dam en Dordrecht een ‘Nieuwe Rotterdamse Courant’ open en moest tot mijn ontzetting lezen dat Georges Vriamont die ochtend vroeg overleden was.
Er waren verschillende oplossingen. Maar één ding stond vast: de wensen van de dode dienden nagekomen, de jongste versie moest de enige aanvaardbare zijn.
Met het opnieuw zetten waren plus minus een duizend gulden gemoeid. Eén oplossing was al uitgesloten: geen rekening houden met de wijzigingen. Om de onkosten tot een minimum te herleiden konden al de addenda samengevoegd worden in een apart katern, dat los in het boek kon geschoven worden of mede gebonden. Na enkele weken zorgde mevrouw Vriamont spontaan voor de beste oplossing: van het honorarium konden de bijkomende onkosten eenvoudig worden afgetrokken. Het ‘verzameld werk’ van Joris Vriamont zal dus die vorm aannemen, die hij laatst heeft kunnen voorstellen. Waarschijnlijk was deze versie nog de definitieve niet. De dood heeft echter al te beslissend ingegrepen.
Zijn de addenda goed, maken ze het werk beter?
Vriamont kon de taal niet gerust laten. Aan de vier stukken gaat een inleiding vooraf van Adriaan Roland Holst, die precies wijst op de taalvirtuoos Vriamont, de taalkok.
De verbeteringen kunnen met een enkel woord worden geschetst, ze maken het verhaal lichamelijker. Nog lichamelijker, verbaal gesproken. Men kent dit veerkrachtige, sappige, soms bijtende maar steeds evocatief mierelende proza. In de eerste versie gebeurde het dat hier en daar een epatheton ‘normaal’ klonk. Laten we aannemen dat een boom er ‘knoestig’ uitzag. In de definitieve uitgaven, - dit is een fictief voorbeeld - wordt het zinspunt na knoestig veranderd in een komma en dan wordt het knoestige aan de hand van een zintuiglijk duidelijker waarneembare vergelijking verklaard, a.h.w. in druipend licht gedoopt.
Aan de olijke inhoud en vinnige persiflage wordt niets ontnomen. Integendeel. Beide worden nog iets bijgewerkt, opgeblonken tot vandaag en morgen. Want het nieuwe maakt de weergave iets eeuwiger daar ze nu binnen de bestendig dynamische zinnen valt en leeft nog dichter bij de aarde.
Voor ons ligt een map met onuitgegeven en deels uitgegeven (‘De nieuwe Stem’, nr. 10, 9de jrg., oktober 1954) kleingoed. ‘Het schiereiland’ heeft hij er nog met vaste potloodhand op geschreven. Veel volume heeft dit nagelaten gedeelte niet. Toch kunnen we niet weerstaan er enkele scherven uit op te rapen:
‘Al wat maar enigszins Frans is, wordt door de “deftige” puriteinse landen glad doodgeverfd als zijnde frivool. Welnu, is er één literatuur ter wereld die edeler en dieper geschriften vervat over de dood dan de Franse? (Villon, Pascal, Fontenelle, Massillon, Bossuet, Baudelaire, Hugo, Loti, Proust...)’.
‘Ik ontmoet Prosper van Langendonck vergezeld van een Franse dame, iets nadat Vermeylen tot senator werd verkozen.
- Je l'ai toujours dit, verklaart hij, il finira dans la peau d'un bourgeois.
Nadien citeer ik deze uitlating aan Vermeylen, die mij antwoordt: