| |
| |
| |
zoek de mens
Marginalien bij Vladimir Nabokov
Van deze Engels schrijvende Rus is mij vooralsnog weinig bekend, al heeft hij menig boek op zijn actief.
Zijn laatste, ‘Lolita’, heeft tumultueuze sensatie verwekt, een tumult zonder luidruchtigheid, een beschaamd tumult, dat zich netjes op afstand houdt van het schandaal. Een gesmoorde sensatie dus, de gevaarlijkste van al. En het is zonder de minste verwondering dat ik heb vernomen dat het werk goed in het zicht op de tafel prijkt van een geletterde haute volée die er prat op gaat de bezoeker stiekem in te lichten omtrent het soort vlees dat men ten huize in de kuip heeft liggen.
Bij de eerste lezing van deze ‘Lolita’ is mijn hele wezen in opstand gekomen (mijn hele wezen, met wat het ook aan zinnen en geweten, aan goed en kwaad en alle mogelijke bewuste en onbewuste tegenstrijdigheden rijk of arm kan wezen). En in een onbedaarlijke toorn ben ik overeind gaan rijzen...
Bij een tweede lezing drong het tot mij door dat een dergelijke literatuur (laat mij het woord maar eraan wagen) eigenlijk gevoed wordt door de heilige verontwaardiging die zij berekent te verwekken. En de afstraffing die ik mij voornam met de nodige omvang toe te dienen uit naam van de mens, die ik meen te zijn gebleven en die ik hoop dat wij allen nog zijn, heb ik ten slotte geweigerd te ondernemen uit zelfrespect en walg.
Maar verontwaardiging is een hete damp die het oordeel benevelt en gehoorzaam deel ik in het wrevelig gevoel van mijn lezer, die terecht verzet aantekent tegen de ontoerekenbaarheid van mijn al te subjectieve uitlatingen.
Laat ik het probleem dan even herzien, want Nabokov is
| |
1. Een schrijver.
Ik bedoel een kunstenaar die het recht heeft zich op alle mogelijke artistieke vrijheden te beroepen. En het heeft geen zin hem enigerlei dwang op te leggen, ook niet van morele aard. Wel kan bij de lectuur een literaire malaise voortspruiten uit de ontworteling van zijn natuurlijke middelen waardoor het geschreven beeld veel van zijn directheid en fiducie moet prijsgeven. De kern van dit werk is een novelle in het Russisch geschreven (1924) en van 1949 tot 1954 tot een lijvige roman van meer dan 400 blz. in het Engels omgewerkt te New York, waar Nabokov om politieke redenen zijn vaderland was ontvlucht.
| |
| |
Het was te St.-Petersburg zijn eerste gouvernante die hem Engels had geleerd. Ik ben niet voldoende taalkundig ingewijd om een verantwoord inzicht te hebben in de literaire verdiensten van dat Engels. Ik heb me laten wijsmaken dat de Franse vertaling (door E.H. Kahane) bij Gallimard in 1959 verschenen, met een slaafse nauwgezetheid de oorspronkelijke (Engelse) tekst zeer dicht nabijkom. Zo dat waar of zo goed als waar mag heten, is het schrift van ‘Lolita’ geampouleerd en redonderend beladen met een bij elke zin irriterende overdaad van determinatieven en epitheten. De auteur geeft de indruk zichzelf voortdurend te commenteren, als 't ware nooit voldaan door de talloze woorden die hij bij zijn betoog nodig heeft. Bovendien koketteert hij graag met zijn kennis van het Frans, voornamelijk van het Frans argot. Dit maakt de gang van het verhaal zwaar en pretentieus, en ik hoop maar dat de Engelse tekst vlotter en bescheidener loopt, want gewaagde onderwerpen als ‘Lolita’ worden veiliger gediend door een ootmoedige dan door een pronkerige voordracht. Men mag echter vooral betreuren dat de eigenlijke tekst, de Russische, ongeschreven is gebleven. ‘Mijn persoonlijke tragedie’, schrijft Nabokov in het New Yokse tijdschrift The Anchor Review (1958), ‘ligt hierin dat ik mijn natuurlijke taal, mijn Russische woordenschat, zo rijk, zo ongedwongen en van een zo heerlijke lenigheid, verplicht ben geweest te vervangen door een Engels substituut...’. Het kon niet anders of hij moest spartelen in dat oneigen bad. Het is ten slotte een verzachtende omstandigheid ten aanzien van een door ontworteling ontstane overdadigheid of overmaat, waardoor welkdanig kunstwerk dreigt in zijn verderf te storten.
Evenmin kan te zijnen opzichte worden getornd aan het absoluut recht scrabreuze thema's te behandelen. Wie erdoor kan worden gestoord, hoeft ze niet te lezen. De onvoorwaardelijke vrijheid van het woord zal niemand hem hoe dan ook in dit tijdschrift, waar de alles verzoenende Ark wordt bewaard, betwisten. Maar welk is het sensationeel thema waaraan Nabokov die vrijheid besteedt?
| |
2. Het thema
Ik hoop het in volstrekte onpartijdigheid en wars van welke tendens ook te kunnen uiteendoen (aanhalingen die ik verplicht ben in te lassen heb ik woordelijk uit de Franse tekst vertaald).
