| |
Martelaar voor een dagdroom (Slot)
over leven en werk van Leopold von Sacher-Masoch
Omzetting in werkelijkheid
Het is niet helemaal duidelijk in hoeverre ‘Venus im Pelz’ op ervaringen berust of op ervaringen vooruitloopt. Sacher-Masoch zelf, in een verhaaltje ‘Unter der Peitsche’ uit het erbarmelijke boek ‘Die Messalinen Wiens’ (1873), beweert dat de novelle volkomen op feiten berust, dat uit een reeks werkelijke geschiedenissen de ene poëtische is gegroeid. Een dagboeknotitie van 8 oktober 1872 is daarmee niet in tegenspraak: ‘Ik benut mijn passie om aan te tonen waar wellust toe leidt, wanneer zij een man tot het offer van een vrouw maakt; schilder niet begerend, maar veroordeel. Overigens ik ook in het leven zedelijk; heb deze neigingen steeds overwonnen, omdat ik geen vrouw vond die ik mij met vertrouwen in de handen kon geven’.
Schlichtegroll heeft weinig mee te delen over de ontstaansgeschiedenis van ‘Venus im Pelz’. Hij vertelt tamelijk verward over Sacher-Masochs rijke erotische leven met toneelspeelsters en schrijfsters, die zich in zijn roem wilden zonnen
| |
| |
en over de wat vreemde vormen die zulke relaties soms aannamen.
De sensatiebiografen (Stern, Amiaux, Cleugh) zijn heel wat ordelijker. Zij berichten dat Sacher-Masoch in 1869 een dik pak manuscripten en een brief ontving van een zekere Fanny Pistor, die zich Barones Bogdanoff noemde en verklaarde diep getroffen te zijn door de lectuur van ‘Die geschiedene Frau’. De correspondentie leidde tot een verhouding, die op 8 december 1869 met een contract werd bekrachtigd. Sacher-Masoch verplichtte zich om voor zes maanden de slaaf van mevrouw Pistor te worden. Hij gaf haar het recht hem te straffen voor al zijn fouten, zorgeloosheden en voor de crime de lèse-majesté, hij zou Gregor heten en haar onvoorwaardelijk gehoorzamen. Daar stond tegenover dat hij zes uur per dag vrijaf had om te werken en dat Fanny Pistor in een wrede bui altijd een bontmantel zou aantrekken.
Na ondertekening van dit document trok het paar naar Italië, de vrouw als meesteres, de man als knecht. In Venetië engageerde Fanny Pistor op verzoek van haar slaaf een minnaar, een derderangstoneelspeler, die Salvini heette. De verhouding duurde inderdaad niet langer dan zes maanden. Sacher-Masoch keerde dus juni 1870 naar Graz terug. In zijn vrije uren had hij het vrijwel autobiografische ‘Venus im Pelz’ geschreven.
Het lijkt heel plausibel. Maar ten eerste: hoe kon Fanny Pistor in 1869 zoveel bewondering hebben voor de roman ‘Die geschiedene Frau’, die in 1870 zou verschijnen? Ten tweede: de held van die roman leest aan mevrouw von Kossow voor uit zijn novelle ‘Wanda’, waar Sacher-Masoch dus al aan werkte voor hij mevrouw Pistor had leren kennen.
Het doet er niet zo heel veel toe. In ‘Venus im Pelz’ had de dagdroom zijn definitieve vorm gekregen. Laat ons aannemen dat de auteur zijn verhaal al was begonnen voor hij zijn reis naar Venetië ondernam, maar literair profijt wist te trekken uit de ervaringen die hij toen opdeed. Hij probeerde met een zekere onernst de situaties die zijn novelle in hun ernstige consequenties toont.
Op verzoek van Fanny Pistor - zo verzekert Schlichtegroll - lieten zij en Sacher-Masoch zich gelijk Wanda en Severin fotograferen. Het is een prachtige foto geworden. De slanke pseudo-barones, in een bontmantel gehuld, hangt
| |
| |
elegant op een canapé. Haar rechterarm steunt op de leuning, op haar hand rust een fijn en intelligent hoofd. Haar linkerhand, die heel decent een zweep vasthoudt, ligt in haar schoot. Sacher-Masoch zit naast haar op de grond en kijkt haar aandachtig aan. Hij heeft het fraaie profiel dat men gaarne een zo fantastische dweper gunt: een edel en open voorhoofd, een dichterlijke neus, een wat zwakke kin, mooi lang krullend haar en een ernstigpeinzende oogopslag.
Het schijnt, dat hij na deze periode van masochistische fantasie en praktijk voor einge tijd behoefte had aan een iets minder scurriel liefdesleven. In Graz beminde hij een zeventienjarige actrice, Jenny Frauenthal, met wie hij zich zelfs verloofde. Had zij geen aanleg voor despotisme? Hij verbrak de verloving en ging naar Wenen, waar een Franse actrice, Mademoiselle Clairemont, hem in haar armen ontving. Zij schonk hem een dochtertje, Lina, dat bij een familie in Klagensfurt werd ondergebracht en vertrok naar Parijs. Sacher-Masoch keerde terug naar Graz.
Misschien was dit alles frivoliteit, erotisch spel. Maar ‘Venus im Pelz’ had door de formulering van zijn wensen hemzelf en zijn vrouwelijke bewonderaars in verleiding gebracht. En hij ging nu in volle ernst proberen of hij zijn dagdroom, zijn half-literaire bedenksel in werkelijkheid kon omzetten. De dagdroom had tot het schrijven van de novelle geïnspireerd. Nu begon de novelle tot het leiden van een bepaald leven te inspireren. Als Pygmalion verlangde de schrijver, dat zijn marmeren godenbeeld, zijn Aphrodite-met-de-zweep, vlees en bloed zou worden en hem pijnlijk omhelzen.
| |
Portret van een masochist
Dat kan men althans concluderen uit de memoires van zijn eerste vrouw, Aurora Rümelin, die zich later Wanda ging noemen en Wanda genoemd werd. Hij had haar in 1872 leren kennen, trouwde met haar in 1873 en verliet haar in 1883. De titel van haar boek, ‘Meine Lebensbeichte’, is misleidend. Bij een biecht verwacht men dat iemand de eigen zonden bekent en deze schrijfster bekent uitsluitend de zonden van anderen. Zij houdt zichzelf voor een moederlijke vrouw, die om der wille van de kinderen tien jaar lang met een demon getrouwd bleef, heldhaftig leed wanneer zij gedwongen was haar gezonde inzichten op te geven en aan
| |
| |
zijn grillen te voldoen en tenslotte nog snood werd verlaten ook. Zij heeft niet de minste zelfkritiek.
Haar verbazingwekkende boek verscheen nadat Schlichtegroll in zijn apologie haar had voorgesteld als een demonische slet, ‘boos van ziel, goed van lichaam’, een intrigante, harteloos, brutaal, die haar man behekste en aan wie de ondergang van zijn talent te wijten was. Het is wel een beetje te begrijpen dat de zo geschetste dame behoefte had aan zelfverdediging. Zij heeft overigens verzekerd dat zij Schlichtegrolls boek niet kende toen zij aan haar autobiografie begon.
Schlichtegroll is geen scherp denker. In navolging van Sacher-Masoch en Severin ziet hij in dat wreedheid en wellust samengaan. Hij vindt liefde zonder pijn kennelijk nogal zoetig, hij bewijst uit de hele literatuur dat de aberratie van zijn sujet iets heel gewoons, althans iets heel respectabels is. Dat een man de slaaf is van zijn geliefde ligt voor de hand, dat hij zich gaarne door haar laat mishandelen is gemakkelijk te begrijpen. Maar dat deze onderschikking iets zou veranderen aan de dagelijkse relatie aanvaardt hij allerminst. De superioriteit van de man blijft onaangetast.
De situatie is dus zo: de man, de geestesmens, de idealist heeft één gevaar in zichzelf: zijn zinnelijkheid, en de vrouw, begerig en materialistisch, buit deze uit om hem aan zich te onderwerpen. Dat is de strijd van de geslachten. Welke aard de zinnelijkheid van de man heeft, doet niets ter zake. En wanneer een masochistische man zijn leven verknoeit, moet men dat niet wijten aan zijn masochisme maar aan het sadisme van de vrouw.
