| |
| |
| |
zoek de mens
Naar aanleiding van ‘Les Juifs’
Een misplaatste grap
Over een drama dat reeds vele eeuwen duurt en dat met de jaren gruwelijker is geworden - de plaats der Joden in de wereldgemeenschap - beeft R. Peyrefitte een grapje van 514 dicht-bedrukte bladzijden geschreven, Les Juifs. De polemiek die in Frankrijk rond dit boek wordt gevoerd, wijst aan dat men, daar, dit monsterachtig gewrocht ernstig opneemt: de familie Rothschild heeft langs wettelijke weg een passus uit het volume doen verwijderen en antisemieten die, onder een uiterst doorzichtig pseudoniem, door R. Peyrefitte weiden geciteerd, hebben gemeend zich te moeten verdedigen.
Niemand die door deze brij gewaad heeft, kan te goeder trouw beweren dat het een antisemitisch tractaat is. Moest Peyrefitte antisemiet zijn, dan zou hij het vermeden hebben enkele typische staaltjes aan te halen van wat het Christen dom de Joden heeft aangedaan. Vanaf de perfidi Judaei (zopas uit de liturgie verwijderd), vanaf Johannes Chrisostomus die de Synagoog beschouwde als ‘een rovershol, een bordeel en een verblijf des duivels’, tot aan het verhaal uit ‘Le grand Théâtre de la vie humaine’, over een Jood in Praag, in 1530, die een christelijke vrouw verleid had. Men plaatste zijn geslacht in de opening van een ton vol pek. Daaronder slak men een vuur aan. Binnen zijn bereik lag een mes waarmee hij zijn geslacht kon afsnijden. Toen hij dat gedaan had, liet men hem vrij. Hij wilde vluchten. Men liet honden op hem los die hem levend verslonden. Peyrefitte verwijst ook naar de 56 bullen die de pausen aan de Joden hebben gewijd en die hen verweten enormia en turpia dingen te onderwijzen hetgeen meer dan voldoende was om het antisemitisme levendig te houden. In feite bevat zijn
| |
| |
boek heel wat materiaal dat best te pas zou komen in een gefundeerde aanval op het Christendom op dit punt.
Kittelorige Joden zullen wel beweren dat het feit de Joden als onderwerp van een studie af te zonderen van de rest der mensheid en ze als een entiteit te behandelen, reeds een daad van discriminatie is. Daarvoor echter ligt het antwoord klaar: men kan een dergelijk procédé niet kwalijk nemen indien men zich, steunend op de Torah, als het uitverkoren volk beschouwt, indien men, de streng orthodoxe sekten tenminste, angstvallig blijft vastklampen aan voorschriften inzake hygiëne, dieet en moraal die naar het woord van Toynbee ongetwijfeld, in onze tijd, fossiel zijn. Niet ieder bereikt de graad van menselijke sereniteit die Mark Twain, wien men vroeg wat hij van de Joden dacht, deed zeggen: ‘They belong to the human race, worse I can say of no man’. Men kan niet, terzelfder tijd, willen apart zijn en toch behoren. Dit is het hoofdargument van het antisemitisme. In de Verenigde Staten laat men de Amish toe apart te zijn (ze geloven niet in de mechanische maatschappij noch in de moderne mode) en in Canada tolereert men zelfs de Doekobohrs die crisissen van integraal nudisme doormaken en die periodiek hun woningen in brand steken. Op zijn minst moet men kunnen verdragen dat die apartheid in haar fundering besproken wordt. Kleingevoeligheid op dit punt bij Joelen is echter volkomen begrijpelijk, gezien de enorme, hallucinerende schuld die op het Christendom weegt. Schijnbare filo-semitische ‘overdrijvingen’ kunnen ons schuldgevoel voorlopig nog niet afreageren. Het is doodgewoon rechtvaardigheid wanneer de beul in zijn geweten uiteindelijk méér lijdt dan het slachtoffer.
Wat, ten slotte, maakt de Joden apart? Niet hun onbetwistbare intellectuele superioriteit, niet hun bijzondere begaafdheid in zekere vakken. Het Christendom heeft ze gedwongen zich op zekere bedrijven toe te leggen, waarin ze meesters zijn geworden. Tweeduizend jaren lang konden ze boer noch soldaat zijn. Nu die twee beroepen in Israël voor hen openstaan, hebben ze glansrijk bewezen dat ze technisch wonderen kunnen doen en dat ze ook farao Nasser en zijn trawanten kunnen belachelijk maken voor de hele wereld, door hun moed.
Wanneer het hoogste gezag in Israël, dat toch niet alleen bestaat uit orthodoxe Prinzipienreiter (ze zijn slechts een kleine minderheid in de staat), besliste dat niemand joods burger kon worden die niet tot de joodse religie behoorde
| |
| |
(cfr. het geval van de Franciscaan van joodse origine), bleek dit een ernstige schok voor alle filo-semieten. Het enige bindteken, het criterion van het jodendom, bleek religieus te zijn. Mutatis mutandis stond dit besluit gelijk met een verklaring dat een Vlaming alleen Vlaming kan zijn als hij rooms is. Het is echter onloochenbaar dat het joodse volk bleef voortbestaan als volk op basis van de Bijbel en van de Talmud. Zoals het Griekse volk één bleef dank zij het orthodoxe geloof.
