen door hun overtuiging aangewezen en hun karakter geschikte medewerkers op.
Na de dood van Lenin werd de Partijorganisatie in die geest gaaf gehouden door zijn voortzetters. De tijdelijkheid van de dictatuur, zoals zij door Marx was vooropgesteld, werd stilzwijgend uit de horizon verwijderd.
De alleenheerschappij van de Partij als voorhoede, leidende kern en staf van het proletariaat, werd onder Stalin bestendigd. Zij werd in de instellingen opgenomen, ja zowaar in een grondwet vastgelegd, die van 1936, welke steeds van kracht blijft. De Partij is aldus een staatsinstelling geworden, door de grondwet erkend en in haar heersende positie gewaarborgd.
Wat zij onder Lenin en Stalin was, is zij gebleven, in Rusland en elders. Zij is een Partij van geestverwanten. Het is moeilijker lid van de C.P. van de Sowjetunie te worden dan de naturalisatie te bekomen in een Westeuropees land. Er worden immers heel wat andere waarborgen dan rechtelijke geëist. De kandidaat moet een geloofsgenoot zijn. Lenins partij doet in menig opzicht denken aan een vrijmetselaarsloge of aan een kloosterorde. De beslissende voorwaarde is dat de kandidaat (die eerst een stage van één jaar doet) wel degelijk een geestverwant is. Overeenkomstig de Statuten moet de kandidaat drie aanbevelingen voorleggen van partijleden die zelf ten minste drie jaar lang lid zijn en de kandidaat kennen als getuigen van zijn
| |
| |
doen en laten in de hun vertrouwde sector van de produktie of de politieke bedrijvigheid.
Is de kandidaat lid geworden, dan moet hij altijd goed in acht nemen wat in de aanhef van de Statuten zeer nauwkeurig bepaald wordt:
‘De eenheid van de Partij op het vlak van de ideologie en van de organisatie, de onverbreekbare geslotenheid van haar rangen, de soliede en bewuste tucht van alle communisten, dat is de onveranderlijke wet van het leven van de Communistische Partij van de Sowjetunie. Iedere uiting van fractie- of kliekjesgeest is onverenigbaar met de geest van de marxistisch-leninistische partijgeest, onverenigbaar met het lidmaatschap van de Partij’.
In de Partijstatuten, goedgekeurd door het 22ste Congres (1961) kan men lezen, in de 3de paragraaf over de rechten en plichten van de leden, dat vrije discussie en recht op kritiek toegestaan worden. Bij nader inzicht blijkt dat de vrije discussie hoofdzakelijk de praktische politieke bedrijvigheid van de Partijorganisatie geldt en dat het recht op kritiek hoofdzakelijk slechte dienaren van de zaak geldt. De dienaars kunnen falen, de leer niet. Stalin kon, na zijn dood, moreel veroordeeld worden, Kroesjtsjew kon, in 1964, afgezet worden. Maar de fundamentele stellingen over de leer, de structuur van de Partij, de doeleinden van de strijd, blijven zoals Lenin ze een halve eeuw geleden heeft vastgelegd. Het is haast een traditie dat, wanneer een min of meer nieuw inzicht voorgestaan wordt in de Partij op politiek gebied, de initiator zich altijd beroept op Lenin. Dat was o.m. het geval met de ‘vreedzame coëxistentie’. Het begrip en de terminologie waren afkomstig van Stalin, zoals door Prof. Peeters (Gent) werd aangetoond. De inhoud, welke nadien tot uiting kwam, was van Kroesjtsjew zelf, zoals de Chinese communisten terecht betogen. Maar Kroesjtsjew zelf liet niet na telkens weer het begrip en de inhoud voor te stellen als afkomstig van Lenin...
Is een lid het niet meer eens met de dialectiek, dan kan de betrokkene niet langer lid blijven van de Partij. Oppositie voeren, en dus verdeeldheid zaaien, verzwakt of belemmert de stuwkracht van de leidende kern. Dat wordt door de Statuten reeds uitgesloten. Wie dan de groep verlaat, wie van de door de hogere leiding uitgestippelde lijn afwijkt, andere wegen dan die van de Partijleiding wil volgen, krijgt spoedig het voorkomen van een tegenstander. Zijn de betrok- | |
| |
kenen talrijk genoeg om als groep te verschijnen, dan krijgen zij een benaming die alleen in Sowjet-Rusland bestaat: zij zijn een ‘anti-partij-groep’. Stalin heeft de afwijkenden onmeedogend uitgeroeid. Kroesjtsjew liet hun het leven maar hield er toezicht op. Molotow weet er alles van.
