| |
Ringsteken
Vriendelijk en beleefd moge ik herinneren aan de striem, die Thomas Huxley, de grootvader van Aldous en Julian, toediende aan de anglicaanse bisschop Wilberforce, die de strijd tegen het darwinisme in Engeland leidde en, in het jaar 1860, te Oxford, in de British Association, in een theatrale diatribe uitriep: ‘En u, meneer Huxley, u wil toch ook niet van een aap afstammen, of wel?’. Thomas Huxley sloeg slechts éénmaal. Hij stond kalm en waardig recht. ‘Ik zou mij daar niet over schamen’, antwoordde hij, ‘en als ik moet kiezen lussen af te stammen van een aap, of
| |
| |
af te stammen van een bisschop, die zonder kennis van zaken een rechtschapen en verdienstelijk geleerde te schande maakt, omdat hij feiten eerlijk onderzoekt en meedeelt, dan aarzel ik geen ogenblik’.
Mijnerzijds kan ik slechts verklaren dat, als ik mijn plaats moet kiezen naast een christen als August van Cauwelaert, of naast een partijgenoot van ‘godverdoeme er bestaat geen god en 't is geen probleem’, mijn keuze gedaan is.
| |
Veel en weinig
In een van zijn conferenties over Universiteit Antwerpen pleitte burgemeester Craeybeckx voor een hogeschool die aan beide Westeuropese wereldbeschouwingen recht zou doen wedervaren, door slechts die leergangen te verdubbelen waaromtrent de opvattingen wereldbeschouwelijk uiteenlopen. Het trof haast al de toehoorders dat er zo weinig waren.
De wereldbeschouwing wijzigt immers noch de feiten noch hun wetten. Het kenbare en de kenleer zijn voor alle geestesrichtingen gelijk. Splitsingen ontstaan waar onduidelijke feiten of wetten zich lenen tot uiteenlopende interpretatie en waar eenmaal een interpretatie als zekerheid is erkend, geconsacreerd, wordt het erkennen van daarmee strijdige gegevens psychologisch bemoeilijkt. Splitsingen volgen bijvoorbeeld uit de onzekerheid, of het bestaande door zich zelf, dan wel door iets anders ontstond. Wie zich aan een van beide stellingen heeft gewend, noemt dit een heilig beginsel. Duizenden zijn voor zulk een heilig beginsel gestorven. Splitsingen ontstaan nog uit de onzekerheid of Christus een god was dan wel een mens. Voor beide standpunten hebben duizenden hun leven gegeven.
In het licht van zulke standpunten stelt de mens een rangorde van waarden en waarheden en een gedragslijn op. Daardoor komt het dat een gelovige en een humanist, die naast elkanders deur, in dezelfde gezinsomstandigheden, hetzelfde beroep uitoefenen, tot dezelfde politieke partij behoren en hetzelfde societyleven leiden, alles verschillend beoordelen, om verschillende beweegredenen handelen, diep binnenin verschillende mensen zijn.
Dat neemt echter niet weg dat zij dezelfde gegevens volgens dezelfde logica klasseren, dat zij twee verschillende gebouwen optrekken met dezelfde materialen en middelen. Daardoor zijn voor beiden in wijsbegeerte, kunst en weten- | |
| |
schap oneindig veel meer dingen dezelfde dan verschillend. Ontwikkelde christenen en atheïsten zijn het leerstellig en praktisch over duizendmaal meer zaken eens dan verdeeld.