Bewust thema betreft in eerste instantie een verschijnsel, en in tweede een geval.
Het nimfisme is het verschijnsel en de auteur schetst het als volgt: ‘het gebeurt wel eens dat jonge maagden, van niet onder de negen en niet boven de veertien jaren, de betoverde reiziger van twee- tot vijfmaal zo oud, haar ware natuur onthullen - geen menselijke, maar een nymfische, d.i. demonische. Het zijn deze uitverkoren schepselen die ik me voorneem met de generische benaming nymphets te bekleden’. Deze nymphets zouden we in onze taal maagdekens, maagdjes kunnen heten, maar laten we het Engelse woord of het Franse (nymphette) liefst gebruiken met de bijzondere betekenis van ‘betoverend, en sex-appeal wekkend’. Ik weet niet in hoeverre bewust nymfistisch fenomeen voor iedere man-op-leeftijd waarneembaar is. Het moge volstaan dat er mannen zijn te vinden die het waarnemen. En de auteur blijkt een dergelijk man te zijn evenzeer als zijn romanheld Humbert Humbert, waarmede hij zich in het boek gemakkelijk blijkt te kunnen identificeren.
Zijn alle meisjes tussen de negen en de veertien jaren als nymphets te beschouwen? Zeker niet, wordt ons medegedeeld. En gelukkig ook,
| |
| |
want moesten allen het zijn, ‘wij zonden er al lang krankzinnig bij zijn geworden, wij, de dwalende reizigers, de nymfolepten’.
Bovendien (aldus de auteur) heeft de schoonheid geen aandeel in het criterium van het nymfisme. ‘Zelfs de vulgariteit is niet in het minst onverenigbaar met de mysterieuze kenmerken, de troebele gratie, de vluchtige en veranderlijke bekoring die de nymphets van alle andere meisjes onderscheiden. Het aantal authentieke nymphets is ontzettend klein. En men moet een kunstenaar of een bezetene zijn om de verborgen tekens van de uitgelezene te herkennen en de aanwezigheid van de verleidelijke demon aan te voelen’.
Vermits hier de tijd geen ingrijpende rol speelt, dient te worden rekening gehouden met een noodzakelijke en opmerkelijke afstand van jaren - zeker nooit minder dan tien, gewoonlijk dertig of veertig, en niet zelden méér, die de partners (sic) scheiden eer zij worden bijeengebracht.
Zo, dat is het verschijnsel. Hoe nu het geval?
Nabokov laat een zulkdanige partner in de vorm van een fictieve biecht aan het woord komen en aldus vernemen wij hoc de veertigjarige H.H. onder de nymfistische tover is geraakt. Het wordt een alles verschroeiende passie. Zo zou de auteur haar bij voorkeur willen noemen. Veeleer echter is het een morbiede obsessie met geslachtelijke afwijkingen, waartegen geen de minste weerstand wordt geboden omdat elke morele drijfveer daartoe volkomen afwezig wordt bevonden. In hoger vermeld artikel (Anchor Review) geeft de schrijver de curieuze aanleiding, die zijn ‘Lolita’ inspireerde. Door een dagbladartikel had hij vernomen dat men in de Parijse Zoo een grote aap ertoe had gebracht een tekening te vervaardigen. Het was een kooltekening die de tralies voorstelde van zijn kooi, de grenzen van zijn wereld. Men kan zich geen tragischer beeld vormen van een levensobsessie. Aldus opgesloten in zijn seksuele dwangvoorstelling, belijdt hij een monsterachtige (het woord is van Nabokov) en op alle mogelijke kansen berekende vrijagie, waardoor hij zijn hete bedwelmingen een aanranding laat plegen op het onnozele vlees van een twaalfjarig kind. Dat de auteur aan een geroutineerd schrijverschap de kunst ontleent, zijn obscene lusten (dat is het en wil het eerlijk zijn) door geen enkel obsceen woord te ontsieren, wijst voornamelijk op zekere autobiografische contacten, die men op meerdere plaatsen gemakkelijk detecteert in weerwil van de schaamte die men onder de woorden voelt blozen. Ik zal over dit aspect van het werk verder nog gelegenheid vinden uit te weiden.