In zijn uitvoerig en bijzonder boeiende boek over het masochisme (1941) vertelt de uit Wenen afkomstige en via Den Haag naar Amerika gereisde psychoanalyticus Theodor Reik, dat de fantasie aan het begin staat van iedere masochistische carrière. De patiënt ontwikkelt een dagdroom, die niet sterk aan verandering onderhevig is. Laat ons veronderstellen dat hij seksueel geprikkeld wordt door de gedachte: een vrouw geeft mij een draai om de oren. Wanneer hij nu om bloempjes te bekijken door het park gaat wandelen, zal hij het niet op prijs stellen indien plotseling een dame op hem afstormt en hem een klap geeft. Want hij heeft de gang van zaken nauwkeurig in het hoofd, hij eist voorbereiding, ritueel, hij wil dat de klap komt op het door hem gekozen moment en van het door hem gekozen personage. Het gaat
| |
| |
hem niet zo maar om pijn of vernedering, maar om lust in pijn en lust in vernedering.
Zodra nu echter de masochist zijn fantasie, zijn dagdroom in scène gaat zetten, voelt hij zich als de jonge auteur die zijn tragikomedie ziet opgevoerd. Hij is zeer teleurgesteld, de werkelijkheid blijft verre ten achter bij de fantasie. Bij de bordeeluitvoering van het blijspel wordt de auteur bovendien nog gehinderd door de wetenschap dat hij spelers en schouwburg zelf betaalt. En als hij een geliefde vindt, die tot de executie bereid is, wordt het probleem enkel verschoven.
Deze wetmatigheden hebben Severin en Sacher-Masoch uitstekend doorzien. Severin vertelt ergens dat hij bang is: ‘Dikwijls vind ik het toch wat benauwend om mij zo totaal, zo onvoorwaardelijk in de handen van een vrouw te geven. Wanneer zij mijn hartstocht, haar macht misbruikt?’. Hij voegt er snel aan toe: ‘Nu, dan beleef ik, wat sinds mijn kindertijd mijn fantasie heeft beziggehouden, mij steeds met zoete huiver heeft vervuld’.
Sacher-Masoch zelf noteerde in telegramstijl in zijn dagboek: ‘verlang niet maltraiteren uit te veel liefde, maar enkel uit te weinig’. Niet uit toegeeflijkheid, maar uit behoefte.
Hij is dus even consequent als Severin in dat éne veelbetekenende zinnetje, hij wil dat de despotische vrouw ook werkelijk despotisch is en niet een Neeltje Goedbloed die zijn wensen vervult. Maar de waarlijk wrede vrouw vervult haar eigen wensen, niet die van de masochist, mishandelt hem naar eigen smaak, niet naar de zijne. En doet hem dus pijn zoals de dame in het park, zonder zich te houden aan de precieze voorwaarden die zijn lust garanderen.
De principiële onmogelijkheid om een uitgewerkte dagdroom tot levende werkelijkheid te maken, hebben Severin en Sacher-Masoch niet onderkend. Zij zagen niet dat men een vrouw niet kan dwingen uit eigen behoefte datgene te doen wat men van haar verlangt. Vandaar al die uitspraken over despotische vrouwen wie men zich met vertrouwen in handen kan geven, vandaar die begripsverwarringen over de strijd der geslachten, vandaar ten slotte de catastrofe van hun liefde.
De ‘Lebensbeichte’ van Sacher-Masochs echtgenote doet onrecht aan de man en aan de kunstenaar. Het portret van
| |
| |
een masochist, van een martelaar voor een dagdroom, is er echter met krachtige lijnen in getekend. Men kan zich moeilijk voorstellen dat het niet naar levend model werd vervaardigd.
| |
Wanda's verhaal
Graz 1872. Aurora Rümelin, toen nog geen Wanda, verdiende het brood voor haar en haar moeder met de eervolle en nederige arbeid van handschoenen naaien, verliet zelden of nooit het huis en kortte zich de schaarse vrije tijd door met mevrouw Frischauer te debatteren over Sacher-Masoch, die de literaire triomf van Graz was en wiens liefdesgeschiedenissen druk werden besproken. Aurora veronderstelde dat Sacher-Masoch moe moest zijn van zijn avonturen en verlangen naar eenvoudig huiselijk geluk. Mevrouw Frischauer echter meende dat zijn ‘sprookje van het geluk’ beschreven was in de roman ‘Venus im Pelz’ en maakte zich op om dat te bewijzen. Zij ging onder Venus' schuilnaam Wanda von Dunajew opgewonden brieven schrijven in de trant van die wrede heldin en Sacher-Masoch antwoordde gretig en begerend.
Er kwamen allerlei verwikkelingen en mevrouw Frischauer wilde haar brieven terug hebben. Aurora, nu eens en voor al Wanda geworden, ging in een domino gehuld hem op een avond ontmoeten en voerde, als ware zij de briefschrijfster, een verheven gesprek met hem over zijn vrouwenidealen. Hij had - zoals zij uit ‘Venus im Pelz’ reeds had kunnen weten - een goed en een slecht ideaal en omdat de goede vrouwen hem zo hadden teleurgesteld, probeerde hij het nu met de slechte. Op zijn vraag of zij getrouwd of ongetrouwd was, antwoordde zij: getrouwd.
Zij liet dat zo, ook toen ze zijn maîtresse was geworden en met hem voor korte tijd naar Wenen verhuisde. Hij had daar in het voorjaar van 1873 een journalistieke taak te verrichten als verslaggever van de Internationale Tentoonstelling die in mei werd geopend. Alles liep mis, er kwamen financiële moeilijkheden, de cholera dreigde en hun eerste kind stierf na de geboorte. Pas na de dood van dit zoontje vertelde Wanda haar minnaar, dat zij geen ongelukkige echtgenote en niet van adel was. Zo eerlijk blijkt zij zelfs in haar eigen versie van haar levensgeschiedenis.
Men hoeft haar niet te geloven voor zover zij iets over
| |
| |
haar eigen voortreffelijkheid vertelt. Haar boek bestaat uit roddelpraat; zij noemt met naam en toenaam alle mensen die haar wel eens te veel huur hebben laten betalen of die te dikwijls bij haar zijn komen eten en spaart niemand behalve zichzelf.
Toen zij haar boek schreef, haatte zij haar echtgenoot. Naar aanleiding van haar eerste zwangerschap: ‘Mijn verhouding tot Leopold werd daardoor anders. Mijn gevoel voor hem was tot op dat moment zuiver intellectueel, en ik voelde dus de fysieke overgave als een offer - dat ik hem met vreugde bracht’. Het kind gaat spoedig dood: ‘Ik geloofde van verdriet te moeten sterven. Toen de dokter was weggegaan, wierp Leopold zich op de sofa en barstte uit in een snikken dat zijn hele lichaam deed schokken. Mijn eigen smart onderdrukkend probeerde ik door hem rustig en verstandig toe te spreken hem moed te geven en op te beuren’.
Zij trouwen officieel in het najaar van 1873 en Wanda voelt Leopolds koud-vochtige hand in de hare. Na de kerkelijke inzegening gaan ze wandelen: ‘Het was een donkere nacht, door een sterke nevel, die zich zwaar en vochtig op alles legde, nog verdicht. Leopold hield zich aan mij vast, want de grond was glibberig en hij was bang dat hij zou vallen’.
Ook later wandelen ze nogal eens en een keer gingen ze bij een boerderij wat uitrusten. Een jonge vrouw ontving hen. ‘Vrouw’, zei Leopold, ‘hebt u iets te eten en te drinken voor ons?’.
‘Brood en melk, is dat goed?’.
‘Geen eieren?’.
‘Er zijn drie eieren, niet meer’, zei de vrouw, die kennelijk niet graag van haar eieren scheidde.
‘Nu, maakt u daar dan vlug iets goeds van’, riep Leopold vrolijk en zich tot Wanda wendend voegde hij eraan toe: ‘Jammer, dat ze er maar drie heeft, je had zeker ook best een eiergerecht gelust’.
Wanda is dan weer zwanger: ‘Nu legde ik de hele kracht van mijn ziel in de ene hete wens dat dit kind in niets op zijn vader zou lijken’.
Over zijn dochtertje bij Mademoiselle Clairemont:
| |
| |
‘Het kind was mooi, hoewel het opvallend op de vader leek’.
Deze citaten bewijzen genoeg. Wanda heeft slechts twee verdiensten bij haar echtgenoot ontdekt. Hij is beroemd en hij is erg beminnelijk in de omgang met mensen. Het eerste doet haar deugd; het tweede is volgens haar schijn. Want naar haar inzicht is hij: zeer immoreel, hoogst oppervlakkig, niet tot ware liefde in staat, ijdel, bijgelovig, leugenachtig, tiranniek, lui, slordig met geld, egoïstisch. Zelfs zijn liefde voor dieren blijkt ernstig tegen hem te pleiten.
