| |
| |
| |
zoek de mens
Jokaste tegen God
on ne prête
qu'aux riches
Ziehier, op een denkbeeldig thema van de beroemde actrice Rachel (1820-1858), een m.i. kurieuze mededeling.
Deze Rachel, een Zwitserse, had met uitbundig succes het oude treurspel gans Frankrijk door in ere hersteld.
Het was een schrandere en gevoelige vrouw die met geïnspireerde overgave uitsluitend op haar instincten speelde, zo bewuste als onderbewuste.
Eens, toen zij met de rol van Jokaste werd bedacht in Sophokles' volmaaktste tragedie, Oedipus Koning, weigerde zij op een der laatste repetities de opdracht te vervullen omdat, verklaarde zij, ‘het haar volkomen onmogelijk was te liegen’.
De Franse vertaling had een tijdgenoot bezorgd, de weinig vermaarde maar verdienstelijke J. Lacroix en zijn tekst, die Sophokles volgde op de voet, was totaal betrouwbaar.
Zover bekend is, gaf Rachel, voor haar tegenover directie, pers en publiek ontoerekenbare houding, de volgende uitleg.
‘Eigenlijk had ik, aanvankelijk reeds, deze rol moeten weigeren omdat hij, van alle optredende personages, de onbenulligste is en de minst psychologisch verantwoorde. Deze Jokaste is al niet veel meer dan een getuige ten laste in het onderzoek dat Oedipus blind genoeg is om tegen zichzelf op touw te zetten. Maar naarmate de repetities vorderden, heb ik noodgedwongen moeten vaststellen dat de getuige Jokaste loog. Ik kan geen leugens spelen. Ik ben bereid de echte, de authentieke Jokaste te spelen, zoals ik haar, al spelende, in mezelf heb ontdekt. Dat zou dan de waarachtige vrouw wezen, die Oedipus als kind en als man heeft liefgehad. En ik kan het stuk schrijven ook, als het moest’.
Rachel heeft echter het stuk niet geschreven. Althans niet naar mijn weten. Maar aan de hand van haar uitlatingen en een paar bewaarde aantekeningen bij passages waar uitdrukkelijk de grote Helleen wordt gelogenstraft, is de handeling in de z.g. Rachelse gaafheid te herstellen.
De mythe die Sophokles tot dramatische stof heeft gediend, is over- | |
| |
bekend. De oude Laos, kinderloze koning van Thebe, heeft de zoveel jongere Jokaste, zuster van Kreoon, gehuwd in de hoop dat zij hem een troonopvolger zou geven. Apolloon waarschuwt echter, langs het Delfisch Orakel om, dat, zo hem een zoon werd geboren, deze zijn vader zou doden en met zijn moeder treden in de echt.
Er wordt hem een zoon geboren, en Laos, door de Pythische boodschap verschrikt, doet de enkels van het wicht met touwen binden en legt het te vondeling in de bergen.
Rachel, in een nota, vraagt zich af waarom de wrede vorst het kind moest verminken vooraleer het ten prooi aan de wilde dieren te geven. ‘Misschien, stipt zij er argeloos bij aan, was het eenvoudig om het voor alle tijden een beruchte naam te geven’.
‘Oidipus’ betekent inderdaad ‘gezwollen of verwrongen voet’, iets in de aard van wat wij horrelpoot zouden heten. En de naam is berucht genoeg geworden.
Herders, afkomstig van Korinthe, vonden het wicht en droegen het naar hun koningspaar Polybos en Merope dat kinderloos gebleven was. De kleine Oedipus werd met blijdschap als een wettige zoon ten hove erkend en opgevoed, en hij werd naar de verminktheid van zijn voeten genoemd.
Wanneer nu Oedipus een flinke jongeman geworden is en op een dag hoort fluisteren dat hij wellicht een bastaardzoon mocht zijn, trekt hij naar Delphoi om de Puthia te raadplegen over zijn mogelijke bestemming. (Hier merkt Rachel nuchter op dat dergelijke reizen in het ‘bijgelovig Griekenland’ werden ondernomen met of zonder reden door wie hoegenaamd ze zich kon permitteren.)
Het genadeloos orakel wordt alweer geveld: Oedipus zal zijn vader doden en in de echt treden met zijn moeder. En de ontstelde Oedipus besluit niet meer terug naar Korinthe bij zijn vermeende ouders te keren.