Dit alles verklaart waarom de ‘Partij’ betrekkelijk weinig leden telt. Zij wil een keurbende zijn en blijven, zoals Lenin haar sedert het begin van deze eeuw had opgevat.
Met betrekking tot de gezamenlijke bevolking vertegenwoordigt de C.P. van de Sowjetunie nog geen 5 t.h. van het effectief. Van de volwassen bevolking vertegenwoordigt zij ongeveer 7 t.h. Eén kiezer op veertien is lid van de Partij.
| |
De filosofische leer
Het doel van de revolutie, door de Partij aangekondigd, voorbereid en nagestreefd, is: de verwezenlijking van het aards geluk voor allen. De droom van het aards geluk voor allen was niet nieuw, evenmin bij Marx en Engels als bij Lenin en zijn discipelen. Jeremias Bentham, Britse filosoof van het einde van de 18de eeuw, tolk van de humanistische filosofie, had reeds op treffende wijze betoogd dat het doel van de ‘principles of moral and legislation’ diende te zijn: het grootst mogelijke geluk voor hel grootst mogelijke getal.
Karl Marx had er een sociale filosofie aan toegevoegd. Lenin verruimde de marxistische sociale filosofie tot een algemene filosofie.
Het marxisme-leninisme, door Stalin met alle consequenties voortgezet, is wat anders en heel wat meer dan een sociaal, economisch en politiek programma; het is een levensopvatting die uitspraak doet over de eerste en laatste vragen van het Zijn; het is een filosofie die niet alleen aanknoopt bij de opvattingen van Marx en Engels maar ook, via Lenin, bij die van Mayer, Haeckel, Ostwald, baanbrekers van het moderne energetisch monisme.
Marx, die het geestelijk monisme van Hegel afwees, had wel het oude, sedert Democritus en Leucippus bekende materialistisch monisme, als achtergrond voor zijn opvatting van de maatschappelijke ontwikkeling genomen, zonder daarop verder in te gaan.
Lenin echter ging verder op dit gebied. Aan de hand van de natuurwetenschap van zijn tijd verving hij het oude statisch materialisme door het hedendaagse dynamische
| |
| |
materialisme, als grondslag van het sociale en politieke systeem. Hij verliet daarbij het begrensde gebied van Marx en Engels, namelijk de sociale werkelijkheid, om te belanden in de wijde werkelijkheid van de alomtegenwoordige natuur. Het raam van zijn bespiegelingen was niet langer de maatschappij maar de natuur, ja al het bestaande, het Heelal. Wat bij Marx een sociale filosofie was, werd zodus bij Lenin een algemene filosofie.
Die materialistische of juister energetische filosofie, die al het bestaande tot eeuwig bewegende energie herleidt en door Lenin dialectisch materialisme - verkort tot diamat- werd genoemd, is de grondslag waarop hij de economische, sociale en politieke stellingen van Marx en Engels wilde vestigen.
Waarom ‘dialectisch’ materialisme? De terminologie doelt op een leer waarbij gedacht wordt aan een materie die niet statisch maar dynamisch is, een materie die zich, in eeuwig voortschrijdende beweging, over een oneindige reeks van positief-negatieve tegenstellingen en overgangen, dialectisch van de ene fase naar de andere ontplooit.
De dialectiek betekende bij Hegel de overgang van de these naar de antithese en ten slotte de synthese, in een geestelijke werkelijkheid. Bij Lenin doelt de dialectiek op de eeuwig bewegende overgang van these naar antithese en synthese in de schoot van de door de natuurwetenschap beschreven wereldenergie.
De leer is echter niet alleen een openbaring over dat wat is. Zij belicht ook dat wat moet zijn. Zij omvat het Ware en het Goede. Zij biedt een waardenschaal in het raam van de algemene zijnsleer. Zij voegt een deontologie bij de ontologie. Zij wil een volledige levensopvatting zijn.
Het marxistische socialisme was al, een halve eeuw geleden, voorgesteld als wetenschappelijk socialisme. Het energetisme van Lenin, dat aanknoopte bij de hedendaagse natuurwetenschap, kon zich nog meer beroepen op de wetenschap, en meteen het kenmerk van een wetenschappelijke zekerheid verwerven dat haar buiten het bereik van de kritiek kon brengen - en bracht - bij de discipelen.
| |
De structuur van de communistische maatschappij
Wat door de Statuten als het hoogste orgaan van de Partij wordt voorgesteld is het Congres. Het komt om de vier jaar ten minste eenmaal bijeen. De wijze van vertegen- | |
| |
woordiging der leden wordt door het Centraal Comité van de Partij vastgesteld.