En deze veeleisende neuroticus, wiens angsttoestanden en ingebeelde ziektes vermoeiende verpleging vroegen, viel haar voortdurend lastig met zijn perverse grillen. Eens had zij gemeend zijn schone vrouwenideaal, waarover hij bij het licht van een gaslantaren zo roerend en vlot had gesproken, te kunnen verwezenlijken. Snel vervlogen illusie!
De avonden in het dorpje Bruck an der Mur, waar zij zich in 1873 hadden gevestigd, waren lang en Leopold organiseerde een roversspel. Wanda en het jonge dienstmeisje Marie waren de rovers; zij moesten, in bont gehuld, hem het hele grote huis door achtervolgen. Toen zij hem gevangen hadden, moest hij met touwen aan een boom worden gebonden en ter dood veroordeeld:
‘Tot zover was het spel, maar toen gaf Leopold de zaak een ernstiger en voor mij heel pijnlijk accent. Hij wilde werkelijk een straf ondergaan die hem pijn veroorzaakte, en daar wij hem niet konden vermoorden, moesten wij hem tenminste slaan en wel met touwen die hij daarvoor had klaargelegd.
Ik wilde daarop niet ingaan, maar hij gaf niet toe, vond mijn weigering kinderachtig en zei, dat als ik het niet deed hij zich door Marie alleen zou laten slaan, want hij zag aan haar ogen dat zij daar heel veel zin in had.
Om dat te vermijden gaf ik hem enige lichte slagen. Hij was daarmee niet tevreden en toen ik verklaarde dat ik hem niet harder kón slaan, zei hij dat hij absoluut geslagen wilde worden en met volle kracht. Marie zou dat beter doen dan ik.
Ik ging de kamer uit. Ik geloofde dat de zaak daarmee zou ophouden, maar dat was niet het geval. Marie sloeg hem zoals hij het wenste, met volle kracht, want ik hoorde
| |
| |
nog in de kamer ernaast hoe de klappen op zijn rug neerkwamen.
Minuten werden mij tot eeuwigheden. Eindelijk hield de kwelling op. Onbevangen, vriendelijk kwam hij bij mij binnen en zei: “Nu, die heeft me flink afgeranseld. Mijn rug moet vol striemen zijn. Je hebt geen idee wat een kracht dat meisje in haar armen heeft. Bij iedere klap geloofde ik dat mijn vlees verscheurd werd”’.
Zo moest Aurora niet het schone ideaal in realiteit omzetten maar het boze, Wanda von Dunajew worden, de Venus in bont - met of tegen haar zin, dat doet nauwelijks ter zake. Zij zou de meesteres zijn, hij de slaaf. Hij dicteerde haar echter het op zijn eigen novelle geïnspireerde contact waarvan de relatie werd vastgelegd. En voerde een artistieke motivering voor zijn verlangens aan. Indien namelijk de wrede vrouw, over wie hij tot vervelens toe schreef, werkelijk in zijn leven kwam, hoefde hij zich niet meer op schrift met haar bezig te houden en kon hij zich aan andere onderwerpen wijden. Zijn echtgenote moest hem dus het offer brengen zijn meesteres te worden.
Zij schrijft: ‘Van nu af aan ging nauwelijks een dag voorbij dat ik mijn man niet met de zweep moest slaan, hem niet bewijzen moest dat ik mijn belofte ernstig meende. Eerst kostte het me veel zelfoverwinning, maar langzamerhand wende ik eraan, hoewel ik het altijd tegen mijn zin en onder de dwang van de omstandigheden deed. Daar hij zag dat ik mij had geschikt, probeerde hij op vernuftige manier alles zo pijnlijk mogelijk te maken. Hij liet naar zijn aanwijzingen zwepen maken en onder deze was een van scherpe spijkers voorziene zes-staartige knoet’.
Maar daarmee was de dagdroom nog niet geheel verwezenlijkt. Wanda von Dunajew bedroog haar minnaar met een Griek en ook het verdriet van bedrogen worden wilde Sacher-Masoch aan den lijve voelen. Voor zijn Wanda van vlees en bloed moest een Griek worden gevonden. IJverig werd in advertenties gespeurd naar mannen die kennis wilden aanknopen en telkens werd Wanda in bont naar een rendez-vous gestuurd. Toen het succes niet groot genoeg was, zette Sacher-Masoch zelf een advertentie in de ‘Tagespost’, volgens welke een knappe jonge vrouw kennis wilde maken met een energieke man. Bij de ontmoeting was hij, achter de struiken verborgen, aanwezig om de pijn van de jaloezie te ondervinden.
| |
| |
Volkomen typerend voor zijn slaafsheid in heerszucht is een brief die hij op 19 juni 1879 aan zijn vrouw schreef: ‘Juist nu ik weet dat je van me houdt, zou het voor mij een wellustige kwelling zijn wanneer je “Venus im Pelz” in scène wilde zetten’. Twee dagen later: ‘Wees nu eens erg lief voor me en neem de moeite mij eindelijk eens goed te onderwerpen, ik wil geen enkele keer meer ademhalen buiten jouw wil. Wees echt teder en echt wreed, ik aanbid je nu reeds zo, dan zal ik als een hond gehoorzamen en deemoedig aan je voeten liggen. Duizend kussen van je slaaf Leopold’.
| |
Neergang
Wanda beklaagt zichzelf en verafschuwt haar man; Schlichtegroll beklaagt hem en verafschuwt haar. Ze vertellen echter ongeveer dezelfde feiten. Sacher-Masoch was niet uitsluitend een perverse neuroticus zoals Wanda suggereert, en zij was niet uitsluitend een sadistische cocotte zoals Schlichtegroll suggereert. Zij was blijkbaar ook een serieuze moeder en ontfermde zich met beminnelijke zorg over het meisje Lina, dochter van haar echtgenoot en Mademoiselle Clairemont.
Hoe kan men ook tegelijkertijd een schoon en een boos ideaal belichamen, despotisch zijn en gehoorzaam, wreed en vol liefde, een wispelturige vorstin en een brave huismoeder? Door de lectuur van zijn boeken geprikkeld, eerzuchtig, avontuurlijk, probeerde de mooie handschoenennaaister in 1872 de adellijke schrijver voor zich te winnen. Haar ietwat ordinaire geheimzinnigheid van rare brieven, een masker, vluchtige ontmoetingen in het donker hadden het gewenste effect. Want de zesendertigjarige man zag eindelijk kans om van een opwindende fantasie werkelijkheid te maken. Hij was in geschrifte te ver gegaan, hij had zich in zijn leven reeds te dikwijls tot diep in het pathologische gewaagd, hij had te veel geformuleerd en bekend om nog voldoende weerstand over te hebben. De jarenlange koketterie met de dagdroom had hem uitgeput. Hij bezweek zonder veel strijd voor de verleiding.
Waarschijnlijk hebben Wanda en hij, meegesleept in hun erotische fantasterij, gemeend dat zij desondanks een gelukkig gezin konden vormen, met kinderen, vrienden en de gemeenschappelijke arbeid die tot zijn huwelijksidealen behoorde. Er kwamen kinderen (Alexander in 1874, Demetris in 1875) maar er kwam geen rust. Integendeel, de twee die
| |
| |
elkaar gevonden hadden in hun perversiteit van wreedheid en liefde, van leed en lust, verleidden elkaar tot steeds wanhopiger uitspattingen, in wederzijdse haat. Zo zien wij Wanda in een gedecolleteerde korte jas van bont in het Kurhaus biljart spelen, het rode haar in twee vlechten over de rug hangend, sigaretten rokend en lichtzinnig koketterend. Zo zien wij haar man vertwijfeld door de straten lopen om in eenzaamheid aan de huiselijke hel te ontkomen.
Bovendien: wat werd er maatschappelijk van hem! Hij was in Graz een veelbesproken man geweest, de zoon van een hoge ambtenaar die als genie werd bewonderd en op wiens roem men trots was. Zijn liefdesavonturen maakten hem aantrekkelijk voor vrouwenroddel; zijn ideeën over staat en huwelijk waren discussie waard; als society-journalist deed hij mee aan het dagelijkse leven. Door de publikatie van ‘Die geschiedene Frau’ en vooral van ‘Venus im Pelz’ werd zijn positie minder aangenaam. De verhouding en het huwelijk met Aurora Rümelin maakten hem onmogelijk. Zijn vrienden en zijn vader keerden zich van hem af.
Nog scheen zijn carrière als schrijver uitstekend te verlopen. In Frankrijk was men zich voor zijn boeken gaan interesseren. In 1875 wijdde de ‘Revue des deux mondes’ een uitvoerig, kritisch-prijzend artikel aan hem, Franse kranten publiceerden zijn verhalen, in 1877 verscheen in de ‘Bibliothèque Contemporaine’ zijn roman ‘Les Prussiens d'aujourd'hui’ (Die Ideale unserer Zeit), verscheidene dramaturgen maakten zich op om zijn novellen voor het toneel te bewerken. Rijk maakte zijn beroemdheid hem echter niet, want men vertaalde zijn boeken wel, maar men betaalde er niet of nauwelijks voor.