Op een moeilijke weg door Phokis komt hem een zwoegend gespan tegemoet, en onmiddellijk rijst twist voor wie aan de andere bij de driesprong vrije doortocht zal laten. In het handgemeen dat er spoedig op volgt, doodt Oedipus de oude wagenmenner en drijft diens knechten op de vlucht. In de dode heeft Oedipus zijn vader Laos niet herkend.
Een lange zwerftocht vangt nu aan en in de richting van Thebe komt hij plots voor de Sfinx te staan, een bloeddorstig wangedrocht dat niet ophoudt de stad met rampen te bestoken. Zoals een ieder die in deze buurt voorbijkomt, zal nu ook Oedipus het raadsel hebben te ontwarren dat op leven en dood hem door de Sfinx wordt voorgehouden. ‘Wat loopt 's morgens op vier voeten, 's middags op twee en 's avonds op drie?’. En Oedipus antwoordt: dat is de mens, die als kind op handen en voeten loopt, als man op twee benen, en als grijsaard zich bovendien met een stok behelpt. Razend stort zich de Sfinx in een afgrond, en Oedipus wordt in het bevrijd Thebe uitbundig door de bevolking als een redder toegejuicht. Uit dankbaarheid wordt hem door Kreoon de troon en de jonge weduwe van Laos geschonken. Aldus wordt het tweede deel van het orakel bewaarheid en treedt Oedipus met zijn moeder in de echt. Uit dit huwelijk worden twee zoons geboren, Eteokles en Polyneikes, en twee dochters, Antigone en Ismene.
Dit is de mythische voorgeschiedenis (die elke Griek ongetwijfeld
| |
| |
zal hebben gekend, oppert Rachel ter zake, want ‘men ging naar het toneel niet om te vernemen wat er gebeurt, maar om mede te beleven hoe het gebeurt’ en haar zienswijze moge gewis worden bijgetreden. Het oude treurspel maakt de schimmen der verbeelding levend, actueel en tastbaar, als werden zij aan onze ogen geboren).
Niet zonder reden schijnt Rachel groot belang te hechten aan de mythische voorkennis die het eigenlijke spel van Sophokles voorafgaat. Immers, de wegen van het noodlot hebben een verre herkomst in het verleden. Het is aan de voet der goden dat een tragisch gebeuren zijn oorsprong neemt, en het is omdat zijn aanvang in de tijd verborgen ligt, dat het fataal verloop zich zo eigenwillig en onverzettelijk kan ontrollen, een lawine gelijk, die, eens in gang, door geen hinderpaal van haar baan is af te weren. Alleen door haar in de kiem te stikken kan de macht die haar voortstuwt worden gestuit. Aan tornen of keren valt niet te denken. Het is Gods wil zelf die losgebroken is.
Dit heeft een treurspeelster als Rachel met de vereiste gehoorzaamheid ingezien en ervaren. Er is een grondig verschil tussen een treurspeler en een komediespeler, zo grondig zelfs dat men haast nooit beide bekwaamheden in dezelfde acteur verenigd ziet. In de komedie neemt de mens het op tegen zijn medemensen, en hij regelt zijn strijd altijd in de hoop er zegevierend uit te komen. Het drama herleidt zich tot een gesloten conflict, dat ons niet langer boeit dan voor het is beslecht. Wij kunnen bovendien partij kiezen en op afstand behulpzaam zijn, en er is altijd aan het eind een andere beslissing mogelijk. Elke partij vecht voor zijn eigen beslissing en eens uitgevochten, gaan wij uiteen, teleurgesteld of voldaan, doch alleszins met een ledige notedop in de handen.
In het treurspel daarentegen neemt de mens het noodgedwongen op tegen God. En er is geen uitkomst mogelijk. God trouwens geeft zich niet eens de moeite strijdlustig op te treden. Haast nonchalant laat hij het door hem getekend noodlot aan het noodlot over, dat zich vervolgens onmeedogend voltrekt.