In 1961 verenigde het Congres ongeveer 4.500 afgevaardigden van de Partij, op de basis van één voor 2.000 leden. De basis was vroeger ruimer: één afgevaardigde voor 6.000 leden. Het 20ste Congres, in 1956, telde slechts 1936 afgevaardigden.
Benevens het goedkeuren van de ingediende verslagen, is het Congres gelast de leden van het Centraal Comité van de Partij en hun plaatsvervangers te benoemen.
Een belangrijke opdracht! Het Centraal Comité (art. 35 van de Statuten) heeft, voor de duur die het ene van het andere Congres scheidt, de leiding van de gehele bedrijvigheid van de Partij in handen.
Het Centraal Comité van de Partij kiest de leiders en verdeelt de opdrachten, ook in de plaatselijke instellingen. Het bepaalt de richting van de bedrijvigheid der centrale staatsorganen en der parastatale organisaties. Het zorgt voor de oprichting van de verschillende Partijstructuren en omschrijft de inhoud van haar opdracht. Het benoemt de redacteurs van de centrale tijdschriften en bladen die onder zijn toezicht werken. Het vertegenwoordigt de Partij van de Sowjetunie in haar betrekkingen met de overige communistische partijen.
Het Centraal Comité zorgt voor de oprichting van een Comité voor Controle van de Partij. Dit moet nagaan of de leden en kandidaat-leden de partijtucht in acht nemen. Het neemt strafmaatregelen tegen de communisten die zich schuldig maken aan inbreuk op het Programma en de Statuten, aan inbreuk op de verplichtingen jegens Partij en Staat, of aan inbreuk op de moraal van de Partij (Art. 40).
Dat het Centraal Comité een Presidium en een Secretariaat benoemt in zijn schoot, heeft misschien minder belang. Zij zijn in hoofdzaak werktuigen in handen van het machtigste en ook meest gezaghebbende orgaan van de Sowjetunie.
Terecht kon Kroesjtsjew zeggen tijdens een toespraak, gehouden in het Kremlin, op 24 april 1963:
‘De beproefde leider van het sowjetvolk is het leninistische Centraal Comité, waarin de gezaghebbendste mannen en vrouwen van partij en land gekozen zijn’.
Het Centraal Comité telt 175 leden benevens 155 kandidaat-leden, sedert het 22ste Congres van oktober 1961.
| |
| |
| |
Centralisatie van de macht
De macht van het Centraal Comité werd op spectaculaire wijze in het licht gesteld in oktober 1964, toen Kroesjtsjew aan de dijk werd gezet: er wordt een nieuwe ‘eerste secretaris van de Partij’ aangesteld; er wordt een andere ‘voorzitter van de ministerraad’ aangesteld. Er wordt klaarblijkelijk een politieke richting afgekeurd en een andere politieke richting ingezet. Wie doet dat? Wie beslist daarover? Niet een Congres, verenigende de elf miljoen leden van de Partij; wel de 175 leden van het Centraal Comité. Niet de door de burgers gekozen en uit twee Kamers bestaande Opperste Sowjet, tellende respectievelijk 791 en 652 afgevaardigden; wel de 32 leden van het Presidium van de Opperste Sowjet.
Het is overduidelijk: de macht is in handen van een gering aantal leden van de Partij. Een ervan heeft, sedert Lenin, een opvallend belangrijke, dominerende positie: de eerste secretaris van de Partij.
| |
Staat, Partij en leer
Alle communisten zijn dienaars van een Leer, die van Marx en Engels aangevuld door die van Lenin, een Leer bekleed met de waardigheid en onaanvechtbaarheid van de wetenschap en verheven tot de rang van een Absolute Waarheid.
De macht die ten dienste staat van de absolute waarheid is een absolute macht. Niets of niemand kan het opnemen tegen de Partij die de leidende kern van alle structuren is, of tegen haar leiders die volstrekt alle raderwerken in handen hebben.
Een absolute Leer, een absoluut bewind dat zijn verantwoording vindt in de Leer... Kennen wij dat systeem niet? Wel ja! Er valt niet aan te twijfelen: het communistische systeem is een wedergeboorte van het oudtijdse dubbele absolutisme, een politiek absolutisme, steunende op een confessioneel absolutisme, met, als wezenskenmerk, de verbondenheid van Kerk en Staat.
Er is weliswaar geen sprake van een absolute Vorst, noch van een absolute Kerk. De kernverhouding echter is dezelfde: de partijleiding heeft de plaats ingenomen van de Vorst. De marxistisch-leninistische leer heeft de plaats ingenomen van de kerkelijke Leer.
| |
| |
Het communistische systeem gaat nog verder dan het vroegere dubbele absolutisme dat tweevoudig en tweehoofdig was: de Keizer en de Paus, later de Vorst en de Kerk, hadden hun eigen gebied dat zij wisten in stand te houden en, als het nodig was, tegenover elkaar wisten te verdedigen.