Wie én de Bijbel én de Talmud kent, - niet de geëxpurgeerde afkooksels van het Oude Testament die het Christendom verspreidde, maar de bibliotheek die de Bijbel is -, weet dat deze collectie geschriften, behalve enkele uitzonderlijk schitterende hoofdstukken (Job, het Hooglied en een goed deel van de vijf boeken van Mozes) bestaat uit twee delen: een ononderbroken reeks van monsterachtige gruwelen en een onzinnige opsomming van hygiënische, rituele en morele voorschriften die in onze tijd niet meer de minste rechtvaardiging kunnen hebben. De eindeloze uiteenzettingen over wat rein en onrein is, over menstruatie, nachtelijke emissio, enz., doen op zijn minst gezegd antiquarisch aan. Wie de gedragingen van Mozes nagaat, zal gesticht uitkomen: toen een militaire leider, die hij uitzond om een stad te vernietigen (mannen, vrouwen en kinderen, dit was de regel), de vrouwen had gespaard, werd Mozes zeer boos. De dames moesten het ontgelden. Maar de maagden werden gespaard (Nummers 31-17). Met de Talmud is het nog veel erger gesteld. Dit is een enorm compendium (de Babylonische en de Jeruzalemse) waarin gedurende eeuwen de rabbijnen hun fantastische spitsvondigheid hebben losgelaten op de Bijbelteksten. Daartegen zijn de scholastici, die onderzochten hoeveel zielen er op de kop van een speld konden zitten, bepaald kleine jongens.
Men kan, objectief, natuurlijk aanmerken dat het even belachelijk is, uit religieuze principes geen vlees te eten op vrijdag, als doorlopend geen zwijnevlees te gebruiken, maar men moet toegeven dat de orthodoxe joodse houding inzake hygiëne en dieet verjaard is. Er is echter veel meer: de integrale toepassing van de seksuele moraal in de Bijbel vervat is niet meer mogelijk. Men kan zich moeilijk inbeelden dat een ouderpaar een zoon voor de raad der ouderen zou brengen en zeggen: ‘Onze zoon is een nietsnut en een dronkaard’. Waarop gezegde zoon naar de voorschriften van Deuteronomi (21, 18-21) zou gestenigd worden. Het is ook
| |
| |
moeilijk in te denken dat men twee overspelige geliefden zou ter dood brengen, enz. Zelfs de besnijdenis, die het verbond tussen Israël en de Heer symboliseert, is een verouderd gebruik of liever het werd ont-joodst. In elk moederhuis in Amerika - rooms of anders - wordt het toegepast tenzij de ouders protesteren.
Wat moet nu, gezien dit alles, de houding van de humanist tegenover de Joden zijn? Naar mijn oordeel: een onvoorwaardelijk filo-semitisme. Indien het die heren behaagt geen melk in hun koffie te drinken, mij goed. Indien zij waarde willen hechten aan wat er vier- of vijfduizend jaren geleden geschreven werd door een aantal visionairen van een klein hardnekkig volk, mij goed. Wij leven en teren wel in de westerse maatschappij op wat vier evangelisten, ietwat later, schreven Hoofdzaak is dat wij ons gedurende ongeveer tweeduizend jaren plichtig gemaakt hebben aan een gruwel die nog vele eeuwen op ons zal wegen en dat het onze plicht is, hoe uitzinnig ook de joodse orthodoxie ons moge schijnen, elke vorm, ook de meest vermomde, van antisemitisme te bevechten. Het antisemitisme van Hitler is geen toevallig verschijnsel geweest, het is de logische resultante van de houding van het Christendom, vooral van het Lutheranisme. In den beginne van het Hitler-regime gewaag den de roomse bisschoppen in Duitsland van ‘de overdreven’ joodse invloeden in de Duitse gemeenschap. Het woord ‘overdreven’ zegt alles, en heeft dan ook tot ‘alles’, tot die Endlösung geleid.
Indien Jood-zijn een handicap is, dan is het niet omdat Jood-zijn zou duiden op een minderwaardigheid, maar wel op een gevaar voor een christelijke maatschappij. De idioten en seksuele perverten die het Hitlerisme aan de macht brachten, verweerden zich tegen dat deel van de bevolking dat hun superieur scheen. Wie niet te vrezen is, moet men niet vermoorden.
Of het tot stand komen van een joodse staat gebeurd is met inachtneming van al de verworven rechten van de Arabische bevolking ter plaatse, kan betwijfeld worden, maar het is anderzijds ook duidelijk dat de Arabieren, die nooit in staat zijn geweest het land tot ontwikkeling te brengen, met perverse hardnekkigheid al wat ze konden, hebben gedaan om de zere plekken open te houden en met peper te bestrooien. Dat er Arabische refugiés zijn, ligt voor de hand, dat de Arabieren de miserie van deze mensen op schandelijke
| |
| |
manier hebben bestendigd en uitgebuit, voor propagandadoeleinden, staat echter ook vast.
Er zijn trouwens heel wat Joden die geen heil zien in een politieke entiteit Israël. Op dit gebied bestaan er allerlei nuances onder de joodse groepen.
Dat R. Peyrefitte dit oude en uiterst gecompliceerde probleem heeft aangepakt, moet niemand verwonderen: hij is in wezen een journalist en belust op sensatie. In feite kan hij er zich zelfs op beroemen het joodse probleem, in Europa althans, te hebben opgelost dank zij een methode die hij zelf beschrijft als een ‘coup de bélier’, de onomastick. Men moet voortaan een Jood niet meer onderscheiden via zijn neus, je kijkt eenvoudig naar zijn naam. Wanneer hij Levy, Cohen of Rothschild heet, dan is de zaak natuurlijk eenvoudig, maar indien hij de St. Paul heet, ‘bewijst’ dit dat een zijner voorvaderen een gedoopte Jood was. Heet hij Chrétien, dan is zijn origine nog duidelijker want een echte christen wordt niet zo genoemd. Koningin Fabiola heet met haar meisjesnaam de Mora. Iedereen ‘weet’ toch dat dit de Moor betekent en wie in het oude Spanje een Moor was, was ofwel een Arabier of een Jood, dus een Semiet. Moest je nu b.v. Pauwels heten, dan ben je dadelijk geklasseerd want in 1331 was er in Leuven een joodse wethouder die zo genaamd werd. Leuven moet echt een getto geweest zijn, want in 1437 was er een gedoopte Jood, de St. Pierre (jammer genoeg vestigt R. Peyrefitte de aandacht niet op de auteur van Paul en Virginie). Waarom is Braque een Jood? ‘Braque même est un nom de lieu dans Ie Brabant hollandais’. Wist u niet dat Schiller een Jood was en E. Vandervelde en César Franck (daarom schreef hij zoveel kerkmuziek)? Dat Beethoven Jood was ‘weet iedereen’, maar waarom Rubens het moet zijn, wordt niet gezegd. Smijt maar raak. Al deze stapelgekke beweringen neemt de auteur niet voor eigen rekening - hij schreef ten slotte een soort van roman - maar hij laat ze door zijn personages zeggen. Het vormt een onmogelijke poespas.
In hoeverre is R. Peyrefitte qua feiten betrouwbaar? Men wordt allicht wantrouwig wanneer men hem hoort gewagen van ‘Suzanne et les trois vieillards’. Men kijkt vreemd op als men verder leest dat H. de Vries van Heekelingen (misspeld tot Heckelingen) een Belgisch antisemiet is, dat Adriaan VI, een Vlaamse paus was, maar het wordt slechts werkelijk vrolijk wanneer men Kardinaal Spellman (vroeger Spielman, dus Jood) hoort beschrijven als ‘un ancien
| |
| |
boxeur’. Dat zal dan wel in de categorie van de dwerggewichten geweest zijn, want Z. Eminentie is amper vijf voet hoog, met hakken. Peyrefitte is vaak even betrouwbaar wanneer hij over historische feiten schrijft als Charles d'Ydewalle als hij over Vlaanderen schrijft.
Hij heeft door dit boek, dat op sommige bladzijden lijkt op het telefoonboek (het citeert tientallen namen van Joden of verjoodsten), het jodendom een dienst bewezen. Hij ‘bewijst’ op zijn manier dat de hele Franse elite, ook die van Groot-Brittannië en van Duitsland, ‘enjuivé’ is. Men verliest dus zijn tijd door antisemiet te zijn en men loopt gevaar dat, vroeg of laat, een joodse alliantie in de stamboom voorkomt: dat is na eeuwen vermenging onafwendbaar.
Zoals gewoonlijk besteedt hij heel wat aandacht aan het erotische aspect van zijn onderwerp. Zijn beschrijving van het rituele bad van de joodse bruid is zeer amusant en de verklaring van een zijner helden: ‘Au repos, nous sommes dans le même état que les autres en état d'excitation’ zal zeker en terecht de aandacht trekken. Ook het kapittel waarin voorbeelden worden gegeven van de Talmudische scholastiek is goed geschreven en stevig gedocumenteerd.
Op één punt is hij ergerlijk in gebreke gebleven. Van de Hassidische mystiek weet hij blijkbaar weinig af. Zo niet zou hij zijn lezers het stichtend verhaal over die heilige rabbijn uit Galicië die ‘ontdekte’ dat zijn vrouw een houten been had, toen ze gelijkt werd, niet onthouden hebben.
Het beste verweer tegen Peyrefitte is dat van Goethe: ‘Es muß auch solche Käuze geben’.
M. Gij.
|
|