Nabokov geeft zich wijders veel moeite om zijn trieste held vrij te pleiten van een ongehoorde inschikkelijkheid ten aanzien van abnormale neigingen of uitspattingen. ‘Tegenover de gewone meisjes, doorgaans zo zuiver en zo kwetsbaar, was zijn houding onberispelijk, en liever dan de minste aanslag te plegen op de onschuld ervan, hadde hij de dood verkozen. Maar hoe daverde zijn hart wanneer hij in een argeloze rei plots een duivelsjong ontdekte, enfant charmante et fourbe (sic), nymphette met gesluierde blik. een natte mond, en tien jaar gevangenschap zo men u bij 't nalonken ervan betrapt’. Ik onderstreep Nabokovs bezorgdheid om de ontucht niet alleen op de schouders van de man te laden en verzachtende omstandigheden te zoeken in de medeplichtigheid van het kind. Het is in mijn ogen echter een vrij lamentabel pleidooi, want zo ik mij gerust kan voorstellen dat een heel jong meisje op ongelijke tijdstippen, laat het dan tussen de 9 en de 14 jaren zijn, de prenubiele geslachtsdrift voelt ontwaken, dan is het
| |
| |
nog niet vanzelfsprekend dat deze natuurlijke bedwelmingen gepaard zouden gaan met verleidingsmaneuvers aan het adres van een veertiger of vijftiger man.
Ik geloof niet dat gewaarwordingen van die aard doorgaans in staat zijn door te breken tot het bewustdenkend leven, tenzij dan in gevallen van uiterst zeldzame precociteit. Zulks negeert het bestaan van de zogenaamde nymphets niet, maar herleidt de verantwoordelijkheid van misdadige omgang tot de uitsluitende schuldigheid (zij moge pathologisch zijn) van de mannelijke partner. Nabokov vermindert deze schuldigheid niet door de erbarmelijke slachtoffertjes te verheffen tot de denkbeeldige waardigheid van nymphets. En hij, die een tijd in Parijs heeft vertoefd, zal er voorzeker de coulissen van de beroemde Opera hebben bezocht tijdens de verrukkelijke repetities van de dansschool. Hij zal er de oude heren in frac hebben zien blootgesteld aan de geile begeerten (asjeblieft) van de satanische ratjes (les petits rats) die flikkers met hun roze billetjes slaan. Maar waarschijnlijk zijn dit volgens de leer van Nabokov toch de authentieke nymphets niet en hebben wij hier slechts banaal te doen met een lucratief schouwspel voor seniele kwijl baarden in frac.
Wat er ook van zij, Lolita is een pikante nymphet van amper twaalf jaar, en H.H. is er zo op verslingerd dat hij, om van zijn prooi niet te worden verwijderd, niet aarzelt in de echt te treden met een nog fleurige weduwe, haar moeder. Dan onderneemt hij toenaderingsbewegingen volgens een spitsvondige strategie, uitgerust met verdovingsmiddelen en slaapdrankjes.
De lezer wordt voorbereid op allerlei bezwaren en gevaren, waaronder de steeds mogelijke tussenkomsten van de moeder de meest geduchte blijken te zijn. Maar deze sterft (een fortuinlijk auto-ongeval) voordat storm wordt gelopen en de verkrachting wordt gewaagd.
Alle gekheid op een stokje. Ik geef toe dat de schrijver van ‘Lolita’ zijn verhaal met geslepen handigheid weet te leiden en suspenses inlast waar men er zich het minst aan verwacht (trouwens een suspense die men zou voorzien is er al geen meer). Na de opportune dood van de moeder, die de hele opzet door haar intempestieve bemoeiingen dreigde ondersteboven te zetten, hetgeen men zich niet voorstellen kon zonder een fatale nasleep van misères en schandalen, komt de lezer tot de natuurlijke bevinding dat de weg voor de beraamde misdaad voortaan openligt. Suspense. Er gebeurt geen misdaad. Althans niet de misdaad waarnaar reeds zweterig werd uitgekeken. Want niet de veertiger H.H. verleidt de kinderlijke Lolita. Het is zowaar Lolita die de veertiger verleidt. Dit zijn inderdaad werkjes waaraan men een uitgeslapen nymphet herkent.
Omdat ik toe wil geven aan alle mogelijke kansen van verweer die dit boek mocht opwerpen tegen mijn ondubbelzinnige verwerping van het thema en zijn behandeling, laat ik hier de scène van de ‘mislukte’ verkrachting volgen.
H.H., die Lolita het slaapdrankje heeft toegediend, beloert de hele nacht door de uitwerking en het gepaste ogenblik. Telkens wordt het kind ongelegen wakker. Te zes uur in de morgen heeft het voorgoed de ogen opengedaan. H.H. vertelt:
‘...Plots bracht zij haar lippen aan mijn oor en toen ik ten slotte begreep wat ze fluisterde kwam ik onder de indruk van een hallucinante wereld, waar alles werd toegelaten. Ik antwoordde dat ik niets afwist van
| |
| |
de vreemde spelletjes die ze met Charlie (een makker uit het schoolkamp) had gepleegd. Ze versmoorde een lach. Ze geloofde me niet. Hebt ge dan nooit...? herhaalde ze. Kom, ge hebt het toch wel gedaan, toen ge een kleine jongen waart? Nooit, antwoordde ik, en het was waar ook. Okay, besloot Lolita, ik zal het u tonen. Ziehier... Neen, ik zal de lezer het verhaal van Lolita's leerwijze besparen. Het moge volstaan te weten dat er geen spoor van schaamte te bespeuren viel bij dat kleine meisje, dat door de nieuwe methodes van gemengde opleiding, de schunnigheid van de vakantiekampen, en meer andere praktijken onherroepelijk bedorven was. In hare ogen maakte de seksuele daad integraal deel uit van de speelse wereld der kindsheid. En de lieve Lolita behandelde mij met argeloze kordaatheid. Ze was echter niet voorbereid op enkele verrassende verschillen van omvang, die haar nu bij een volwassen man opvielen. Het zal wel uit hoogmoed zijn dat zij nochtans in haar demonstratie volhardde en ik deed mijn best om haar met een geveinsde onnozelheid behulpzaam te zijn - tenminste zo lang tot ik er mij toe in staat voelde...’.
