Een vers van Paul van Ostaijen
Onder deze titel verscheen in ‘De Toorts’ op 5 april 1919 een gedicht dat niet, - tot nog toe niet -, in zijn verzameld werk staat opgenomen.
‘De Toorts’ was een weekblad, een ‘staat- en letterkundig weekblad voor Holland, Vlaanderen en Zuid-Afrika’. De leiding berustte bij prof. dr. H.D.J. Bodenstein, Dr. René de Clercq, mr. W.J.L. van Es; redacteur-secretaris was A.J. van Vessem. Opstelraad en beheer konden worden bereikt op het adres Achter St. Pieter, 13, Utrecht. Het eerste nummer dagtekent van 10 juni 1916, het laatste van 31 december 1921.
Het blijft een curieus blad. Het wilde de zelfstandigheid van Vlaanderen, verwachtte veel van het ‘stamverwante’ Nederland en rekende, romantisch en nuchter, op meervoudige hulp uit het verre Zuid-Afrika. Vijf jaar lang werd geïdealiseerd, geneutraliseerd, geprotesteerd en gefulmineerd. Ofschoon behept met sympathieën voor Duitsland, was de redactie omzichtig genoeg om de Germaanse kater uit de boom te kijken. Werd veel naïefs verteld, vandaag bekeken, toch bezat ‘De Toorts’ merkwaardige hoedanigheden: het werd met oneindige liefde voor het Nederlandse wezen gevuld en gekoesterd, het bezat een soms dramatisch vertwijfeld maar in elk geval een innig geloof en wie er ook aan de touwtjes mag getrokken hebben, ‘De Toorts’ brandde met felle waarachtigheid.
Nu de rook ervan is opgeklaard, biedt het bladeren in deze nu eens wazige dan vinnige bladzijden, een zachte voldoening om de nog leesbare artikels in verband met de ontwikkeling van de Nederlandse cultuur. Er zou een boeiend stuk te schrijven zijn over de verschuivingen in het besef ‘Nederlands’ tussen toen en nu. O.m. zou eruit blijken dat wensen uit gene dagen, die als wild en woest doorgingen, thans vanzelfsprekend zijn. Het is om zich af te vragen of dit is gebeurd dank zij het klimaat uit die tijd of desniettegenstaande.
In het nummer van zaterdag, 5 april 1919 staat dus een gedicht van Van Ostaijen. In een ander nummer komt er ook een voor van Gaston Burssens maar dit werd opgenomen in het bundeltje ‘Liederen uit de stad en uit de sel’.
Het gedicht dat alleen maar ‘gedicht’ heet zal de bewonderaars van Van Ostaijens verbale magie minder bekoren. Wat niet belet dat het als document én voor van Ostaijen én voor het karakter van zijn