Van die tweevoudigheid is niets te bespeuren in de communistische maatschappij. De dragers van de absolute politieke macht zijn ook de hogepriesters van de Leer. De communistische maatschappij is het best te vereenzelvigen met een theocratie, een theocratie zonder God, een bewind dat zijn hoogste verantwoording vindt in een absolute Leer.
In het oude Europa en zulks tot het einde van de 18de eeuw, was de godsdienst een staatszaak. Hij is dat nergens meer, ook niet daar waar principieel nog staatskerken zijn, zoals in Groot-Brittannië en in de Scandinavische landen b.v.
De Leer van Marx en Lenin echter die, in de communistische wereld, de plaats van de godsdienst heeft ingenomen, is daar, vanaf 1917, wel een staatszaak geworden. En hoe! De sowjetstaat, de georganiseerde ‘dictatuur’ van de Partij, vindt in de Leer van Marx en Lenin zijn reden van bestaan, zijn hoogste en laatste verantwoording, het richtsnoer en het doel van zijn streven.
Er werd geschreven en herhaald dat de absolute Vorsten, de Vorsten naar goddelijk recht, die geacht werden niemand, behalve God, rekenschap verschuldigd te zijn, zich vereenzelvigden met de Staat zodat zij konden zeggen: de Staat dat ben ikzelf.
Dat kan de Partij in Sowjet-Rusland ook zeggen, zonder enig voorbehoud.
De absolute Vorsten droegen er evenwel zorg voor zich nooit voor te stellen als de dragers en de tolken van het Ware en het Goede. Dat lieten zij zorgvuldig over aan de Kerk.
Welnu de Partij in de Sowjetunie kan zich begeven op het gebied dat de absolute Vorsten nog ontzegd was. Zij kan zeggen, en zij verzuimt het niet, dat zij de drager en de tolk van het Ware en het Goede is. Het Ware dat is de Leer. Het Goede is het communistische ideaal dat uit het Ware afgeleid is met al de normen die erbij behoren.
De Partij kan er ook nog de derde schakel van de bekende trias, het Schone, aan toevoegen. Zij heeft immers ook
| |
| |
positie gekozen op het esthetische gebied, evenals zij het deed op het gebied van de psychologie en de biologie, namelijk onder Stalin. Zij doet het tot nog toe op het gebied van de literatuur en de schone kunsten.
| |
Democratie?
De Partij omvat alles en heerst over alles. Zij heerst over de Staat, waarvan alle raderwerken in handen van communisten zijn. Zij heerst over alle parastatale structuren die ook onder een leidende kern van communisten staan. Alle stoffelijke en geestelijke goederen, dus alle economische en culturele waarden, zijn in haar bereik. Zij is het meest volledige absolutistische systeem dat ooit verwezenlijkt werd in Europa, sedert de instorting van het Romeinse Rijk. Het oude dubbele absolutisme van Kerk en Kroon verbleekt ten overstaan van het communistische absolutisme, zoals het door Lenin werd gevestigd, door Stalin werd bevestigd en door de opvolgers werd in stand gehouden.
De ontzaglijke communistische macht berust in handen van een opvallend kleine groep. Zelfs als de gewone leden, in de Congressen vertegenwoordigd, gevoegd worden bij de leden van de Opperste Sowjet en het Centraal Comité, blijft de samenstelling van de leidende kern die alles in handen heeft, naar het getal, een opvallend geringe minderheid, tegenover de overgrote meerderheid van de bevolking. Wij herhalen het: nog geen 5 p.c.
Maar de Partij rekent niet met de categorieën van meerderheid of minderheid. Het is niet de kwantiteit die telt, maar de kwaliteit: de bekwaamheid en de slagvaardigheid, de hoge opdracht, het grote doel van de leidende kern.
Beantwoordt dit aan de beginselen van de democratie?
Opmerkelijk is dat de Partij al bijna evenzeer gewag maakt van de ‘democratie’ als van het socialisme en het communisme. De in Midden-Europa door communisten beheerste Staten heet zij ‘volksdemocratieën’. De Oostduitse regeerders herhalen tot vervelens toe, bij iedere gelegenheid, dat zij een ‘Deutsche Demokratische Republik’ zijn.