Maar let op het commentaar dat hieraan wordt toegevoegd: ‘Al deze details zijn echter buiten bespreking. De geslachtelijke vraagstukken, zoals men die pleegt te noemen, worden niet in mijn verhaal betrokken. Wie er ook smaak mocht in vinden, kan zich naar willekeur de nodige elementen voorstellen van zuivere animaliteit. Ik beoog een hoger doel: voor alle tijden de dodelijke tover vastleggen van de nymphets’.
Hoe gebrekkig ook mijn vertaling, toch tekent zij duidelijk het inzicht van de steller. Zijn boek wil een studie van de nymphets zijn, een waarschuwing voor de gevaren die achteloze veertigers bedreigen door de demonen die ze ontbinden.
Zulks wordt (nogal schaamteloos) verkondigd nadat ons even in het voorbijgaan wordt gewezen op het niet onbelangrijk feit dat de ‘mislukte verkrachting’ per slot van rekening toch niet ‘volkomen’ mislukt mag heten, niet fysiek mislukt althans. Want Lolita, die het duchtig aan den lijve heeft ondervonden, scheldt H.H. uit: ‘Brute, vous êtes ignoble, vous êtes un vieux dégoûtant et vous m'avez violée’. Ze kon immers een tijd lang niet zonder pijn op een stoel gaan zitten.
| |
3. De compositie.
Hoe werd het nu voldoende toegelicht thema van het boek compositorisch uitgewerkt?
Het bestaat uit twee gelijke delen. Het eerste deel maakt ons bekend met de identiteit van H.H., de beruchte veertiger, de antecedenten en het algemeen klimaat. Het avontuur met Lolita is levendig aangesneden en de auteur getuigt van meer dan voldoende suggestieve vermogens om, zonder behulp van het minste obscene woord, taferelen op te roepen die ze niet eens meer vandoen hebben. Alle mogelijke posities van de zinnelijke strategie waartoe de held H.H. in een obsederende opwinding zijn toevlucht neemt, worden met eerlijke nauwgezetheid aan onze bewondering opgedrongen. Want zijn bedoeling is vrij duidelijk: hij wil meer dan de belangstelling van zijn lezer wekken, veeleer een solidaire belevenis van zijn hartstocht die dan eerder tragisch zou heten te zijn dan verwerpelijk.
Dat eerste deel wordt besloten met de hierboven beschreven nogal onthutsende inwijding van een krachtige veertiger door een twaalfjarig kind. De auteur hecht eraan op meer dan één plaats deze veertiger
| |
| |
te beschrijven als een apollinische verschijning met brede, behaarde borst, die hij niet vergeet met reukwater in te wrijven, een sportman die zijn spieren verzorgt (de nymphets inderdaad, zo leren wij, houden van breedgeschouderde en struise mannen...).
Kortom, de bijslaap, driemaal bevestigd, is nu een voldongen feit, en H.H. organiseert in het tweede gedeelte een soort van maritale staat, die met ontstellende wittebroodsweken wordt ingezet.
Het tweede deel is in alle opzichten beter dan het eerste. Ik kom tot weldadige verademing en heb de indruk dat een soort vuiligheid voortaan achter de rug is, en laten we dat dan maar vergeten, met al de ongezonde bekruipingen waaraan door een talentvol schrijver werd gealludeerd en die we zegevierend hebben doorstaan. Dat H.H. zijn slag in huis heeft gehaald, interesseert ons al niet meer en wij voelen ons buiten schot voor zijn vergiftige complexen. Wat zal er nu gebeuren? Dat interesseert ons misschien nog wel, niet?
Ja. En er komen nu trouwens heel mooie dingen.
De heer H.H. weet niet wat aanvangen met zijn buit die hij nochtans voor niets ter wereld wil kwijtraken. Hij maakt ons aldoor wijs dat het in de grond om een ‘sgrote liefde’ gaat. (Oh! que ne puis-je retourner Lo comme un gant pour appliquer ma bouche vorace sur sa jeune matrice!... enz.) Waar zal hij zijn tresoor verbergen? Nabokov is zich wel bewust dat hij op een stagnante kust is beland. Om zijn verhaal wat stuwkracht bij te zetten beproeft hij het cinematisch procédé dat travelling wordt genoemd. Hij vlucht met zijn prooi van motel tot motel en rijdt Amerika door in alle richtingen, een dankbare gelegenheid om zijn avontuur in een vloed van beschrijvingen te verkwikken. Meestal zijn het sarcastische beschrijvingen van streken, toestanden en mensen. En niet zelden vereenzelvigt zich daarbij de auteur met zijn held, alsof een zelfde knaging beider geweten heeft aangetast. Beiden toch zijn blijkbaar op de vlucht geslagen en een gedeelde angst heeft hen 't vuur aan de schenen gezet.
Die H.H. begint mij thans zo iets als medelijden in te boezemen en ik loop hem achterna. Te meer daar nu al veel symptomen er bij Lolita op wijzen dat ze de verhouding beu is geworden. Het zal wel zo zijn dat de nymphet met de tijd (de travelling duurt lang genoeg) naar normale vrouwelijkheid gaat evolueren. (De auteur heeft ons inderdaad gewaarschuwd dat het nymfisme het boven de 14 jaar niet uithoudt.)
Ik heb zeer goede bladzijden mogen lezen in verband met de ontreddering van H.H. die van vermoedens tot zekerheid komt dat zijn bruid (mon amour, ma bien-aimée, ma vie!) bezig is haar vlucht te berekenen en nog alleen een gunstige gelegenheid afwacht om ertoe over te gaan.
Wanneer dit vooruitzicht gaat dreigend worden, besluit H.H. zijn bijzitje bang te maken voor de gevolgen die de minste onthulling van hun zondig geheim voor beiden zou hebben. ‘Ik raad u ten stelligste af u te willen doen doorgaan voor een gekerkerd slavinnetje. Ge zijt nu haast dertien. Indien ge de politie gingt vertellen dat ik u gekidnapt en verkracht heb, wat zal er gebeuren? Laten we aannemen dat de politie u gelooft. Ik word tot tien jaar gevangenisstraf verwezen. Akkoord. Maar gij dan, wat wordt met u aangevangen. Ge wordt onder voogdij van de Openbare Gezondheidsdienst geplaatst, en ik vrees dat het een sinistere positie wordt. Fini de rire, finies les cabrioles,
| |
| |
le rouge à lèvres et les jolies robes! Men steekt u in een verbeterhuis, waar ge sokken kunt breien en kantieken moogt zingen in een ruw uniformpje. Dat is de toestand, de keus. Zoudt ge niet denken dat Lolita er beter aan doet zich aan de panden vast te klampen van haar oude papa?’.
Het heeft er de schijn van dat de kleine zich onder terreur koes houdt. Niet voor lang echter, en weer kijkt ze naar de goede gelegenheid uit.
Die gelegenheid lag ondertussen al een hele tijd in de nabijheid verborgen onder de gedaante van een afgezwijnde toneelschrijver, gespecialiseerd in de inrichting van dramatische camouflages ten behoeve van sybaritische partijtjes waar nymphets haar demonen ontbinden. Deze dramaturg had op Lolita's kostschool een vertoning ingericht en het zou blijken dat hij in sluikse betrekking met het meisje was gebleven.
(Nabokov laat hier alweer de gelegenheid niet voorbijgaan om de plaats van H.H. volkomen subjectief in te nemen. Hij houdt bijvoorbeeld niet van het toneel. J'abomine le théâtre et le considère historiquement parlant comme une manifestation primitive et putride, qui fleure les rites de l'âge de pierre et autres insanités communautaires, et ce en dépit de quelques rares injections de génie individuel, la poésie élisabethaine par exemple... aldus een van de talloze persoonlijke hors-d'oeuvres waardoor hij de fictieve identiteit van zijn held ontwricht.)
Nabokov toont zich een meester te zijn in de beschrijving van de achtervolgingswaanzin die H.H. al meer en meer beklemt en van zijn woede en wanhoop wanneer Lolita hem ten slotte is ontglipt.
Hij zal rust noch duur kennen voor hij de rover heeft achterhaald en gestraft. Na vijf of zes jaar te hebben rondgezwalpt en zijn eigen ondergang in schrijnende tormenten te hebben bewerkt, vindt hij zijn aangebeden nymphet terug. Zij is met een brave mecanicien getrouwd en gaat zwanger. Hij neemt een ontroerend afscheid van haar (wat zou hij anders kunnen doen?) niet vooraleer zij hem echter de weg naar de beruchte scenarist, die haar ontvoerde, heeft aangetoond.
Het monumentaal einde van het boek is onvergetelijk en in weerwil van mijn haat voor de menselijke ontaarding en een amorele laagheid, die mij voortdurend in zedelijke alarmtoestand heeft gebracht, zijn mij de tranen in de ogen gekomen. Hoe is het mogelijk, vraag ik mij nog af, dat op een zo stinkende mest een zo verheven, een zo reine bloei is opgestaan!
H.H. vervolgt door een spookachtig huis met honderd deuren zijn vijand, ik ging zeggen zijn evennaaste, zijn ellendige weerga. Het wordt een gevecht van weerlozen, van dooreenzakkende krengen, een hallucinante dodendans, waarvan ik het aandenken hoop te bewaren in de verborgen schatkamer van mijn geheugen waar ik het meesterlijk slot van Dostojevski's ‘Idioot’ bewaar. Moge deze getuigenis, die ik trots ben af te leggen, Nabokov voor de galg behoeden!...
| |
4. Is dit een autobiografie?
Men ontsnapt niet aan een dergelijke spontane vraag. Nu weet ik wel dat een roman, ook als loutere fictie bedacht, op een autobiografisch substraat wordt uitgebouwd, de meest betrouwbare voedingsbodem voor innerlijke ontledingen en menselijke motiveringen. Het moet ons
| |
| |
niet kunnen schelen in hoever een autobiografisch substraat aanwezig is en welke gegevens of bewijzen een romancier eruit heeft geput. Althans scheelt het ons niet, zolang de schrijver op afstand blijft en niet door een te drastische tussenkomst een tendentieuze medezeggenschap opeist - met andere woorden: zolang hij noch pleit noch beticht, doch authentieke getuige blijft. Persoonlijke ervaringen en belevenissen kunnen de fictie stofferen en de pregnantheid kracht bijzetten. De fictie, van harentwege, dient het persoonlijk experiment te omsluieren, de rauwheid en onmiddellijkheid ervan te milderen of te reduceren, de metamorfose gevoelig om te zetten in echtheid en natuur.
Maar het kan nooit waar zijn dat bij de beoefening van enigerlei kunstsoort, een kunstenaar, voor hij zijn artistieke mededeling doet, ons zou waarschuwen dat er geen twijfel kan bestaan over de moord op Desdemona vermits hij zelf Othello is. De autobiografie is geen waarborg voor de echtheid van de kunstbelijdenis. In zekere (altijd zeer troebele) gevallen echter kan een beroep op autobiografie de lezer uit zijn zedelijk evenwicht lichten, een mysterieuze (laat me zeggen verboden) weetgierigheid prikkelen, en hem ontvankelijk maken voor beroeringen en lusten waarover hij zich buiten de hermetische biechtstoel der lectuur zou ergeren of schamen.
Dit is o.a. het geval met pornografische geschriften.
| |
5. Is dit pornografie?
Men heeft in onderscheiden kringen ‘Lolita’ ervan beschuldigd. Ik heb ergens gelezen (ik heb er te weinig belang aan gehecht om te onthouden waar ik het zou hebben gelezen) dat Nabokov, een tijd leraar in een Amerikaans meisjeslyceum, uit zijn ambt zou ontzet geweest zijn. Indien het dan was om ‘Lolita’ te hebben geschreven, teken ik formeel protest aan tegen een zo brutale aanslag op de vrijheid van het woord. Ik kan me best voorstellen dat ouders over dergelijk boek kunnen verbolgen zijn. Ik kan me ook voorstellen dat ze hun dochters uit dat lyceum verwijderen wat dan niet anders dan en vooral een voorzichtige maatregel is te heten. Een daad in elk geval van angstvallig verweer tegen een gevaar dat zolang denkbeeldig is tot de heer Nabokov niet met zijn held H.H. is te vereenzelvigen. Maar hoe bewijst men zulks? In afwachting dat ik mijn schamele argumenten voorleg, zal het billijk zijn de ouders toe te laten alle schikkingen te nemen die door elke ouderlijke waakzaamheid worden geboden.
Wat mij betreft, ik zie die vereenzelviging op al te veel plaatsen aan de dag komen, in weerwil van de listige mystificaties en camoufleringen en om de aandringendheid ervan precies, en om de tekortkomingen die fataal aan 'schrijvers aandacht moesten ontgaan.
Bovendien versterkt bewust wegglijden van de fictie naar de autobiografie mijn vermoeden dat ‘Lolita’, met al zijn literaire kwaliteiten, toch een pornografisch boek is.
Laat dit nog even ter zijde liggen.
Maar wat is pornografie?
In zijn reeds vermeld Anchor-artikel riskeert hij een nogal ingewikkeld antwoord op die vraag. Ik geef toe dat ze moeilijk anders kan worden beantwoord. Pornografie, zo schrijft hij, dient in één adem te worden genoemd met mediocriteit en commercialisme. De obsceniteit
| |
| |
moet gepaard gaan met alledaagsheid (vulgariteit) en elke hoegenaamde esthetische vervoering volkomen vervangen door een banale geslachtelijke prikkeling die slechts dan op de patiënt inwerkt wanneer daartoe de bijzondere traditionele terminologie wordt aangewend. In een pornografische roman zal bijgevolg de actie worden herleid tot een aaneenkoppeling van geijkt lorregoed (poncifs). Stijl, constructie, verbeelding, niets van die aard mag de lezer in zijn schunnige verwachtingen storen. Dergelijke roman wordt tot een reeks erotische taferelen gereduceerd, summier aan elkander verbonden door vluchtige verantwoordingen waarvan men dan toch weet dat de lezer ze zal overslaan. En hij voegt eraan toe: à mes yeux un roman n'existe que dans la mesure où il suscite en moi ce que j'appellerai crûment une volupté esthétique, à savoir un état d'esprit qui rejoint, je ne sais ni où ni comment, d'autres états d'esprit dans lesquels l'art - c'est-à-dire la curiosité, la tendresse, la charité, l'extase - constitue la norme.