Een zo ongelijke en hopeloze worsteling zou ons volkomen onverschillig laten, indien wij niet getuigen waren van een bovenmenselijke mensenmoed, een spiegelbeeld dat ons het bloed uit het hart doet spatten. De goden zijn dorstig. Maar er is geen heerlijker schouwspel dan 's mensen hopeloze weerstand tegen de dodelijke macht van God. Natuurlijk dagen wij God niet uit. Wij zijn daartoe te schaamachtig. Een mystieke kuddegeest schaart ons rond de held die gedoemd is uit te varen naar een fatale dood. Alleen het treurspel verzamelt ons in de beklemmende oerpaniek, die wij reeds als kind hebben gezocht, toen wij duikertje speelden om ons zelf schrik aan te jagen.
Indien het waar is dat Rachel destijds de tanende tragiek door haar bezielend spel een nieuwe luister vermocht te geven, dan zal zij daartoe de inspiratie hebben geput uit een geheime wederoplaaiing van haar zucht naar monumentale uitbeeldingen van de menselijke onmacht. Er is geen grootser, geen schrijnender tragiek dan ons desperaat verzet tegen een lot dat ons te machtig is.
Liever dan God uit te dagen bij een zo onbillijke straf, zoeken wij in een hypothetisch verleden naar mogelijke oorzaken, want wij wensen niets liever dan een aanvaardbare ethiek die de gestrenge gesel rechtvaardigt en ons met God verzoenen mocht. En bovendien heeft Rachel
| |
| |
kunnen denken dat een goed inzicht in de mythische voorgeschiedenis niet nalaten zou meer licht te werpen op de legitimatie van de Jokastefiguur die zij had te vertolken. Aldus kon zij in het verleden langs Laos, zoon van Labdakos, en deze, zoon van Polydoros, opklimmen tot Polydoros' vader Kadmos, stichter van Thebe, - een stamboom die voortdurend de gevaarlijke aandacht der goden heeft gaande gehouden, zoals bij roemrijke helden past. Maar bijzondere tekens, die in een of andere zin de gramschap van een of andere God konden wettigen, werden bezwaarlijk ontdekt.
Wellicht zou een onderzoek naar Oedipus' kindsheid en jongelingschap meer klaarte brengen. Tegenover de weinige sporen van enigerlei schuld, kwam bij Rachel (zoals zulks bij elke begaafde dramatist zou gebeuren) het interpretatief vernuft in werking. En zij besloot voor zichzelf: c'est un aveugle né.
Het begon inderdaad door zijn verwekking reeds, want, om aan de verschrikkingen van het orakel te ontsnappen, had hij eigenlijk een meisje moeten zijn. (Wij hebben hier met een oud legendarisch motief te doen: het kind dat ellende brengt in huis door zijn zo vurig gewenste geboorte, en Oedipus blijkt met alles behalve ‘een helm’ geboren te zijn.) Doch alle gekheid op een stokje, van die aangeboren blindheid zou hij zijn leven lang bewijzen opstapelen. Nog kind werd hij om zijn spitsvondigheid geroemd (en het is waar ook dat gemeenlijk een kreupele of een bultenaar door een verscherpt vernuft vergoedt wat hem aan fysieke vaardigheid te kort schiet). Maar de waarheid van zijn horrelpoot zag hij niet. En zou hij nooit zien. En toen hij de Pythia raadpleegde begreep hij het orakel evenmin. Hij was immers blind voor zijn ware ouders. En toen hij zijn ware vader ontmoette, zag hij hem niet en doodde hem. En toen hij diens weduwe huwde, zag hij zijn ware moeder niet. Maar hij was spitsvondig genoeg geweest om het raadsel van de Sfinx op te lossen - een oplossing die de verschrikkelijke godspraak nu spoedig in vervulling deed gaan! En Rachels oordeel dat hij een ziener was zonder ogen (un devin raté) raakte ten slotte voldoende grond.