Een van de termen waarmede de communisten veel schermen, vooral in de niet-ontwikkelde gebieden van Azië en Afrika, klaarblijkelijk omdat hij minder revolutionair klinkt en daarom gemakkelijker ingang kan vinden, is: geleide democratie.
| |
| |
De term democratie is duidelijk genoeg: het is het bewind dat afhankelijk is van diegenen die het ondergaan; het is het bewind dat, in zijn samenstelling en zijn opdracht, in zijn beleid en zijn middelen, bepaald wordt door hen die vooraf als volwaardige leden van de gemeenschap worden erkend: de burgers. Een democratie is hoofdzakelijk dàt, ja uitsluitend dàt!
Een democratisch staatsbestel veronderstelt dat aan al diegenen die de voorwaarden vervullen, een gelijke waardigheid wordt toegedacht. De burgers worden evenwaardig geacht inzover zij de voorwaarden vervullen. Die voorwaarden waren verschillend in de loop der jaren. De ontwikkeling ervan nam heel wat tijd in beslag gedurende de 19e eeuw. Zij omvatten, soms te zamen, soms gescheiden: bekwaamheid, vermogen, cijns, leeftijd, geslacht, enz.
Het was op de basis van een geconditioneerde volwaardigheid dat de betrokkenen burgers werden en dat hun rechten werden toegekend.
Verloren zij hun waardigheid, krachtens een rechterlijk vonnis of arrest, dan verloren zij, bij dat vonnis of arrest, ook geheel of ten dele hun rechten.
Een van de voornaamste rechten, door de democratische grondwetten verleend aan de volwaardig geachte burgers, was een politiek recht, het recht om uitspraak te doen over het staatsbeleid.
Uitspraak doen over het staatsbeleid veronderstelt dat de betrokken burgers kunnen oordelen over de inhoud van het algemeen welzijn.
Het oordeelsvermogen werd en wordt, in het democratisch staatsbestel, principieel aan alle volwaardig geachte burgers toegedacht. Het is een bestanddeel van het waardigheidsstatuut van de burger. Zonder dit oordeelsvermogen zou immers de verlening van het recht om uitspraak te doen over het staatsbeleid geen zin hebben. In alle Staten wordt daarom het kiesrecht ontnomen aan de geesteszieken. Zij kunnen niet oordelen en kunnen dus geen uitspraak doen over het staatsbeleid.
Het democratisch staatsbestel wil dat deze uitspraak van de burgers beslissend is voor het regeringsbeleid, voor de bepaling van de doeleinden en methodes van de regeerders.
Het democratisch staatsbestel behelst impliciet dat dit
| |
| |
kapitale moment, de uitspraak over het staatsbeleid, in al zijn uitzichten gewaarborgd wordt.
Aangezien die uitspraak voorafgegaan wordt door het overwegen, het oordelen en het kiezen, behelst het democratische staatsbestel impliciet dat de burgers hierin geëerbiedigd worden, dat niemand hen in hun denken, hun keuze en hun wil zou afbreuk doen, kortom dat zij geestelijk vrij zouden zijn, vrij in hun denken, vrij om hun zienswijze aan andere burgers mede te delen, vrij om zich met geestverwanten te verenigen, vrij om hun opvatting te propageren.
Is het werkelijk dat wat het communistische staatsbestel de burgers biedt? Het antwoord kan slechts beslist Neen zijn!
De rechten zijn niet dezelfde voor al de burgers in de communistische maatschappij. De communisten, burgers die tot de ‘leidende kern’ behoren, hebben méér rechten. Méér rechten dan 93 t.h. van de overige nochtans als burgers beschouwde volwassenen. Zij hebben alle rechten. Want zij zijn leden van de enige partij die erkend en toegelaten wordt, de partij die van rechtswege alleen heerst en het bestaan van alle andere mogelijke partijen van rechtswege uitsluit. Zo wordt het in de grondwet vastgelegd
Zij hebben zowaar voorrechten die zover gaan dat alleen zij in hun denken, in hun oordelen, in hun willen geëerbiedigd worden. Zij worden daarbij door de overheid gesteund en geholpen. Zij beschikken - zij alleen - over papiervoorraden, drukkerijen, vervoermiddelen, gebouwen en openbare wegen en pleinen om uiting te geven aan hun overtuiging en de mogelijke belemmeringen voor die overtuiging op te ruimen.
De ongelijke verdeling van de mogelijkheden onder de burgers in de U.S.S.R. is een wezenskenmerk van de communistische maatschappij.