Het preliminairste waarover de christen zoals de atheïst denkt en de atheïst zoals de christen, is dat metafysische belangstelling elk mens, wie hij ook weze, verrijkt, verheldert en verdiept.
| |
Hubert Lampo en Louis Pasteur
Indien nog door de vingers kan worden gezien dat ik mijn vriend van vele jaren en collega Hubert Lampo een compliment maak, wou ik graag mogen fluisteren dat zijn opstel over Jules Verne in N.V.T. 1965, nr. 3, blz. 284 moedig en interessant is. Wel vermoed ik dat zijn magisch-realistische ijver iets over het hoofd ziet waardoor een en ander scheef gaat staan, maar het is, als mij kan vergeven worden dat ik nog altijd in christelijk Latijn denk, vere dignum et justum, aequum et salutare, dat hij het literairesthetisch probleem van de grond af stelt, nu de nozems er huis in houden. Alle redacteurs van N.V.T. zouden op zijn essentiële vraag, of en waarom Marcel Proust een groter schrijver is dan Jules Verne, moeten reageren als op een enquête. Het is hoognodig zo scherp mogelijk te preciseren wanneer en waarom een boek wààr, groot, schoon, diep is. Moet het links zijn, vuil, en zeggen dat alles rot is? Moet de criticus fier zijn niet veel te hebben gelezen, bevooroordeeld te zijn en zich tegen te spreken?
Over de laatste vraag in deze reeks, of er kan of moet problematiek in zitten, gelieve thans te luisteren naar de linkse Hubert Lampo en de rechtse Louis Pasteur.
| |
Hubert Lampo:
‘De menswording is net zo goed een wijsgerig als een antropologisch probleem. Vergis ik mij als ik rekening houd met de mogelijkheid dat, filosofisch bekeken, de mens slechts waarachtig mens wordt op het ogenblik dat er zich een bewustzijnsverdichting voordoet, welke in hem een nog vaag besef laat ontwaken van de problematiek zijner eigen verhouding tot de hem omringende wereld? Boven zijn hoofd welft zich de hemel met zon, maan, planeten, sterren. Zijn voeten, handen, lichaam kennen de aanraking met de veilige aarde. Er is ook het water dat hij niet missen kan en lang duurt het niet vooraleer hij het gevreesde vuur tot doelmatige ondergeschiktheid temt. Deze bewustwording impliceert het stellen van vragen, het uiteraard niet experimen- | |
| |
tele tasten naar de zin, de afkomst, het waarom en het hoe van de kosmos. Zijn het zulke vragen niet welke de mens voorgoed mens maken?’.
| |
Louis Pasteur (Littré opvolgend in de Académie Française):
‘Aan gene zijde van het sterrengewelf, wat is daar? Nieuwe sterrenhemels. Goed! En daarachter? De menselijke geest, door een onoverwinnelijke kracht gedreven, zal nooit ophouden zich af te vragen: Wat is daarachter? Het dient nergens voor, te antwoorden: daarachter zijn ruimten, tijden of grootheden zonder grenzen. Niemand begrijpt zulke woorden. Wie het bestaan van het oneindige aanvaardt, en niemand kan daaraan ontsnappen, verzamelt in die ene uitspraak meer bovennatuurlijks dan er in de wonderen van alle godsdiensten is gelegen, want het begrip van het oneindige is tegelijk onontkoombaar en onbegrijpelijk... De kostbaarste begrippen liggen diep in de schemering en het is rondom deze duistere ideeën dat de heldere ideeën zich ontwikkelen en zich verheffen. Indien wij van deze duistere ideeën verstoken waren, zouden zelfs de exacte wetenschappen de grootheid verliezen die juist bestaat in hun verband met de oneindige waarheden die wij slechts vermoeden kunnen’.
| |
De pot verwijt soms de ketel
Een vriend met wie gelijklopende levensomstandigheden mij vanzelf contact deden houden, vertelde mij dezer dagen dat hij in de loop van twintig jaar onbewust een minderwaardigheidscomplex had gekweekt tegenover twee bureaukameraden, die, eigenlijk zonder boosaardigheid, elke gelegenheid waarnamen om hem daar dieper in onder te dompelen. Zij herinnerden hem er in gezelschap spottend aan dat hij in een patersschool was geweest en waren zij het niet eens met een opvatting van hem, dan noemden zij die een relict van zijn klerikale opvoeding waarvan hij ondanks al zijn vertwijfelde pogingen niet losraakte. Zonder het zich zelf te willen bekennen, was hij gaan opzien tegen de twee sterke personaliteiten die in kiemvrije geestesvrijheid waren opgegroeid.