Ik meen te lezen dat ‘Lolita’ een zulkdanige roman dient te zijn, en dat diensvolgens van pornografie geen sprake kan zijn.
Het is zeker dat ‘Lolita’ artistieke doeleinden nastreeft en die dan ook in vele gevallen bereikt. Maar pornografie kan met een literaire sier worden bekleed, zonder op te houden pornografie te zijn. Er is zelfs in mijn ogen geen tegenstrijdigheid in de termen waar te nemen. En het is bovendien zeker dat Nabokov in een al te overvloedig literair apparaat het pornografisch verwijt beproeft te versmoren. En dan blijft ten gunste van Nabokov nog alleen de onderstelling over dat een pornografie er een uitgesproken dient te zijn, en dat een die de auteur zelf om bestwil wegdoezelt (en er ook door zijn talent in mocht slagen), op slot van rekening geen pornografie meer mag heten. Een pornografie immers moet om zichzelf de lezer aantrekken, boeien en besmetten. Dat doe ik niet, hoor ik Nabokov beweren.
Moment, lieve vlinder. Er is nog een ander slag van pornografie dan de crapuleuze die Nabokov op het oog heeft. Er is, ja, een insidieuze, een loense, een arglistige, en die juist heeft het soort literatuur vandoen dat Nabokov er zeer handig op nahoudt.
Maar laat mij, eer ik de kwalificatie ervan aansnij, even verwijzen naar de oorspronkelijke geaardheid van de prozaroman, de laatstgekomene in de rei der literaire genres. De roman is die epiek welke zich niet langs de stem, maar uitsluitend langs het geschreven woord laat mededelen. Doordat de lezer in de stilte en de vereenzaming het woord verneemt, komt hij onmiddellijk onder de insinuerende bekoring van een confidentie. Hij wordt bij de lezing de confident van de schrijver. Door zijn bereide passiviteit werkt hij de gefluisterde confidentie in de hand. Dit verleent de tekst van een schrijver een voorafgaand gezag dat zijn geloofwaardigheid de voorsprong gunt van een goede kans. Daarom zegt men gemeenlijk van een waarheid die het doen kan, dat zij ‘geschreven staat’. Daarom ook is de lezer altijd de mindere van de schrijver, die door de band geneigd is uit deze positie profijt te trekken. Gevaarlijke schrijvers zijn derhalve in de eerste plaats de schrijvers met een dubbele tong, onbetrouwbaar van klank, de dubbelzinnige.
En in zijn hele houding, zo humaan en zedelijk als literair, heb ik bij Nabokov de gebreken en de gaven, de poëzie en de knepen, het fatsoen en de honteusheid van de dubbelzinnige moeten waarderen.
Uiterlijk komt die karaktertrek (die er waarschijnlijk een aangeboren
| |
| |
is?) aan het licht in de overdaad der beschrijvingen, het paroxisme der spanningen, de pessimistische houding van de menselijke bezetting, het negativisme van zijn kritisch oordeel (ook waar het om artistieke criteria gaat) overal voel ik het aan dat hij allemans vijand is om soevereine vriend te blijven van iets dat hij niet prijsgeeft. Het is eigenlijk geen aanklacht, maar een bezwarende omstandigheid bij het afwegen van een of andere pornografische schuldigheid die zich zo tweehandig in vernuftige letteren weet te verschansen. De oude Grieken, die wel het vermogen des onderscheids bezaten, koesterden voor Pallas Athena ‘met de tweeschijn in de ogen’ (glaukopis) even zoveel schrik als verering, maar ze hielden zich duchtig op hun hoede. En Nabokov dunkt mij niet half zo betrouwbaar.