In 1877 ging hij met zijn gezin terug naar Graz. Zijn meesterwerk, het deel ‘Das Eigentum’ van ‘Das Vermächtnis Kains’, verscheen in dit jaar en had terecht succes. In april 1879 hield hij in het Weense Ringtheater voordrachten. Hij maakte van zijn verblijf in de hoofdstad gebruik, ging in allerlei kranten schrijven en leverde aan het tijdschrift ‘Wiener Leben’ satirische portretten van bekende personen.
In 1880 vertrok hij met zijn gezin naar Boedapest om lezingen te houden. Hij hoopte dat hij zich hier voor enige tijd zou kunnen vestigen, richtte de ‘Belletristische Blätter’ op, die financieel geen succes werden, en leed armoede. Met de componist Angerer vervaardigde hij een operette, die in februari 1880 haar première beleefde en in de loop van 1881
| |
| |
in Karlsbad, Praag en Berlijn werd opgevoerd. Zijn ‘Vermächtnis Kains’ werd in het Deens, Servisch, Italiaans en Engels vertaald.
Toen kwam er een eigenaardige tegenslag. Een uitgever, die hij satirisch had geportretteerd, klaagde hem aan wegens belediging en kreeg gelijk. Sacher-Masoch werd tot zeven dagen hechtenis veroordeeld. Hij stuurde Wanda - zo vertelt zijzelf - naar de Oostenrijkse keizer om de veroordeling te doen herroepen, maar zij bewerkte alleen dat er drie dagen van de straf werden afgetrokken. Zelfs voor vier dagen wilde hij niet de gevangenis in. Hij verliet Oostenrijk, vestigde zich in 1881 met zijn gezin in het Beierse dorp Heubach, dicht bij de Oostenrijkse grens, maar reisde in september van dat jaar verder Duitsland in, naar Leipzig.
De Europese beroemdheid die Sacher-Masoch in deze jaren was, blijkt in het dagelijkse leven een publicist op dooltocht, steeds in financiële nood, vlotte journalistiek vervaardigend om in zijn onderhoud te voorzien, bereid tot alle mogelijke haastige karweitjes, als kunstenaar duidelijk in de neer. Want behalve de voortreffelijke verhalen die in het tweede deel van ‘Das Vermächtnis Kains’ in 1877 werden gebundeld, schreef hij een lange reeks echte Sacher-Masochs. Noodzaak om geld te verdienen, perversiteit en gebrek aan zelfkritiek maakten hem tot de Courths-Mahler van zijn aberratie. Hij gebruikte briefpapier waarop een in bont gehulde Russische bojaren-dame stond afgebeeld die een gesel met vijf staarten zwaait, of een gevulde dame, naakt onder een achteloos bijeengehouden bontmantel en met een rijzweep in de hand. Hij schreef onder het voorwendsel van sociale kritiek perverse roddelverhaaltjes over ‘de betere kringen’ (Die Messalinen Wiens, 1873) en over toneelspeelsters (Falscher Hermelin, 1873 en 1883/1884). Hij misbruikte zijn academische studie voor een insipide roman als ‘Ein weiblicher Sultan’ (1873), waarin historische uiteenzettingen over keizerin Elizabeth van Rusland door de descriptie van afranselingen worden opgeluisterd, en voor ‘Wiener Hofgeschichten’ (1873), die onbenullig maar niet pervers zijn, voor akelige ‘Russische Hofgeschichten’ (1873) en afschuwelijke ‘Liebesgeschichten aus verschiedenen Jahrhunderten’ (1878).
Er is geen goed woord over deze produktie te zeggen. Sacher-Masoch was geen de Sade, hij schiep geen wereld van pijn, hij ontwierp geen filosofie van de zonde. Hoeveel
| |
| |
aangenaam talent, scherpe blik en verbeeldingskracht hij tot zijn beschikking had, zodra hij een erotische relatie schetste, stokten zijn associaties. Als Victoriaans pornograaf toonde hij de fantasie van een haperende grammofoonplaat. De lezer wordt daardoor zo vermoeid, dat hij zich opgelucht voelt, wanneer eindelijk eens niet de situaties uit ‘Venus im Pelz’ worden herhaald maar echte gruwelen verzonnen. Vijanden worden vaak aan de voeten opgehangen met het hoofd in een mierenhoop en menige wrede vrouw baadt in mensenbloed om eeuwig jong te blijven. Maar erg ver kwam hij ook bij dit soort afschuwelijkheden niet. Tien pagina's de Sade hebben meer variaties van pijn te bieden dan zijn hele oeuvre.
Met een ander soort opluchting leest men ‘Frau von Soldan. Ein Lebensbild aus der slavischen Welt’, dat hij in 1882 in het tijdschrift ‘Auf der Höhe’ publiceerde. Er wordt ons in deze roman een ideaal huwelijk geschetst. Meneer von Soldan, klein-Russisch landheer, zit rustig te werken aan een geschrift over ‘Ovidius in Galicië’, terwijl zijn vrouw het landgoed beheert. Zij is mooi, weelderig, prachtig van haar en huid en bezit vele fantastische bontjassen. Een ongelukkige aanbidder overkomt het volgende: ‘Hij vond Aldona in de salon, in haar purperen bont gevlijd en met een boek van Darwin’.
Hieronim, haar echtgenoot, beweert dat de mannen die onder de pantoffel zitten van hun vrouw, het gelukkigst zijn. Met het merendeel van de helden en de grote geesten was dit het geval en daarom vindt hij het ook zo'n fijn trekje bij Shakespeare dat Lady Macbeth haar man tot zijn bloedige daden aanzet en hem moed geeft wanneer hij gaat weifelen.
Mevrouw is het daar helemaal mee eens. De man verlangt naar een vrouw die in staat is hem te tiranniseren. Andere mannen vinden deze tirannie die zij vergoden in een capricieuze toneelspeelster. Dan is het toch maar beter dat zij Hieronim zelf tiranniseert...
Waarlijk, zij is de man in huis. Na een nacht, waarin zij een grote brand heeft geblust en een misdadiger persoonlijk met honderd zweepslagen heeft bestraft, kijkt haar man verbaasd uit het raam: ‘Wat is er aan de hand?’. En zij antwoordt: ‘Niets mijn kind, slaap maar rustig verder’.
Deze naar het matriarchaat leidende variatie van het
| |
| |
masochisme maakt de overigens kitschige roman tot tamelijk interessante lectuur.
| |
Poging tot herstel
Sacher-Masoch ging in 1881 naar Leipzig om een nieuw leven te beginnen en betere boeken te schrijven. Door oprichting van het maandblad ‘Auf der Höhe’ wilde hij zijn roem bevestigen en zijn beruchtheid doen vergeten. Het tijdschrift moest internationale allure krijgen, het Duitse pendant worden van de ‘Revue des deux mondes’. In de jaargang 1882 vindt men bijvoorbeeld bijdragen van Victor Hugo, Camille Flammarion, Dostojewski, Alphonse Daudet, Saint-Saëns en vele andere Duitse, Italiaanse, Griekse en zelfs Nederlandse schrijvers.
Op 27 januari 1883 liet hij zich vanwege vijfentwintig jaar schrijverschap huldigen. Hij kreeg een prachtig album, waarin o.a. Zola, Dumas, Scheffel, Ebers, Saint-Saëns, Ibsen, Björnson, Bret Harte, Pasteur, Daudet, Gounod, François Coppée, vele andere kunstenaars en enige hertogen hem hun bewondering toonden. Hij ontving het erelegioen van de Franse republiek. In Lemberg, Kolomea en Praag werden festiviteiten te zijner ere gehouden. En Victor Hugo telegrafeerde hem: ‘Mijn gelukwens voor de dichter, mijn zegen voor de jubilaris’.
Maar twee dagen na dit feest verliet hij met zijn oudste zoon het huis. Wanda bedroog hem met zijn vriend en geldschieter Jacob Rosenthal oftewel Jacques Armand oftewel Jacques Saint-Cère, een Hongaarse Jood van geboorte, een Fransman van opvoeding. Hijzelf bedroog haar met zijn secretaresse Hulda Meister. De catastrofe was binnen een paar maanden compleet. Het tijdschrift ging te gronde, Wanda vertrok met haar minnaar, het vurig beminde zoontje stierf aan tyfus.