Wie beschrijft zijn verbazing toen een van de sterke venten schielijk overleed aan hartvang en in zijn geboortedorp werd begraven met een elfurenmis met vier heren. Ter plaatse vernam hij, na de mis, dat de overledene en zijn zuster zeer jong hun brave katholieke ouders hadden verlo- | |
| |
ren, maar in christelijke ontfermhertigheid waren opgenomen door een brave katholieke oom, die desondanks de jongen naar atheneum en V.U.B. stuurde, het meisje echter, waarschijnlijk omdat hij niets beters vond, naar de zusters, waar zij bleef en het tot moeder-overste bracht. De moederoverste en de in concubinaat levende vrijzinnige hadden geheel hun leven met elkaar hartelijke en reguliere betrekkingen onderhouden, die wegens de snelwerkende hartvang geen christelijke dood, maar dan toch nog een christelijke begrafenis voor gevolg hadden kunnen hebben.
Een verrassing komt nooit alleen, de tweede kiemvrije vrijzinnige was op de begrafenis met een ondergeschikte die vol bewondering uiteenzette van hoe laag tot hoe hoog zijn meester was opgeklommen. Van doodarme, brave katholieke menskens tot directeur-, secretaris-, of generaal-generaal. De vader was bode van de partij kunnen worden, daarvoor had hij zijn kinderen uit de katholieke school en catechismus moeten terugtrekken en dat was hun geluk geweest, want de overige gezinnen van die zeer grote familie waren allemaal str... boerkens gebleven.
Ik heb mijn vriend mijn methode aanbevolen. Ik heb mij nooit afgevraagd of ik rechts of links genoeg was, mijn enige zorg was mij zelf te zijn. Dat is mij ingeboren en later heeft de Engelse toneelschrijver het mij geleerd: ‘This above all: to thine own self be true!’.
| |
Laat mij altijd bij de vervolgden zijn
Toen in 1919 het nieuwe gedicht van mijn generatie en in 1929 het nieuwe proza verscheen, bestond er, buiten het werk van Cyriel Buysse, in Vlaanderen, geen linkse letterkunde. Wel linkse letterkundigen, maar rechts was zo sterk, of zij zo zwak, dat zij al blij waren te mogen schrijven zonder geloof en zeden aan te randen. Bij gebrek aan ketters, zuiverden de katholieken zich zelf uit. Ik werd de eer der vervolging waard bevonden. Nu fluistert men mij in het oor dat de linksen zich op hun beurt sterk genoeg voelen om een zuivering door te voeren. Ik kan dat oor niet geloven, maar als het waar is, bid ik weder om de eer van de eerste marteling.
| |
Een klein beetje beschaamd
Dikwijls ben ik een klein beetje beschaamd tot de ‘kunstwereld’ te behoren. Dan komt die kunstwereld mij voor als een hoopje geïllumineerde zwakzinnigen, die jaarlijks duizenden boeken schrijven in gebonden en ongebonden taal,
| |
| |
schilderdoeken volkladden, steen, hout en klei bewerken, beeldhouwen met een laslamp, dat nog altijd even belangrijk vinden als toen zij met de pastoor en de piskijker van het dorp de enige intellectuelen van Europa waren en door niets of niets laten merken dat zij beseffen niets meer te betekenen, in een eeuw, waarin de mens zijn lot sneller verbetert dan vroeger in vijf eeuwen, waarin de drie grote rassen en werelddelen oorlogen om gelijkheid en gelijkberechtiging, waarin de mensheid zich zelf verdubbelt, waarin de kennis van de kosmos zich uitbreidt met quasars, interlopers en meer clan honderd galaxieën per dag, waarin de formule van al het bestaande door een geleerde werd opgesteld in zes à zeven tekens, waarin de boog wordt gespannen om roos te schieten op de satellieten van de zon een voor een.