Nu is het een universeel feit dat de ongelijkheid van de mogelijkheden in geen enkele maatschappij kan uitgeschakeld worden. Er zijn geen twee menselijke wezens aan te treffen die biologisch en psychologisch volkomen overeenstemmen in aanleg en geschiktheid. Zelfs als de aanleg en de geschiktheid dezelfde zijn, dan hebben de sociologische, biologische of psychologische verhoudingen hun aandeel dat doorgaans niet gering is.
| |
| |
De democratische grondwetten in het Westen gelasten zich overal die feitelijke ongelijkheid te verhelpen en goed te maken op het vlak van de rechten: de burgers kunnen geheel verschillen in aanleg en geschiktheid; maar zij hebben dezelfde rechten. Het rechtelijk statuut houdt geen rekening met de biologische, psychologische, sociologische en ecologische verschillen of afwijkingen.
Hier onderscheiden zich de westerse democratische grondwetten fundamenteel van de Sowjetrussische grondwet. In deze grondwet wordt niet de principiële gelijkheid maar de principiële ongelijkheid van de burgers vastgelegd. Inderdaad: alleen de leden van de Partij en de onder haar hoede en leiding bestaande structuren, zijn met de volle maat van mogelijkheden begiftigd; 93 t.h. van de volwassenen die geen leden zijn, die niet tot de voorhoede, tot de leidende kern behoren, zijn grondwettelijk van deze rechten en mogelijkheden beroofd.
De niet-leden zijn rechtelijk niet de gelijken van de leden. Zij beschikken principieel niet over dezelfde politieke, sociale en culturele mogelijkheden. Zij leiden niet. Zij worden geleid. Zij gaan, praktisch zonder medezeggenschap, waar de leidende kern, de Partij, hen brengen wil. Zij ondergaan niet alleen een capitis diminutio, een vermindering van hun morele en rechtelijke positie, tegenover de anderen. Zij ondergaan ook een vermindering van hun vrijheid, van hun beschikkingsrecht, inzonderheid van hun geestelijke vrijheid.
Er zijn meer gelovigen dan communisten in de Sowjetunie. Alleen reeds de orthodoxe Kerk telt, met haar 83 bisdommen, vijfmaal meer leden dan er leden in de Communistische Partij verenigd zijn.
Een godsdienst is altijd en overal een belangrijke factor in de maatschappij. Een godsdienst omvat immers een wel omschreven axiologisch systeem, een opvatting over het Ware en een daarbij aanleunende opvatting over het Goede. Het gaat om opvattingen die de grond leggen voor haast alle andere bijkomende beoordelingsgronden, maatstaven en normen. Zij bepalen de rangorde van nagenoeg alle waarden. Zij zijn uiteraard niet gebonden aan accidentele omstandigheden. Zij zijn niet alleen een doorslaggevende factor in het geestesleven. Zij beheersen ruimschoots de levenshouding van een aanzienlijk deel van de bevolking.
| |
| |
Vijftig jaar na de vestiging van het sowjetbewind in Rusland en ondanks de planmatig doorgevoerde atheïstische propaganda, blijven de verschillende geloofsbelijdenissen hun gezag behouden bij tientallen miljoenen sowjetburgers.
De verandering van de ‘onderbouw’, namelijk het economisch regime, door de overgang van de particuliere naar de collectieve eigendom van de produktiemiddelen en de (principiële) vestiging van een klassenloze maatschappij, heeft geen einde gemaakt aan de religieuze overtuigingen en de daarbij horende kerkelijke structuren.
De aanhangers van de verschillende geloofsbelijdenissen houden er vanzelfsprekend een andere waardenschaal op na dan die van Marx en Lenin, dus een andere opvatting van het algemeen welzijn, meteen een andere opvatting van het staatsbeleid dan die van de Communistische Partij.
De gezindheid van de godsdienstige gemeenschappen wordt echter, als uiting van de openbare mening, over het hoofd gezien, verloochend en uitgeschakeld. De gelovigen krijgen geen gelegenheid om hun eigen opvatting over het algemeen welzijn bekend te maken en te propageren. Zij krijgen nog minder de gelegenheid om die opvatting op het vlak van de politiek te verdedigen. Een poging om de zienswijze van de Kerk te doen gelden tegen die van het communistisch bewind, zou gelijk staan met een openlijk verzet, een rebellie, zowaar een staatsaanslag.
Krachtens de grondwet zelf (art. 124), is de Kerk van de Staat gescheiden, evenals van de school. Geen politieke voorkeur! Geen eigen onderwijs! Zulks is de Kerk en haar leden grondwettelijk en uitdrukkelijk ontzegd! En opdat zij het niet zou vergeten wordt zij door commissarissen van het bewind bijgestaan, het bewind dat tegen alle godsdiensten gekant is en ervoor zorgt dat de atheïstische propaganda goed gevoerd wordt...