Uitgaande van een zo plausibele vaststelling, kan gemakkelijk worden aanvaard dat een faliekante profeet zijn onmacht omzet in pretentie. Want hier toch aanschouwen wij de hoogmoed van de blindheid. Dus zien wij Oedipus, ook als koning, in zijn vergissingen morrelend, rondlopen met een hovaardige nek, een vorstelijke sukkelaar, die gewichtig doet met zijn dwalende blikken en niets onderscheidt. Een toneelspeler die de soevereine opdracht kreeg een dode tekst tot levend vlees te herscheppen, is, behalve op het inzicht van de eigen rol, aangewezen op het samenspel, dat mede zijn rol speelt. Hij ziet zichzelf in de medespelers weerspiegeld, en hij is, op elk moment, gedwongen er zich bij aan te passen. Deze aanpassing werkt als een improvisatie. Zij ontwikkelt zich op een ieders momentele gevoeligheid en kan niet aan een voorafspraak worden onderworpen. Zij gehoorzaamt gaandeweg aan de inspiratie van elk ogenblik en zij moet het volgende ogenblik kunnen raden. Het gaat volkomen als bij de dans. Men treedt ten dans (duo, quadrille ronde of reien), zonder afgebakende voorbedachtheid. En onmiddellijk zoekt men het gepast contact en de soepele cadans. Eigenlijk wordt de dans al dansende op gevoelige acties en reacties geïmproviseerd. Aangeleerde acrobatie is uit den boze. Zij staat de ritmische ontroering in de weg. Alleen aan innerlijke bewogenheid ontstaat overeenstemmende
| |
| |
beweging, en men danst dan met het grootste gemak, zonder persoonlijk accent, en als in een gezamenlijke zweeftocht opgenomen. En de collectieve emotie daarbij is zo aanstekelijk dat zij de weerloze toeschouwer dreigt mee te slepen. In dergelijke vervoering ervaart de danser dat hij veel meer doet dan dansen: hij leeft.
Zo insgelijks doet de acteur en laat zich oplossen in het samenspelen. Meer dan kunst beoogt zijn spel: zijn spel wil leven zijn.
Evengoed als wij zal Rachel hebben ingezien dat de speleenheid, aan de spontaneïteit der improvisatie geboren, een zo scherp mogelijke aanvoeling met haar medespelers onderstelt. En haar hoofdzakelijkste medespeler in Sophokles' treurspel is Oedipus. Jokaste bestaat alleen in functie van Oedipus. En waar Sophokles het mocht uit het oog verliezen, zal zij hem aanklagen, terechtwijzen, en ja, in haar authenticiteit herstellen.
Maar laten we zien hoe Sophokles te werk gaat in zijn opzet.
Vooreerst dient te worden gewezen op de door Aristoteles zo hoog geprezen concentratie van de handeling die zich binnen het strenge raam der drie eenheden moet ontrollen (de eenheid nl. van plaats, tijd en spel). De gebeurtenissen spelen zich af in een rigoureuze spel verbondenheid die op geen enkel moment afwijkt van zijn eigen doel, terwijl de plaats ervan (het voorplein van het koninklijk paleis) onveranderd blijft, en alles afloopt binnen het bestek van één zonneschijn, dus tussen zonsop- en -ondergang. Aristoteles noemde o.a. daarom Sophokles' Oedipus een modeltreurspel, waarvan bovendien de concentratie nog werd opgedreven door de permanente aanwezigheid van het koor, in casu liet Thebaanse volk. Het koor wordt derhalve een zeer soepele rol toebedacht. Het zal actief worden betrokken in het spel en bij monde van een priester of een koorleider tussenbeide komen. Ofwel zal het, meer lyrisch beklemtoond, zijn stemmen mengen in het klaaglied van de beproefde vorst. De Grieken kenden de indeling in bedrijven niet. Veel later pas werd de regel gehuldigd dat er vijf zulke bedrijven zouden worden voorzien. Het Oedipusspel laat zich in zes goed afgetekende momenten ordenen: een proloog, vier episoden en een exode. Voor het gemak der referentie wordt deze orde hieronder bij de voorstelling der feiten gehandhaafd.
Proloog. De pest is in Thebe uitgebroken. Het volk stroomt voor het paleis bijeen en Oedipus ontvangt bekommerd hun jammerkreten. Kreoon, 's konings zwager, die ondertussen naar Delphoi werd gezonden om Apolloons hulp af te smeken, keert terug met de boodschap dat Thebes beproevingen alleen kunnen worden gekeerd zo de moord op Laos, de vroegere koning, werd opgespoord en ongenadig gewroken. Plechtig, ten overstaan van het Thebaanse volk, zweert Oedipus de moordenaar te achterhalen en te straffen.