Vooreerst omdat hij zoveel meer voorzorgen neemt en deze al te waakzame omzichtigheid op de duur in zijn nadeel werkt. Zo mompelt hij ons zoetjes van in den beginne toe dat zijn held H.H. een paar malen in het krankzinnigengesticht moest verzorgd worden. Verder waarschuwt hij ons dat zijn smerige handel met dat kleine kind een monsterachtige passie is te noemen, en hij geeft het monsterachtige toe om de passie in het licht te stellen, een passie die hem tot op het merg verteert, een heroïeke passie. Zijn herhaalde poging om zich voor het slachtoffer uit te geven van een ‘grote liefde’, de talloze keren dat hij de slechte opleiding berispt der Amerikaanse meisjes die bedorven zijn voor H.H. ze aanraakt, zodat hem geen verleiding (of verkrachting) kan worden aangewreven, waar hij zelf ten slotte door het meisje werd verkracht. En de morele verontschuldigingen die hij af en toe meent te mogen inbrengen. (Je ne suis pas un débauché sexuel, un psychopathe se livrant à des actes immoraux sur une enfant. Charlie a été le ravisseur, Lo, moi je suis le guérisseur, je suis ton père, ton vieux papa.) En hij roept zijn kameraad, die een pederast is, als getuige op ter ontlasting van zijn eigen misdaad, die dan toch niet zo onterend is, naar zijn mening, en zoveel discreter is te noemen. Meer zulke morele alibi's waarmede hij schijnbaar achteloos zijn ‘fictieve’ biechtoefeningen doorspekt en ze onder de huid vervalst, het zijn al te zaam literaire draaierijen die bedacht zijn op de goede trouw en de onnozelheid van zijn confident, de lezer.
Er zweemt in dit boek, dat geeft en neemt, en zijn moreel strabisme boven water houdt, zo iets als de onbepaalbare giftlucht die mij in mijn jonge jaren op de kermisfoor beving toen ik de zogenaamde verboden (et pour les adultes seulement) afdeling van de anatomische barak binnentrad, en ik er onpasselijk werd bij de aanschouwing van al die rozige wassen konterfeitsels, zo realistisch van mensenharen voorzien.
Ik wil hier terloops een curieuze bijzonderheid melden, waardoor Nabokov de indruk verwekt dat zijn uitbouw van de glorieuze nymphet (voor alle tijden bedoeld) verband houdt met de meest moderne literaire nieuwigheden. Zo mengt hij zonder voorzorgen de droom en de werkelijkheid, het verleden en het heden, het mogelijke en het onmogelijke, en schakelt hij alle verschillen en tegenstrijdigheden uit in een krachtig gesuggereerde tegenwoordigheid. Soms doet deze literaire modieusheid vrij experimenteel aan. Maar ik ervaar gauw dat ze op een verwarring duidt die in technische dienst van zijn schele gespletenheid komt te staan.
Maar het meest verraadt Nabokov zijn zo bijzondere, zo perfiede, en ja, zo geniale dubbelzinnigheid waar hij zijn autobiografische polluties beproeft te dekken. Omdat hij dit haast op elke bladzijde
| |
| |
hoeft te doen kan hij niet altijd het gevaar ontwijken door de mand te vallen. Ik weet wel, geef ik toe te herhalen, dat deze autobiografische polluties bezwaarlijk langs streng objectieve wegen en op absolute bewijsgronden kunnen worden achterhaald. Maar feiten die hij zelf aanwendt om door zijn confident te worden beleefd, zullen meer dan waarschijnlijk in eigen belevenissen worden geput. En het is in de mate dat zijn tekst autobiografisch mag heten, dat ik mij gerechtigd acht hem voor pornografisch te houden. Onderwerpen als het hier ontwikkeld nymfisme kunnen alleen worden behandeld aan de hand van wetenschappelijke kennis of persoonlijke ervaring. Wetenschappelijk is bij Nabokov de behandeling niet. De ik-vorm alreeds spreekt zulks tegen. Een geil mens beschrijven zal niets met pornografie hebben te maken, maar de geilheid wekken bij de lezer kan alleen pornografisch worden genoemd.
| |
6. Ben ik betrouwbaar?
Ongetwijfeld ben ik in mijn wellicht al te losse marginaliën verstrikt geraakt. En ik ben me bewust dat ik ten dele tegen mezelf heb gevochten.
De oorzaak van dit ego-scepticisme ligt aan het feit dat de waarheden die mijn beschouwing verplicht was voor a priori aanvaardbaar te beschouwen, alle betrekkelijk zijn. Betrekkelijk is de door mij zo hoog verkondigde vrijheid van de schrijver. Betrekkelijk de moraal die ik onder ons als aanwezig dien te onderstellen. Betrekkelijk ten slotte de pornografie zelf, die een vérstrekkende individuele maatstaf behoeft, vatbaar voor zeer uiteenlopende schattingen.
Het ware gemakkelijk mij neer te leggen bij de rustige constatatie dat een goed boek geen pornografisch kan zijn. Even comfortabel is het Oscar Wilde bij te treden waar hij in de inleiding van ‘The Picture of Dorian Gray’ waarschuwt: ‘There is no such thing as a moral or an immoral book. Books are well written or badly written’.
Maar het redt mij niet uit een onverkwikkelijke wankelheid, die ik in elk geval, wat Nabokovs ‘Lolita’ betreft, kan oplossen in mijn volstrekte onverzoenbaarheid met dubbelzinnige praktijken en ‘mentale aantastelijkheden’ die aan literaire virtuositeit een schijn van misdadige efficiency ontlenen.
H.T.
|
|