Zelfs voor de bevoorrechte burgers, dus leden van de Partij, de burgers van eerste klasse in de klassenloze maatschappij, is de structuur van de Staat een bedenkelijk raam voor hun levenswandel. Het is feitelijk even bedenkelijk voor de bevoorrechte als voor de gewone burgers.
Een democratisch staatsbestel - wij willen het herhalen - behelst niet alleen impliciet dat het bewind zijn opdracht krijgt van de burgers die gelijk zijn in rechten; het behelst
| |
| |
ook impliciet dat het bewind verantwoording verschuldigd is aan deze burgers.
Is dit de werkelijke verhouding in de U.S.S.R.? Neen. Het communistisch bewind is alleen zichzelf verantwoording verschuldigd. De Partij heerst en beschikt over alles. Zij is ziel en lichaam van land en volk.
Het is onvoorstelbaar in feite en rechtelijk onmogelijk, dat de leidende kern zich zou te verantwoorden hebben tegenover een massa van niet-communisten.
Welk college zou de leidende kern kunnen ter verantwoording roepen en veroordelen? De Opperste Sowjet? Hij wordt wel grondwettelijk gekozen door de communistische en niet-communistische burgers, maar de gekozenen zijn allen communisten. Moest nu toch een min of meer grote groep onder hen het Centraal Comité ter verantwoording roepen en veroordelen, dan zou zulks een scheuring betekenen in de Partij, een opstand tegen het hoogste orgaan van de Partij, een zwaar vergrijp tegen een van de hoofdbeginselen van de Partij, vooraf in de Statuten aangehaald, namelijk de verplichte eenheid. De Statuten sluiten a priori reeds de mogelijkheid uit van een oppositie zoals zij in alle partijen en parlementen in het Westen bestaat.
Het is volkomen in de lijn van het systeem dat al wat besloten en doorgevoerd wordt door het Centraal Comité, ook als er mensenlevens mee gemoeid zijn, achteraf door de Opperste Sowjet en het Congres met een steeds opvallende eensgezindheid goedgekeurd wordt. Zij die het waagden een andere houding aan te nemen, werden als antipartijgroep uitgestoten en onschadelijk gemaakt.
Theoretisch, alleen theoretisch, kan men zich voorstellen dat de leden van de Partij zich, evenals alle andere burgers, op zeker ogenblik zouden afwenden van het leidende college. Dat zou het teken zijn van een crisis die de grondvesten zelf van het systeem zou aantasten, het teken van de instorting van het gezag van de Partij, van haar Statuten, van haar Programma, het teken van de ondergang van het gehele systeem.
Zo iets gebeurde in Italië, met Mussolini, en in Duitsland met Hitler, toen het klaar werd dat de oorlog, waarvoor beide machthebbers de verantwoordelijkheid opgenomen hadden, uitzichtloos verloren was.
Zo iets echter behoort niet en kan niet behoren bij de normale werking van het communistische systeem.
| |
| |
Zolang het systeem een zware economische of militaire instorting gespaard blijft, is de leidende kern, in ieder communistisch bestel, een ongenaakbaar bewind dat niemand, behalve zichzelf, rekenschap verschuldigd is.
Dit juist is de democratie volkomen vreemd. Het communistisch systeem is dan ook geen democratie. Het kan zich geen democratie noemen zonder dat meteen de juiste betekenis van de term geweld wordt aangedaan.
Men heeft het systeem een ‘dictatuur’ genoemd. Lenin begon ermede toen hij zijn bewind voorstelde als een ‘dictatuur van het proletariaat’.
De aan de Romeinse staatsinstellingen ontleende termen dictator en dictatuur doelden, bij de oude Romeinen, op een tijdelijke opdracht, een eigenlijke volmacht, verleend door de normale soevereine instelling, namelijk de Senaat. Dat heeft ongeveer niets te maken met datgene wat Marx bedoelde en Lenin onder die naam in het leven riep.
Er werden andere, nieuwe benamingen vooruitgezet ter aanwijzing van de staatsstructuren die in Rusland, Italië, Duitsland, Spanje en Portugal ontstonden: autoritair, totalitair bewind.
Het staatsbeleid werd in bedoelde landen - en wordt nog in sommige ervan - wel gekenmerkt door de vergaande en hardhandige onderwerping van de grote hoop aan het overheidsgezag. Dat kenmerk echter was en is een bijkomend uitzicht dat de kern van de verhouding niet volkomen duidelijk maakt.