Eerste episode. Wie is de moordenaar? Het koor raadt aan, de oude Tiresias te ontbieden. Hij is een wijs en rechtvaardig man, de beproefde heilige van Thebe. Kreoon, die zijn toewijding blijkbaar niet spaart, heeft reeds bevel gegeven de oude eremiet op te zoeken. En Tirsias verschijnt. Maar het verhoor, dat Oedipus met vastheid inzet, stuit op de aarzelingen en de onwil van de grijsaard. Hierdoor vergramd beveelt de koning Tiresias, op straf van dood, te spreken. Gij zoekt uzelf, zegt Tiresias, want gij zijt de dader. In een zo ontstellende beschuldiging die
| |
| |
slechts wordt beweerd en niet bewezen, meent Oedipus plots de hand te zien van zijn zwager, die hij verdenkt van aanslag op de troon.
Tweede episode. Kreoon eist te worden gewassen van de geleden laster. In weerwil van het koor, dat de vorst tevergeefs tot bedaren aanzet, wijst Oedipus elk vergelijk af. De milderende tussenkomst van Jokaste komt de gemoederen koelen. Het vervaarlijk onderzoek neemt nu een besliste wending doordat de koningin zelf haar gemaal op de weg der waarheid brengt. Van de moord op Laos is, beweert zij, nog een dienaar die er getuige van was in leven. En zij geeft bevel hem te dagvaarden.
Derde episode. Jokaste, ontsteld door de onrust die zich van Oedipus heeft meester gemaakt, laat offers plengen voor de terugkeer van 's konings manmoedigheid. En daar verschijnt Forbas, dienaar van het Korinthisch hof, die de dood komt melden van zijn vorst Polybos en gelast is Korinthes troon aan Oedipus op te dragen. Nu juicht Jokaste: uw vader stierf in bed, het orakel heeft ons bedrogen! Maar het onverbiddelijk noodlot zal zijn koers voltrekken. Forbas ontsluiert dat Oedipus de zoon van Polybos niet is, maar een vondeling, door Polybos als zoon aangenomen. Een herder van Laos had het kind hemzelf in de bergen te vondeling gegeven: Het Pythisch licht slaat Jokaste in het gezicht. Huilend trekt zij zich terug.
Vierde episode. Krampachtig volhardt Oedipus in het fatale onderzoek. De herder wordt ontboden en met Forbas geconfronteerd. Hij veinst zich niets meer te herinneren, wordt met onmiddellijke dood bedreigd, en wanneer Forbas hem met veel bijzonderheden in zijn geheugen herstelt, bekent hij ten slotte aan Forbas het wicht te hebben overhandigd, dat Jokaste hem bevolen had in de bergen te laten omkomen. Oedipus stort ineen.
Exode. Een bode meldt de zelfmoord van de koningin. En Oedipus, die zich de ogen heeft uitgestoken, verschijnt bebloed ten tonele. Gesteund door zijn dochter Antigone, de enige die hem niet heeft willen verlaten, vertrekt hij in ballingschap. Kreoon zal nu de troon bestijgen. Het koor trekt uit al dit wedervaren de smartelijke les.
Op deze dramatische compositie is ogenschijnlijk niets af te dingen. Alles klopt als een bus. De peripetieën zijn handig aangesneden en verlopen in vernuftige spanningen waardoor om beurt de waakzaamheid van de toeschouwer nu eens wordt teleurgesteld en dan weer aangewakkerd. Wij hoeven niet eens nieuwsgierig te zijn (en wij zijn het trouwens niet, vermits het tragisch geval ons overbekend is). Maar wij beleven mede in al de standen van haar vordering, de onverbiddelijke voltrekking van een goddelijk orakel. De macht van deze kunst maakt ons onvoorwaardelijk solidair met de schamele mens die Gods geboden niet kan ontvluchten, hoe onredelijk, hoe ongerechtig, ja, hoe onmenselijk (en juist daarom!) die ook mogen zijn. De majesteit van het treurspel laat ons niet het minste kansje over om tegen God in opstand te komen. Er blijft ons niets over dan ons heil te zoeken in de aanvaarding van het gruwelijkste noodlot.
