gesteld, is de vervreemding. Het proza van een schrijver die zich zo exclusief op internationaal terrein heeft bewogen en die van meetaf zijn jeugdige, nauwelijks te verzadigen belangstelling vooral op de grote technici van de romanvernieuwing heeft gericht, bovendien behept is met de artistieke eergier van een Flaubert om ten minste één stap verder te zetten dan de voorganger, zulk proza kan verbijsteren voor wie niet is voorbereid. Het verbijstert door de brutaliteit van zijn vreemd-zijn aan het binnenlandse literaire klimaat, door de brutaliteit waarmee het zich schijnbaar buiten de eigen traditie plaatst. Ik zeg wel: schijnbaar, want taal en geboorte laten zich ook hier niet afvangen en zo groot is bij Krijgelmans op elke bladzij de oprechtheid, dat, ondanks de geslotenheid en het ongewone van vorm en techniek, Vlaamse aard en oorsprong toch aldoor te herkennen zijn.
Hierop diende vooraf gewezen, kon een enigszins complexe tekst als Messiah worden ingeleid. Die complexiteit schuilt vooreerst al in het feit dat dit prozafragment - want dat is het ‘slechts’ - ons thans separaat wordt aangeboden, terwijl het in feite zowat fungeert als voetnoot bij een groter geheel (de roman De Hunnen) dat vele honderden pagina's beslaat en op zijn voltooiing wacht.
Noch naar de vorm echter, noch naar de inhoud staat het deel voor het geheel. In het Messiah-fragment is, althans voorlopig, de taalbehandeling het verst doorgevoerd en trekt de schrijver consequenties die in de rest van De Hunnen niet zo nadrukkelijk aan de orde komen. Verder is de visie die erin tot uitdruking wordt gebracht, niet die van de auteur; zij is evenmin terug te voeren op het ganse boek De Hunnen, maar uitsluitend op het ik-personage daaruit (waarmee de schrijver zich globaal wèl wil vereenzelvigd zien) in één bepaalde fase van zijn geestelijke evolutie. Kan dus het Messiah-fragment niet als een soort voorafbeelding gelden van het ganse boek, dan zijn visie en vorm in dit stuk toch volkomen door het grotere geheel gedicteerd. Deze relatie tussen deel en geheel, tussen ‘voetnoot’ en boek, moet er ons momenteel van weerhouden definitieve conclusies te trekken. Zij hoeft echter geen beletsel te zijn om Messiah als een autonome (taal)creatie te benaderen.
In één denktocht - geen ademtocht, zoals bij elanschrijvers als Kerouac nog het geval is (van een ‘stream of consciousness’ is in Messiah dan ook helemaal geen sprake meer) - in één zin die zestig pagina's lang aanhoudt, vat de schrijver een reeks momenten samen die stuk voor stuk een illustratie zijn van het abstracte begrip messias. Reeds in deze keuze van een abstractie als ‘point of view’ van waaruit beschouwing en waarneming vertrekken, ligt de verklaring vervat voor de niet-alle-daagse verhaaltechniek waartoe de schrijver - deze constructeur die voor alles op een volkomen samengaan van inhoud en vorm is bedacht - zijn toevlucht heeft genomen. Een abstractie immers kent geen historische gebondenheid, tijd en ruimte worden door haar overkoepeld. Het begrip messias, van overal en van alle tijden, overbrugt eeuwen en oceanen. Waar dit begrip als het ware ‘personage’ wordt, spreekt het van de eeuwen en de zeeën als van een eenheid waarin duur en afstand hebben opgehouden te bestaan. Van deze eenheid brengt het boek Messiah, in een uiterst functionele taalcreatie vastgelegd, de literaire uitdrukking: in één zin duiken afwisselend en naast elkaar de diverse tijdplans op; het gisteren gaat over in het heden, het heden in het gisteren, de ik-ervaring van nu glijdt over in de hij- (of zij-)ervaring van daarstraks. Elk verhaald moment is een messias-moment, iedere gestalte die opdoemt een messias-gestalte; alle en allen hebben hun eigen individualiteit, doch hun dienstbaarheid als illustratie van het abstracte begrip, dit ware en registrerende ik van het boek. wordt nooit