En hiermee sluit het belangrijkste deel van Sacher-Masochs leven. Hij trok met Hulda Meister naar het dorpje Lindheim, trouwde met haar toen de scheiding met Wanda was gelukt, kreeg nog eens drie kinderen en vond zoveel vrede dat hij aan Wanda kon schrijven: ‘Mijn fantasieën wil je me verwijten? In ons huwelijk zouden zij nooit te voorschijn zijn gekomen wanneer jij ze niet had gewekt en gevoed. Ja, hoe komt het, dat ze bij andere vrouwen, die ik vóór jou beminde, nooit verschenen, waarom speciaal bij jou? Hoe komt het dat mijn tegenwoordig huwelijk in elk opzicht
| |
| |
onberispelijk is, dat de fantasieën zwijgen nu ik een vrouw heb die van mij houdt en nu er vrede en eendracht is in mijn huis?’.
| |
Vergelijking met een tijdgenoot
Een goed jaar na Sacher-Masoch, op 5 april 1837, werd in Londen een dichter geboren naar wie een Engelse Krafft-Ebing de lust door leed genoemd zou hebben: Algernon Charles Swinburne. Hij was, als zijn Galicische lotgenoot, zoon van gedistingeerde ouders en ontving een conventionele opvoeding. In zijn geval: Eton en Oxford. Hij maakte echter zijn studie niet af, wijdde zich al vroeg geheel aan de letteren en schokte in zijn lange jeugd de wereld met schitterende decadente poëzie.
Een retorische dichter en een realistische novellist laten zich natuurlijk moeilijk met elkander vergelijken. Maar hun beider werk heeft op zijn minst één eigenschap gemeen. Zij waren schrijvers over hartstocht. Toen Swinburne het Victoriaanse Engeland verblufte met geweldige zonden in geweldige verzen, verblufte Sacher-Masoch een publiek voor salonliteratuur met descripties van passies. Zij hadden in hun zo verschillende werelden een gelijke functie: ideeën vervangen door zinnelijkheid, beschouwelijkheid door temperament.
Het is verleidelijk om in hun lotgevallen naar parallellen te zoeken. Beiden hadden de behoefte om hun leven een richting en hun talent een onderwerp te geven door propaganda voor een of ander ideaal. Swinburne zocht het in de vereniging van Italië en de triomf van het Britse imperium, Sacher-Masoch, heel wat minder poëtisch, in verbetering van huwelijk en staat. Beiden waren gesteld op succes en gingen hun tegenstanders te lijf met satires en polemieken. Beiden wekten met hun min of meer openlijk beleden aberratie verbazing en weerzin. Beiden leidden een verward en moeilijk leven. Beiden waren telkens door financiële zorgen gekweld. En beiden vonden omstreeks dezelfde tijd hun eigen stijl, creëerden in dezelfde jaren hun beste werk en leefden nog lang daarna als niet meer grandioze veelschrijvers verder.
Enige betekenis hebben dit soort parallellen misschien niet, want idealistisch, arm en ijdel waren vele kunstenaars uit hun jaren en uit alle jaren. En zo is moeilijk te onder- | |
| |
scheiden wat Swinburne en Sacher-Masoch gemeen hebben door tijd of beroep en wat door persoon.
Hoe dan ook: tussen 1860 en 1872 was Swinburne een ‘fascinerende dichter uit een sprookje’ zoals een biograaf het uitdrukt, en tussen 1864 en 1877 vond Sacher-Masoch tijd en inspiratie voor briljante novellen. Behalve hun literaire functie van vernieuwer door hartstocht en hun masochisme hebben zij in elk geval gemeen dat de belangrijke scheppingsperiode in hun leven ongeveer twaalf jaar heeft geduurd, door langzame oefening werd voorafgegaan en niet door ontwikkeling op hetzelfde niveau werd gevolgd.
Maar hoeveel geslaagder is Swinburnes carrière geweest! Ondanks alle rumoer dat hij veroorzaakte, is hem sinds 1865 in zijn eigen land en in Frankrijk de zo begeerde roem ten volle gegund. Toen zijn erotische inspiratie afnam, vond hij in Mazzini, de indrukwekkende samenzweerder die Italië als een republiek verenigd wenste te zien, een inspirerende leider. Na diens dood in 1872 ging het hem poëtisch en lichamelijk slecht. Zonder meer precies te weten in dienst van welke overtuiging hij zijn fenomenaal talent kon stellen, door misbruik van alcohol en door erotische excessen uitgeput, dreigde hij jong te zullen sterven. Maar in 1879 werd hij gered. Een degelijke vriend haalde de zieke dichter van zijn Londense kamers en bracht hem in veiligheid. Onder zijn controle leefde en schreef hij nog tot 1909, een man die men niet kon vergeten al waardeerde men hem meer om zijn onsterfelijk geacht jeugdwerk dan om zijn vele nieuwe gedichten en opstellen.
Dat hij een groter schrijver was dan de Galiciër is wel niet te betwijfelen. Maar hij had behalve zijn talent op hem voor, dat hij in een bepaalde cultuurkring duidelijk thuishoorde. Hij was bevriend met zijn beste tijdgenoten en maakte in Frankrijk indruk als een curieuze maar belangrijke vreemdeling met rode krullen en groene ogen en een opmerkelijke liefde voor martelingen.
Mario Praz heeft in zijn meesterlijk boek ‘The Romantic Agony’ uiteengezet, dat de eerste helft van de negentiende eeuw de periode was van de fatale man, de tweede die van de fatale vrouw. In de decadente literatuur vereren masochistische mannen ‘la belle dame sans merci’. Swinburne en Sacher-Masoch behoren beiden in deze wereld.
Maar het is bijna schrijnend om te zien hoe Th. Bentzon
| |
| |
(d.i. Marie-Thérèse Blanc) in 1875, in een overigens voortreffelijk artikel in de ‘Revue des deux mondes’, Sacher-Masoch als Galicisch romancier aan Frankrijk presenteert. Hij werd beschouwd als een van de belangrijkste auteurs van de moderne realistische school, als een boeiend beschrijver van ver volksleven en als leerling van Toergenjew. Als frisse provinciaal, niet als decadent. Zijn perverse boeken, zijn masochisme zijn typisch voor de periode waarin zij ontstonden maar in de literatuurgeschiedenis persoonlijke curiosa. Swinburnes decadentie echter kon zich beroepen op de Sade, Baudelaire, Flaubert en werd voor jongeren een aantrekkelijk voorbeeld.
Over Swinburnes aberratie is haast evenveel bekend als over die van Sacher-Masoch. De Engelsman was op Eton schoolgegaan en de tucht werd daar stevig gehandhaafd. Schuldige jongetjes moesten knielen op de tree van het rechthoekige ‘flogging-block’ en zich vooroverbuigen. Zij werden dan met de roede bestraft.
Swinburne nu verklaarde als volwassene dat hij naar Eton terugverlangde vanwege de rivier en het ‘floggingblock’, vervaardigde er een ‘unprintable’ episch gedicht over, liet tekenaars naar zijn nauwgezette aanwijzingen scènes van kastijding vervaardigen en publiceerde anoniem een boek onder de titel ‘Whippingham Papers’.
Met heimwee naar tuchtiging kan men noch in het leven noch in de literatuur veel beginnen. Men kan, zoals Swinburne, ter bevrediging van zijn geslachtsdrift in een bordeel de situatie van het verleden imiteren of in wat algemenere geprikkeldheid leerling van de Sade worden in de vreugden van het mishandelen, maar het blijven geheime zonden, perversiteiten die prostituées financieel ten goede komen. Literair biedt het thema al even weinig mogelijkheden. Wanneer men te creatief en te intelligent is voor het samenstellen van de een of andere ‘geschiedenis van de roede’ kan men zo nu en dan zichzelf wel eens opwinden door het beschrijven van slaag, een geïnspireerd talent zal zich daar op de duur natuurlijk niet mee tevreden kunnen stellen.
De vergelijking tussen Swinburne en Sacher-Masoch krijgt misschien nu enige betekenis. Want Swinburne, gebonden aan een niet meer op levende wijze te verwezenlijken situatie, was haast wel verplicht om zijn dagdroom uit te breiden. Hij leerde van de Sade en uit eigen aandrift niet alleen het plezier van pijn maar ook hoe men er een filosofie
| |
| |
van maakt. Wat in het dagelijkse, lichamelijke niets anders kon zijn dan een bordeelperversiteit, werd in het geestelijke retorische blasfemie, verheerlijking van zonde en smart, een wrede maar schone wereldbeschouwing.