Indien Rachel het had opgenomen tegen die aanvaarding, ik zou haar optreden hebben beschouwd als de malle kuur van een verwende actrice. Maar het komt mij voor dat haar bezwaren inderdaad elders liggen en alleen op de rol van Jokaste, en misschien zijn zij dan wel
| |
| |
het overwegen waard. Vooreerst stelt zij vast dat van alle voorkomende personages juist haar Jokaste de meest passieve is. Zulks tornt niet in het minst aan de vooropgestelde tragische onderdanigheid van de mens die gedoemd is zijn lot onafwendbaar tegemoet te treden. Zij meent daartegenover niet te mogen aanvaarden dat alle protagonisten van het spel - behalve dan Jokaste - actief zijn in de globale onderdanigheid, zichzelf zijn en beweren te zijn. Kortom, dat zij in het abominabel proces hun persoonlijke zelfstandigheid, waarmede zij geboren zijn, weigeren te verraden. Met een dusdanige, betrekkelijke vrijheid treden zelfs de minderwaardige op, als de priester, de bode en het koor, terwijl de belangrijkste als Kreoon, Tiresias, Forbas en de herder er blijkbaar niet aan denken afstand te doen van initiatieven die door eigen impulsen zijn ingegeven. En Rachel, geloof ik, is overtuigd dat Jokaste gedwongen is tot handelingen die met haar innerlijke identiteit niet zijn overeen te brengen.
Het verwijt komt hierop neer: wij zien hier ten voete uit de zoon en de echtgenoot uitgebeeld, maar wij zien de moeder en de echtgenote niet. Ik kan die Jokaste niet spelen zonder liegen, besluit Rachel, en liegen wil ik niet doen.
Wie haar in die richting wil volgen, ontsnapt niet aan de volgende constataties:
Reeds bij haar eerste optreden (zie tweede episode) wordt haar opgedragen de eerste stap naar de waarheid te zetten - d.i. naar de veroordeling van haar gemaal. Dat is onmogelijk, meent Rachel. Vervolgens stelt zij zichzelf voor om de knecht te achterhalen die getuige is geweest van de moord op Laos. Dat is onmogelijk, meent Rachel. En het is verder onmogelijk te beweren (zoals uitdrukkelijk in de vierde episode) dat Jokaste haar boorling eigenhandig zou hebben overgeleverd aan de herder, die het kind naar de bergen moest dragen. Het is alleen mogelijk wanneer men Jokaste vernedert tot een gewillig instrument voor de ontbinding van een intrige, waarbij zij, zou men zeggen, niet eens met haar bloed en ingewanden betrokken is. En het is dergelijke passiviteit die door Rachel wordt afgewezen als onwaardig en leugenachtig.
Een handig treurspeldichter kan aan de verleiding hebben toegegeven het tragisch karakter van het geval op de spits te drijven door aan Jokaste een blindheid toe te schrijven nog hopelozer dan die van Oedipus zelf. En wij zien haar dan als eerste getuige ten laste verschijnen en de gruwelijke fataliteit leiden als het ware bij de hand naar de driesprong waar Laos als vader werd gekeeld, en naar het bed waar zij als moeder werd geschonden. Het is een verleidelijke en sensationele vondst, en het amfitheater zal erbij hebben gehuiverd. Maar, hoor ik Rachel nu beweren: ‘quand, à force de jouer Jokaste, je suis devenu dans la moelle Jokaste même, on ne peut pas m'imposer ou ma propre chair se mettrait à saigner’.
De bezetenheid van Rachel in deze, dient te worden vergeleken met die van onze middeleeuwse Jeanne d'Arc. Rachel gelooft in de onfeilbaarheid van haar zinnelijke en bovenzinnelijke zekerheden, zoals tot op de brandstapel toe Jeanne in haar hemelse stemmen geloofde. Het is geen beheksing. Veeleer is het een vergoddelijking van vergeestelijkte instincten.
En zijn onze goden iets anders dan een waarneembare belichaming
| |
| |
van de duistere bevelen die ons beroeren? Wij kunnen ons immers geen wetten voorstellen die door geen wetgever worden geregeld...
Dit is een zeer gevoelig punt van mijn betoog. Want de hogere kunstbestemming van een toneelspeelster, die naam waardig, komt hier in volle licht. Rachel heeft zich in haar rol ingewerkt, ingeleefd, tot zij Jokaste zelf is geworden. De historische Jokaste zal voortaan de reacties van de actuele Rachel ondergaan. En Oedipus is de man van Rachel, nadat hij haar zoon is geweest. In de geschiedenis van de dramatische kunst, die men veel te volstrekt en tot oververzadiging dilueert in de geschiedenis van de dramatische literatuur, komen meer zulke wonderbare gevallen van totale metamorfose voor, maar op de spiegel van de tijd werden hun sporen gauw uitgewist. In een nabij verleden kunnen wij er evenwel nog vinden. De geniale mime Chaplin bijvoorbeeld wist zich zo volkomen te vereenzelvigen met zijn rol Charlot dat hier terdege nog alleen sprake kan zijn van een even geestelijke als fysieke gedaanteverwisseling.