De term totalitair was, in zekere opzichten, beter gekozen dan de term autoritair. Hij knoopte aan bij het in en na de eerste wereldoorlog vooruitgezette begrip van de totale oorlog en diende zowat overal ter aanwijzing van een totaal gezag. Daarbij aansluitend werd dan ook de term totalitarisme gebruikt, doelende op de strekking in de zin van een totaal bewind.
Veel juister was de benaming éénpartijstaat, waarin gewoon de ware verhouding werd beschreven. Enkele hoofdkenmerken van het systeem werden evenwel hierbij niet tot uiting gebracht.
Men hoeft niet ver te zoeken om juist te vinden wat de meest passende benaming is. Aristoteles en Plato alsmede de
| |
| |
Oud-Griekse taalschat stellen ons de klaarste terminologie ter hand die men in dat opzicht kan wensen.
De communistische Staat is geen democratie omdat niet het volk, de som van de burgers, over het staatsbeleid te beslissen heeft. Om dezelfde reden is hij ook geen aristocratie, de met de democratie verwante structuur, waarbij de waardigheidscriteria voor de verlening van het burgerrecht alleen maar wat hoger komen te liggen.
De communistische Staat is een oligarchie omdat het bewind in handen is van een kleine groep.
Hij is buitendien een autocratisch systeem omdat de regerende groep de alleenheerschappij voor zich neemt, alle andere groepen het recht op bestaan ontzegt en niemand, behalve zichzelf, verantwoording en rekenschap verschuldigd is.
Een autocratische oligarchie, dàt is de juiste bepaling en benaming van het communistische staatsbestel.
Hoever is dit verwijderd van de aristocratische structuur der middeleeuwse Europese maatschappij, die een recht op verzet voorzag tegen de willekeur van de Landsheer?
Hoever verwijderd is het van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 1776; hoever ook van de Franse verklaring van 1789, oorkonden waarin de vrijheid en de gelijkheid in rechten van de burgers worden verkondigd en het bewind afhankelijk wordt gemaakt van de wil van de burgers!
Hoever staat het tenslotte van de Universele Verklaring over de Rechten van de Mens, van 1948, waarin al deze beginselen met klem worden herhaald en aangevuld! En hoe begrijpelijk is het dat Sowjet-Rusland weigerde die Verklaring goed te keuren!
Het ‘sowjetvolk’, zoals de communistische leiders te Moskou zeggen, bestaat uit burgers die zich noch op de volledige gelijkheid in rechten noch op de volledige vrijheid kunnen beroemen. De enen hebben voorrechten. De anderen hebben verminderde rechten. Geen enkele kan de soevereiniteit van zijn denken, zijn oordelen, zijn overtuiging, zijn geloof inroepen. Geen enkele inderdaad, want zelfs zij die voorrechten hebben omdat zij lid van de Partij zijn, kunnen die voorrechten slechts behouden zolang zij de absolute geldigheid van de Leer erkennen en lid blijven
| |
| |
van de Partij. Het verlies van hun overtuiging brengt het verlies van hun lidmaatschap en meteen dat van hun voorrechten mee.
Het communistische systeem, een typisch autocratisch en absolutistisch staatsbestel, heeft niets met democratie te maken. En toch willen de communisten de term democratie niet loslaten.
Of zulks te verklaren is, zoals het voor de verstandigsten onder de leiders wel het geval zal zijn, door opportunistische overwegingen en propagandistische berekeningen, zullen wij in het midden laten.
Een autocratisch staatsbestel zoals dat van de communisten er een is, kan nooit een democratie zijn of worden, ook als het aanstuurt op de vestiging van een socialistische of communistische maatschappij. Het blijft een autocratisch staatsbestel zolang de kernverhouding behouden wordt, namelijk zolang het bewind alleen in zichzelf of in een hogere opdracht zijn verantwoording vindt, de burgers geen rekenschap verschuldigd is en het zonder hun goed- of afkeuring kan stellen.
Wij herhalen het: een democratisch staatsbestel is er een dat afhankelijk is van de wil van de burgers. Dat is al wat er over te zeggen is. Het kan zich inlaten met de bescherming van de arbeiders en bedienden, of eerder de bescherming van de middenstanden op het oog hebben, de economische bedrijven of kredietinstellingen aan socialisatie onderwerpen of ze integendeel daartegen in bescherming nemen, vooruitstrevend of conservatief, socialistisch of liberaal in zijn streven zijn, het blijft een democratisch staatsbestel, zolang de kernverhouding behouden blijft, namelijk zolang de regering afhankelijk is van de goed- of afkeuring van de burgers, zolang het in het oordeel, de keuze en de wil van de burgers zijn ultieme verantwoording vindt en aan deze burgers ook rekenschap verschuldigd is.
(slot volgt)
Max Lamberty
|
|