Toen wij onlangs met vrienden in hotel Nautilus te Antwerpen een glas dronken, zag Ernest Claes voor de eerste maal van zo hoog de stroom en de haven en zei: ‘Nu heb ik over pastoor Campens zitten schrijven terwijl in Vlaanderen zo iets bestaat’. Die edele en beminnelijke nederigheid was onlogisch. Elke kunst heeft eigen mogelijkheden en grenzen. Een boek zo mooi als ‘Pastoor Campens’ had Claes zelfs niet over de Zuiderzeedijk kunnen schrijven, die nog indrukwekkender is dan de Schelde gezien vanuit de ‘Nautilus’.
Ver van mij dus poëzie en proza te bestellen over de relativiteitsleer en de kosmonautiek, maar er is toch wel iets weerzinwekkends en benauwends in het geknoei van knullen, die dichten van ‘Oote, oote, oote’, een hond laten schilderen met een borstel aan zijn staart, olieverfkopieën van kleurenfoto's van microscooppreparaten uit medische tijdschriften non-figuratieve kunst noemen, pre-Columbiaans aardewerk uit Zuid-Amerika, door Picasso schaamteloos nagebootst, voor geniale aardwerkkunst verkopen, kinderspeelgoed-ijzerwerk dat kan draaien tot nieuwe kunst uitroepen, en dat zou allemaal nog een heel klein beetje geestig zijn als de heren ons nu en dan eens wilden toepinken achter de rug van de rijke pummels die erin lopen, maar neen, alles gaat met plechtig ten hemel gerichte ogen, en wij zijn platte bourgeois en zij eisen onverbiddelijk te worden geëerd, gevierd en vooral betaald zoals het homoseksuele genieën rechtens toekomt.
| |
Corruptio optimorum pessima
In een zijner recente dagboekbladen likt François Mauriac uitvoerig het achterste van Pablo Picasso, die hij een
| |
| |
genie noemt dat de schilderkunst heeft gedood. Hij weet zo goed als wij dat een geniaal schilder de schilderkunst luisler bijzet en dat een schilder die de schilderkunst doodt geen geniaal schilder kan zijn, maar hij is intellectueel te laf om het te zegeen.
Sir John Perse komt er in zijn rede bij de aanvaarding van de Nobelprijs in de Zweedse Academie voor uit dat men in de eeuw van de wetenschap niet meer kan blijven dichten zoals voorheen, maar hij pleit niet voor verzoening van poëzie met wetenschap, door poëzie zinrijk te maken voor twintigsteeeuwse mensen, neen, hij wil het gedicht verstandelijk samenstellen en de wetenschapsmens moet het evenmin verstaan als de dichter een wetenschappelijke formule.
Het heeft geen zin in deze eeuw van de wetenschap zogenaamd met wetenschappelijk verstand een gedicht samen te stellen dat voor de wetenschappelijk georiënteerde mens minder verstaanbaar is dan het sentimenteel samengesteld gedicht van vroeger.
| |
Een Bok kan veel goed doen
Maar dan moet hij intelligent zijn en beslagen zoals de Franse Bok Jean François Revel, die constateert dat ‘une très grande partie de la pensée française a consisté à penser contre, pour le motif qu'il y a bien rarement eu quelque chose en France qui permit de penser pour. D'où le divorce entre la culture française et la réalité française, qui me parait être une constante essentielle de notre histoire’. Hij constateert dat de Franse steden lelijk zijn, dat de Fransman lomper, eenzamer en achterlijker wordt, dat hij alle waarden vereenzelvigt met militaire macht en dat zijn voorlichting te wensen overlaat.
G.W.
|
|