De ware acteur inderdaad is geen sluwe nabootser. Hij doet niet alsof, hij is. Wanneer hij dat niet is, wanneer hij één moment maar ophield te zijn, om er nog slechts de schijn van te worden, dan roeit hij met één slag de verbondenheid uit, die hij aan het vertrouwen van de toeschouwer heeft te danken, en kan meteen het kunstverschijnsel niet worden voltrokken. Dit kunstverschijnsel is juist zo delicaat omdat het uitsluitend aan de suggestieve vermogens van de speler ontstaat. En dergelijke vermogens putten uiteraard uit het oncontroleerbaar reservaat van bewuste en onderbewuste associaties. Geen scholing beheerst dit proces. Alleen de verstandelijke en lichamelijke gevoeligheid kan de zo broze als machtige mededeling in het leven roepen. Door een aldus uitgerust acteur zal de toeschouwer tot geloof en panische vervoering worden gedwongen, zodat hij weigert in de held Charlot de heer Chaplin nog te herkennen.
Het is daarom het onaanvechtbaar recht van Rachel te willen Jokaste zijn. Maar zij moet het ook kunnen. En toen zij aan lijf en geest ondervond dat de tekst van Sophokles het haar niet toeliet, heeft zij geweigerd de rol te spelen.
Ik weet wel, men kan alles spelen. Zo oneindig inderdaad is de menselijke verbeelding en de suggestieve potentie. En iemand met gezag heeft kunnen staande houden dat zelfs het telefoonregister ‘speelbaar’ was. Maar deze speelbaarheid was een zuiver technische, volkomen vreemd aan enigerlei artistiek probleem.
De gedachtengang van Rachel is ongeveer de volgende: ‘Om geloofwaardig te zijn, moet ik in de eerste plaats geloven. Ik kan niet geloven in een tekst die mij in mijn diepste waarheid kwetst. Die waarheid ligt schijnbaar niet in de tekst besloten. Maar toen ik, al spelende, ten slotte Jokaste geworden was, is in mij die waarheid aan het licht gekomen. Liever dan te liegen, wijs ik de opdracht af’.
Het is vanzelfsprekend dat een leugenachtige speler zelf, ipso facto, de metamorfose onmogelijk maakt.
Het is ondertussen spijtig dat Rachel aan haar inzicht om zelf haar rol te schrijven geen praktisch gevolg heeft gegeven. Het is echter geen toverkunst ernaar te gissen, aan de hand van de betwistbare plaatsen, die zij ter verantwoording van haar recusatie heeft aangewezen.
| |
| |
Er is hier hoegenaamd geen kwestie zich te wagen aan een verbetering van Sophokles' tragedie. De voorbeeldige allure ervan werd voldoende onderstreept. Maar men kan zich door Rachel onder de arm laten nemen wanneer zij opmerkt dat wel de tragische passie van Oedipus werd uitgebeeld, maar dat de passie van Jokaste er zo onderdanig bij werd geïntegreerd dat zij wel een haast overbodige figuratie lijkt, ternauwernood bruikbaar voor een dramatisch gebeuren dat haar als moeder en gade elke eigen inspiratie of initiatief ontzegt.
Het protest van Rachel leidt regelrecht naar een nieuw treurspel dat, ofwel in gelijkaardig verband de figuren van Oedipus en Jokaste confronteert, ofwel Oedipus betrekt in de tragiek van Jokaste, zoals al te uitsluitend Jokaste werd betrokken in de tragiek van Oedipus.
De verschillende gronden waarop de evenwijdigheid moet worden uitgebouwd, zijn zichtbaar.