Hoeveel Swinburne ook beleefde in de ‘maisons de supplice’, die in Londen hem en zijn geestverwanten de verlangde genoegens konden bieden, blijkbaar heeft hij nooit gestreefd naar liefdes zoals hij ze beschreef. Hij dichtte weliswaar eindeloos, extatisch en hoogst indrukwekkend over de tedere en bittere Dolores, ‘onze Vrouwe van Pijn’, hij schreef wat zakelijker: ‘Een van de grootste charmes van met de roede geslagen worden, ligt in het gevoel dat de gegeselde het machteloos slachtoffer is van de woedende razernij van een schone vrouw’, - in zijn leven komt echter slechts één keer, en dan nog tamelijk vaag, een serieuze poging tot realisatie van zijn wensen voor. Verder werd hij kennelijk bevredigd door tot niets verplichtende imitaties in bordelen.
Hoeveel verder is Sacher-Masoch gegaan! Toch werd het masochistische meesterwerk van de wereldliteratuur niet door hem geschreven maar door Swinburne: de tragedie ‘Chastelard’, die hij in 1863 voltooide. Victor E. van Vriesland heeft dit grandioze dichtwerk in het Nederlands overgebracht.
Er wordt in verteld over een jonge aanbidder van Maria Stuart, die in Swinburnes visie de fatale vrouw par excellence is, zoals Mario Praz terecht constateert. Zij is ‘koud, zij kan niet wenen, zij verheugt zich in het zien van leed, zij is een vampier’. Chastelard, met de koningin naar Engeland overgestoken, maakt er zijn levenstaak van om onder de wreedheid van deze vrouw te bezwijken en hij slaagt voorbeeldig. Hij weet zich in een situatie te brengen die met de doodstraf beloond dient te worden en weigert hardnekkig ieder aanbod om te ontsnappen. Door het vonnis van de geliefde wil hij sterven.
Swinburne heeft het liefdesgevoel van Chastelard en van zichzelf het scherpst gekarakteriseerd in de passage waar zijn held tot de koningin zegt:
Bij 't lichaam Gods. Wil je het dan niet zien?
Op welke wijze kan ik maken dat
Je 't ziet? Kijk, mooglijk was de liefde een vloek,
| |
| |
Geschapen tot mijn kwelling en verstrengeld
Op eengerlei manier met mijne dagen
Bij hunnen aanvang; of zelfs eene bittre
Geboort, verwekt door smartelijke sterren
Bij de geboorte van mijn eigen lijf,
Zoodat de hemel mijn leven zou kunnen
Zuur laten smaken waar andere mannen
Het zoete dronken; maar hetzij in 't zware
Lichaam of de gebroken ziel, ik weet,
Zij moet haar voortgang hebben totdat zij
Mijn dood zal zijn. Dit was in mij de stof
Van mijn noodlot, toen ik oorspronkelijk
Mijn vorm verkreeg, en een zoodanig leven
Deelachtig werd als met een treurig einde
Tezamen gaat; niemand heeft schuld dan God.
Ja, en ik ben ondanks dit alles niet
Berouwvol; 'k ben, zooals je ziet, volmaakt
In deze mijne zonden, 'k heb mijn zonden
Geschreven in een boek waar men ze kan
Lezen; nu zal ik sterven en daarmee
Sacher-Masochs despotische vrouwen, altijd vlug met de zweep, zijn erg provinciaal vergeleken bij deze koningin en zijn Severin verbleekt naast Chastelard.
Swinburne vertaalde de situatie van straffer en gestrafte in poëtische liefdesverhoudingen en een blasfemische wereldbeschouwing. Sacher-Masoch echter droomde van een despotische vrouw en zocht haar niet alleen in de fantasie maar ook in de werkelijkheid. Dagdroom en ervaring, obscene fantasie en observatie vermengden zich bij hem tot de dubieuze literatuur van reële scènes waar gefantaseerde vrouwen in binnen liepen.
Swinburne, wiens droom niet te verwezenlijken was, maakte het negatieve positief, leidde zijn poëzie eruit af, schiep een eigen wereld van algolagnia, werd de grote dichter van lust door leed en pracht in pijn. Terwijl zijn broeder in Venus verkeerde conclusies trok uit goede observaties en als masochistisch auteur op z'n allerbest de realist was van een rariteit.
| |
| |
| |
Tweede huwelijk
Sacher-Masochs Leipziger secretaresse Hulda Meister, door Wanda een verwelkt, belachelijk, oudevrijsterachtig schepsel, door Schlichtegroll een dame van grote persoonlijke bekwaamheid, flink, energiek maar daarbij vol goedheid en vriendelijkheid des harten, door al haar vrienden ‘de kleine bij’ genoemd, kocht in het Hessische dorp Lindheim een huis. Daar woonden Sacher-Masoch en zij met hun nog in Leipzig geboren dochtertje. Op de bovenverdieping was de werkkamer van de dichter.
Volgens zijn eerste biograaf was deze van puriteinse eenvoud: een ouderwetse schrijftafel, een oude beklede stoel, hoge kasten, gevuld met boeken, manuscripten en ontelbare brieven. Aan de muren hingen de portretten van zijn voorvaderen en van zijn boven alles beminde zoontje Alexander. En verder enige voorstellingen van Venus, weelderige vrouwenfiguren, die net als op het beroemde schilderij van Rubens in Wenen het bont om de schouders hadden gedrapeerd en ten dele ook een zweep droegen. Dit waren geschenken van bevriende kunstenaars, die Sacher-Masochs voorkeur voor een dergelijk kostuum kenden.
Volgens Schlichtegroll zijn Sacher-Masoch en ‘de bij’ samen een tijdje in Parijs geweest en werd daar hun tweede dochtertje, Marsa, geboren. Hij wijdt aan deze episode één bijwoordelijke bijzin. Wanda is in haar memoires heel wat uitvoeriger.
Haar lezing is zo: Jacques Saint-Cère, door zijn ‘l'Allemagne telle qu'elle est’ in het zeer anti-Duitse Frankrijk een gevierd publicist geworden, koesterde een begeerteloze genegenheid voor haar en haar oudste zoon Demetrius. Zij gingen met z'n drieën naar Parijs waar haar vriend redacteur van de ‘Figaro’ werd. Voor hem pleitte in de Parijse kringen, behalve zijn boek, zijn intieme relatie met de beroemde Sacher-Masoch en diens vrouw.
Terwille van de schrijver en van zichzelf nodigde hij deze naar Parijs. Sacher-Masoch kwam er op 12 december 1886 aan, bijna vier jaar na de catastrofe in Leipzig, betrok een maison meublée in de Rue Edinbourg en werd, omdat hij er zeer verwaarloosd uitzag, van nieuwe kleren voorzien. De ‘Figaro’ begroette hem met een geestdriftig artikel, een soiree en het aanbod om tegen hoog honorarium een roman af te staan. Andere bladen volgden. Als opvolger van Toer- | |
| |
genjew had hij het goed en hij vertoonde zich gaarne met Wanda in salons en op bals.
Tot juni 1887. Toen verloofde hij zich in het geheim met een meisje Schlesinger, dat er uitzag als een jongen van vijftien. Hulda Meister, die hem was nagereisd maar in de Rue Cadet woonde, schonk hem inmiddels op 8 juni 1887 het dochtertje Marsa. Wanneer zij naar Lindheim zijn teruggegaan, vertelt Wanda niet.
Men hoeft haar niet te geloven. Men kan moeilijk aannemen, dat Sacher-Masoch, tussen zijn eerste en zijn toekomstige tweede vrouw op kamers wonend, aan een vaste verbintenis met een derde dacht. Maar dat zijn excursie naar Parijs samenhangt met het verblijf daar van Wanda en de publicistische activiteiten van haar minnaar die zijn vriend en geldschieter was geweest, ligt voor de hand. En Schlichtegrolls zwijgzaamheid over deze roemrijke zij het niet overtuigend nobele episode in het leven van zijn held is uit deze samenhang uitstekend te verklaren.
Terug in Lindheim begon hij, volgens Schlichtegroll, aan een merkwaardige idylle. Eerst door de boeren met wantrouwen bejegend, wist hij hun gunst te winnen door over een project voor een waterleiding rake adviezen te geven. Sindsdien was hij de vertrouweling van iedereen, schreef liefdesbrieven voor mensen die onhandig met de pen waren, stichtte een ‘Volksbildungsverein’, hield lezingen, zorgde voor een bibliotheek, voor concerten, voor een amateur-toneelgezelschap. In zijn romans ‘Entre Nous’, ‘Die Satten und die Hungrigen’, ‘Die Armen und die Reichen’, predikte hij een Tolstoiaans communisme. Om zijn brood te verdienen moest hij soms van huis. Enige tijd was hij toneelrecensent in Mannheim.
Men hoeft ook Schlichtegroll niet te geloven. Volgens Amiaux veranderde Sacher-Masoch niet in het minst en had zijn tweede vrouw hem lief met een bontjas aan en een zweep in de hand. Amiaux diepte trouwens nog een rare anekdote op over een piepjong meisje, dat hij in 1891 uitnodigde om hem af te ranselen en dat de uitnodiging giechelend aanvaardde. En Wanda hoont in haar boekje ‘Masochismus und Masochisten’ de door Schlichtegroll zo aantrekkelijk beschreven idylle: ‘In werkelijkheid was Lindheim voor allen die zich aan het masochisme wilden overgeven, een soort Mekka geworden, waar zij pelgrimtochten naar ondernamen om zich te scholen’.
| |
| |
Wat doet het ertoe? Hulda Meister zal haar minnaar en man de gewenste stimulantia wel niet onthouden hebben. Hij kan echter in deze tijd niet meer de idealist van het masochisme zijn geweest die hij twintig jaar geleden was. Hij loog misschien niet toen hij aan Wanda schreef dat ‘de fantasieën zwegen’ en Schlichtegrolls idylle had misschien enige realiteit. Hulda Meister was ook in zijn verbeelding waarschijnlijk geen despotische sultane, aan wier voeten hij bovenzinnelijk kronkelde, zij was een flinke vrouw die hem gaf wat hij vroeg. In deze relatie kan men geen poging zien om de dagdroom te verwezenlijken, om ‘Venus im Pelz’ in scène te zetten, om een afwijking te adelen. Pygmalion had tevergeefs gesmeekt dat zijn marmeren Aphrodite levend zou worden. Hij troostte zich op niet onpraktische wijze.
Het was de wereld intussen wel duidelijk geworden, dat Sacher-Masoch geen nieuw literair werk van betekenis meer zou publiceren. Zelfs Schlichtegroll erkent, dat hij zijn roem had overleefd. En toen Bertha von Suttner, die van hem had geleerd hoe men ideeënromans vervaardigt, poogde om een ‘Ehrengabe’ bij elkaar te bedelen voor zijn zestigste verjaardag, had zij geen succes.
In zijn werkkamer in Lindheim, omringd door schilderijen vol Venussen, aan een tafel waarop doosjes met verschillende bontsoorten stonden, stelde hij zijn boek ‘Jüdisches Leben’ samen, dat in 1891 rijk geïllustreerd in Mannheim en Parijs tegelijk verscheen. Het bestaat uit korte verhaaltjes, die de pretentie hebben het Joodse leven in alle Europese landen te karakteriseren. Er is niets goeds over te zeggen behalve dat de bedoeling ons bijzonder sympathiek aandoet. In die tijd van heftig antisemitisme eert Sacher-Masoch de Joden met grote nadruk om hun uithoudingsvermogen, hun liefde voor de familie, hun hoogachting voor de geest, hun streven naar vrijheid en vooruitgang, hun kosmopolitisme, hun afschuw van geweld en oorlog. Zijn boek, bedoeld als een cultuurgeschiedenis in novellevorm, is een apologie in anekdotes geworden, vriendelijk, huiselijk, handig geschreven maar zonder literaire betekenis.
| |
Uiterlijk
Volgens de uitvoerige descriptie van een Duitse tijdgenoot was Sacher-Masoch in deze jaren een elastische en lenige man van middelmatig lengte. Zijn lichaam was opvallend edel gebouwd, zijn gezicht dat van een vreemdeling.
| |
| |
Dofbruin, zijdeachtig haar omlijstte een mooi, ernstig voorhoofd, de donkere ogen keken meestal stil en vredig, hadden zelden een spottende, onzekere blik en nog minder vaak een hete gloed. Het profiel was aan de ene kant zo fijn en regelmatig als een medaille, aan de andere ietwat stomp. En face ontbrak het zijn gezicht niet aan grootheid, maar het werd door mond en kin duidelijk geschaad. Ook was in zijn trekken iets van praktische aanleg te lezen.
Zijn stem klonk ongewoon mild en het waren waarlijk niet alleen vrouwen die in de ban kwamen van die verrassende tover. Wanneer hij energiek sprak was zijn toon soms zeer vast en zeker; enkel bij spontane uitroepen verschrikte hij met een hoog krijsend geluid.
De anonieme auteur van het artikel vertelt over zijn behoefte aan lichamelijke en geestelijke rust, over zijn strategie in de omgang, zijn wantrouwen dat door de trouwe Duitsers ten onrechte voor Slavische valsheid werd gehouden, over zijn gemakzucht in het dagelijkse leven ondanks zijn geringe eisen, over zijn luxueuze behoefte om zijn manuscripten te laten overschrijven en zijn belangstelling in mensen. Hij vermeldt met eerbied zijn mannelijke resignatie tijdens de Leipziger catastrofe.
Als dichter het grootst in de tijd van zijn eerste novellen, toonde hij zich als mens het grootst in die episode: ‘Toen ik hem zag, op de avond na de dood van zijn afgodisch beminde zoontje, hield hij het hoofd hoog als om het lot te trotseren’.
Over zijn successen in Duitsland en vooral in Frankrijk, over zijn ijdelheid, over zijn ironische houding ten opzichte van waardevolle eigenschappen van het Duitse volk wordt vriendelijk en verklarend verteld en zijn masochisme wordt hem vergeven met een woord van Goethe: ‘Men moet vele mensen hun idiotisme gunnen’. Hij was overigens nimmer frivool; niemand zal ooit iets ruws of dubbelzinnigs van hem hebben gehoord. Het artikel eindigt: ‘Wanneer oppervlakkige waarnemers Sacher-Masoch zagen, hadden zij het gevoel dat een man van ongewone zwakheid voor hen zat. Diepere blikken schouwden in hem onmiddellijk de ongewone kracht’.
Portretten maken uiteraard zulke diepere blikken niet mogelijk. Wat erin opvalt is iets ascetisch-dwepends, iets idealistisch-dichterlijks. Het is zeer frappant om een profiel- | |
| |
foto van hem naast Allebés bekende portret van Multatuli te leggen. Dezelfde combinatie van edel gevormd voorhoofd, grote neus, snor en zwakke kin. Dezelfde coiffure van lange, tot in de nek groeiende, krullende manen. Pas wanneer men zich bezint dat Sacher-Masoch donker van type was, Multatuli zeer licht, begrijpt men dat zij niet overtuigend op elkaar geleken kunnen hebben.
Blijkbaar is hij pas later die snor gaan dragen. Tegenover de titelpagina van ‘Das Eigentum’ staat een portret, een vrij grove staalgravure, waarop men hem trois-quart ziet. Hij moet dan ongeveer veertig jaar zijn geweest. De grote volle mond, niet door een snor bedekt, is weinig fraai, de kin echter minder hulpeloos en het voorhoofd aanmerkelijk minder hoog en edel dan op de profielfoto's. In zijn profiel wil men toch het liefst blijven geloven, want kracht en zwakte zijn er zo gevarieerd in gecombineerd dat men inderdaad de man meent te ontmoeten zoals men hem uit zijn werk heeft leren kennen.
| |
Terugblik
Zoals men hem heeft leren kennen... Wanneer men veel van en over hem gelezen heeft, vindt men niet gemakkelijk een antwoord op de vraag wie en wat hij nu eigenlijk was en waarom zijn groteske leven ten slotte mislukte. Dat dit degelijke talent ten gronde ging is kennelijk te wijten aan erotische fantasterij en het publicistische profijt dat deze kon opleveren, aan Wanda, aan bontjassen, aan geldnood, aan ijdelheid en zwakte. Maar hoeveel aan hem is misdaan en hoeveel hij aan zichzelf heeft misdaan, niet de omstandigheden en zijn ‘ongelukkige aanleg’ kunnen verklaren dat in dezelfde jaren een novelle als ‘Das Volksgericht’ en een roman als ‘Die Ideale unserer Zeit’ werden geschreven. Misschien moet men, voor een poging tot begrip, terugkeren naar het jaar 1848, toen het gezin van de Lembergse politiedirecteur naar Praag verhuisde. De twaalfjarige oudste zoon leerde daar de Duitse beschaving kennen. Hij had een oppervlakkig gemak van aanpassing, een snelle intelligentie en een vlot talent, maar juist deze brille werd hem fataal. Al bewoog hij zich soepel in vele milieus, al adapteerde hij gretig vele ideeën, hij was meer dan hij zelf wist een ontwortelde.
In Galicië was hij langzaam gegroeid en had hij de mensen en de dingen van zijn omgeving tot de zijne gemaakt
| |
| |
op de wijze van ieder kind, spelend, nieuwsgierig, zonder opzet. Hij kende ze omdat ze hem eigen waren geworden als zijn lichaam. Zoals Thomas Mann Lübeck kende en S. Vestdijk Harlingen. Men ziet in feite nooit iets anders dan wat men in zijn eerste levensjaren heeft gezien, men aanvaardt uitsluitend als eigen realiteit wat zich in de kinderjaren laat vertalen.
Sacher-Masochs vlotte aanvaarden van nieuwe manieren, een nieuwe taal en nieuwe ideeën maakte dat hij nergens vreemd, maar verhinderde dat hij ergens thuis was. Hij veroverde weliswaar de wereld maar zij werd hem geen werkelijkheid. Zijn journalistiek intellect had het proces van aanpassing zozeer verhaast dat een wezenlijke aanpassing niet meer mogelijk was.
Zijn eerste werk van artistieke inspiratie, ‘Eine Galizische Geschichte’, ontstond door de botsing van heden en heimwee. Het bleek daarna, dat persoonlijke ervaringen en de lectuur van Schopenhauer zich lieten vertalen in het Galicië dat hij kende. Al is het niet zeer waarschijnlijk dat Galicische boeren van nature Schopenhaueriaan zijn en al is het wat komiek, dat men ‘huurkoetsiers, dagloners, boereherberghouders, gepasporteerde militairen, - altegader mannen van karakter weliswaar, en waar iets aan is, maar toch voor het overige doodeenvoudige lieden, - in zijn novellen, op ongemaakte toon, stellingen van de Frankforter Wijze hoort voordragen’, zoals Cd. Busken Huet het uitdrukt, toch werd een zekere harmonie tussen nieuwe gedachten en oude observaties bereikt. Artistieke verbeelding en theoretiserende overtuiging maakten dankbaar gebruik van een scherp geziene realiteit. De boeren zijn te filosofisch, de Joden te edel-hulpvaardig of te vroom-komisch om zuiver naar het leven getekend te zijn. Maar deze dikwijls ontroerende en vermakelijke mensen danken hun onmiskenbaar eigen leven aan een auteur die wat hij nu ervoer en dacht wist over te brengen op wat hij vroeger had gezien.
Lang kon die periode van evenwicht niet duren. Sacher-Masoch was geen trage dromer, geen dichter van heimwee. Hij was emotioneel, actief, snel geprikkeld, geneigd tot vlugge reacties en oordelen, een man van het heden, niet van het verleden. Hij deed haastig mee, slagvaardig en journalistiek. Ontvankelijk voor nieuwe ideeën, begerig om ze in praktijk te brengen, verzuimde hij ze aan te passen. Galicië werd door al die overijling voor hem niet een
| |
| |
‘geestelijke levensvorm’ zoals Lübeck voor Thomas Mann en Harlingen voor S. Vestdijk. Het groeide niet met hem mee, het vervormde zich niet naar zijn eigen ontwikkeling. Het werd een pittoreske achtergrond van zijn bestaan. Resignatie, cynische of poëtische gedachten van Schopenhauer, eigen liefdesproblematiek konden tot omstreeks zijn veertigste nog wel belichaamd worden in weemoedige, door een moeilijk lot getekende volksmensen uit Galicië. Maar voor kritiek op het heden en enthousiasme over een betere toekomst waren in het Galicië van zijn persoonlijke verleden geen personages beschikbaar.
Het proces van desintegratie, waaraan zijn talent ten gronde ging, werd verhaast door zijn ijdelheid. Hoe begrijpelijk zijn verontwaardiging over Duitse afkeuring en zijn trots op buitenlandse successen ook is, hoe gemakkelijk men zich kan indenken dat deze ontwortelde radeloos was omdat zijn nieuwe vaderland hem niet waarlijk beminde, het resultaat van zelfoverschatting was funest. Gebrek aan inzicht maakte het hem blijkbaar onmogelijk om tussen geïnspireerd werk en broodschrijverij een behoorlijk onderscheid te maken. En steeds had hij wel een idee bij de hand die een slordig karwei kon adelen. Heeft de literatuur niet de hoge taak om de wereld zo te tonen als zij is? Dan behoren roddel-feuilletons over egoïstische theaterdames tot de hoge literatuur.
Misschien zou de psychologie van het masochisme voor verklaringen kunnen zorgen. Is er niet iets provocerends in die zelfverheerlijking? Is er niet iets demonstratiefs in de perverse verhaaltjes en de zweep-zwaaiende dames op het briefpapier van hun auteur? Volgens Theodor Reik kenmerkt iedere masochist zich door provocatie en demonstratie.
Maar zelfs als een dergelijke beschouwingswijze mogelijk blijkt en men de irritante opschepperij een functie kan geven in de aberratie, moet men zich blijven verwonderen over de intellectuele naïveteit van de opschepper.
Sacher-Masoch was zeer naïef. Als theoreticus over liefde en eigendom kan men hem nooit geheel serieus nemen, zo ongeremd praat hij na en zelfs als decadent was hij lange tijd een kind in de zonde. Hij wist niet wat hij deed toen hij ‘Die geschiedene Frau’ en ‘Venus im Pelz’ publiceerde, zijn lezers wisten het echter wel. Terwijl hij zijn masochisme voor een idee en mishandeld worden voor een ideaal aanzag
| |
| |
en verhaaltjes over despotische vrouwen bijdragen achtte tot ontmaskering van de huichelachtige maatschappij, beschouwden zijn lotgenoten zijn werk als prikkellectuur. Hij was op zijn manier praktisch, hij voldeed aan hun behoeften. Maar de grootste desillusie van zijn leven moet zijn huwelijk met Aurora Rümelin zijn geweest. Want de dagdroom, eerst gezien als idee en de voorname gezindheid van een estheet, bleek enkel te verwezenlijken in miserabele seksuele praktijk.
Zo kan men pogen te begrijpen hoe deze man in verwarring raakte. Dat hij als schrijver in verwarring raakte, is ook volgens een andere redenering te verklaren. Hij werd door Russische en Duitse invloeden beheerst. Uit Rusland kwamen stof en stijl, uit Duitsland kwam de onbedwingbare behoefte om te theoretiseren. Terwijl in het Oosten een fris, gevarieerd en veel omvattend realisme proza van nieuwe allure opleverde, kon niemand in het Westen zich onttrekken aan de invloed van ‘Wilhelm Meisters Lehrjahre’, dat heilloze meesterwerk van de opvoedende Goethe. Sacher-Masoch was een Rus die een Duitse uitdaging moest beantwoorden. In zijn oeuvre vindt men Goethe en Gogol onvermengd en daarom zeer grotesk naast elkander.
Hoe paradoxaal zijn dit leven en dit werk. Komend van Schopenhauer was Sacher-Masoch Strindberg en Ibsen in de behandeling van huwelijksproblematiek decennia voor. Tolstoï's utopisme gretig overnemend reikte hij de hand aan de Franse decadenten. Oostenrijk als klein-Europa verheerlijkend en de Verenigde Staten van Europa aanbevelend, ging hij aan vaderlandsliefde onder. De drang naar het grandioze van zijn eeuw volgend, miskende hij de aard van zijn aanleg. De disharmonie van zijn eigen persoon spiegelde waarschijnlijk de disharmonie van zijn tijd. En zo vertegenwoordigt hij tegelijk kosmopolitisme en ‘Heimatkunst’, wereldverbeteringsoptimisme en geresigneerd pessimisme, de dorpsnovelle en perverse kitsch, de snelle vertelling en de uitgesponnen ideeënroman, de opvoedende idealen van Goethe en de maatschappelijke dromen van Tolstoï, grove satire en navrante psychologie. Deze man, die als Oostenrijker zeer anti-Duits voelde, ging in Duitsland wonen. Men kan nauwelijks één tegenstelling vinden, die hij in leven of werk niet tot uiting heeft gebracht.
Hij was een ontwortelde, hij kon aan wat hij zag en beleefde niet de maat aanleggen van zijn kinderervaring.
| |
| |
Dat maakte hem weerloos, een slachtoffer van eigen gevaarlijke driften en tegenstrijdige invloeden. Maar dit besef van nergens thuis zijn, dit hartstochtelijke heimwee inspireerde hem toch ook tot een aantal nerveuze, intelligente en schitterend geschreven novellen.
Op 9 maart 1895 is hij te Lindheim zonder pijn gestorven, te midden van zijn jonge gezin, vroeg oud, geresigneerd, een man wiens roem voorbij was. Zijn laatste woorden waren ‘Aimez-moi’. Na zoveel haat en stilte wordt het tijd om zijn wens te vervullen.
Alfred Kossmann
|
|