Wanneer de jonge Jokaste de echt met de oudere koning Laos heeft aanvaard en hoopvol een zoon ter wereld brengt, dan zal zij niet gedwee de godsspraak kunnen aanvaarden, maar in de nood van haar moederschap de kracht putten om God te weerstaan. Verre van zelf haar kindje met geboeide enkels in de handen van een herder te leveren en hem te belasten met een moorddadige zending in het Phokisgebergte, zal zij haar bloed aan het laffe vonnis van de koning trachten te onttrekken en Laos zal haar moeten bedriegen en het boorlingsken stelen, want om geen macht ter wereld zal zij zich willen ontdoen van wat aan eigen vlees geheiligd leven is geworden. Men ziet hoe voortaan de dramatische handeling een geheel andere weg dient in te slaan. En men ziet vooral dat de roof van haar kind nooit uit haar geheugen kan worden verwijderd, nu bovendien Gods bedreiging elke kans op nieuw moederschap heeft uitgesloten. Dat Laos sterft, vermoord of niet, verandert weinig aan het feit dat hij voor haar allang een dode bijslaap is en men kan zich gemakkelijk de gemoedstoestand voorstellen van een nog jonge vrouw, die plots aan een uit de hemel gevallen jonge held wordt geschonken.
Maar zo het denkbaar is dat ze daarbij in vervoering gaat, is het even ondenkbaar dat die vervoering het schrikkelijke verleden ten enenmale vermogen zou uit te roeien.
Kan zij bovendien het Delfisch orakel vergeten?
En als zij Oedipus in de ogen ziet, die bruiloftsavond, zal niet door haar hersens, als een flits, de vraag rijzen of dit misschien haar zoon niet is?
En wordt zulke vraag daarenboven nog niet aangewekt door een blik naar Oedipus' verminkte voeten - die voeten, die zij eens mede zou hebben geboeid?
Maar er is geen bezwaar om aan te nemen dat het leven alle zorgen aan het leven onderdanig maakt en zo heeft Jokaste met haar man twintig gelukkige huwelijksjaren beleefd.
Maar dit zou geen treurspel zijn, als niet Apolloons godsspraak, thans in de nevelen van het verleden bedolven, met hernieuwde onverbiddelijkheid ging opdagen.
En daar breekt in Thebe de pest uit.
| |
| |
De Puthia beveelt dat de moord op Laos moet worden opgespoord en gewroken.
Het mag, behalve dat zij als alle Thebanen, of zelfs iets meer, bij die tijding getroffen werd, Jokaste betrekkelijk onverschillig hebben gelaten, maar wanneer Tiresias, de profeet, ten tonele verschijnt en op nadrukkelijk en hardhandig aandringen van Oedipus, ten slotte de koning zelf voor de moord aansprakelijk maakt, dan moet Jokastes bloed toch even zijn omgespoeld.
En het vermoeden neemt vorm, en stilaan vaster vorm, dat een dergelijke beschuldiging, uit de mond van een heilige geveld, de richting inslaat van rampspoedige onthullingen. Maar zij bijt het vermoeden van zich af. Tiresias liegt! Zij slingert het de heilige in het gelaat. Zij rijst naast haar man, vechtens gereed, veel gevaarlijker dan de blinde sufferd, die op zijn zienersgaven teert. Zij zal haar geluk, haar bed, haar kroost, tegen wie ook, en tegen alle goden verdedigen. En zij put een bovenmenselijke kracht uit de nasmaak van een verbeten vermoeden...
Ik zie Rachel nu staan in haar tragische luister. Thans kan zij inderdaad de ware, de authentieke Jokaste spelen. En wanneer zij hoort dat naar de knecht wordt uitgezonden, die bij de dood van Laos aanwezig was, zal zij hem mede aanzetten een valse getuigenis af te leggen, hetgeen hij, om van verdere inmengingen te worden ontslagen, gretig inwilligt. Zodat de arme Oedipus weer wat op adem komt. Zulks ligt trouwens in de klassieke lijn der oude tragiek die de schroef, waarin haar held beklemd zit, af en toe wat losser draait als gunde zij hem, voor hij ondergaat, even nog een kans om het noodlot te ontvluchten. Daarop volgt dan telkens de genadeslag.
Bij Sophokles is het de Korinthiër Forbas die de genadeslag zal brengen.
Rachel weet dat Jokaste het voelt.
Dapper maakt zij zich bereid de slag op te vangen. Oedipus beveelt de herder uit de bergen te halen die destijds het wicht aan Forbas te vondeling gaf. Die herder, besluit Jokaste in haar moedig hart, verschijnt hier nooit! Rachel beweert dat op dit ogenblik plots een wijde stilte de ziel van Jokaste komt bewonen. Het is de stilte die alleen bij grootse daden wordt aangevoeld. Het is de stilte waarin Jokastes lot voor alle tijden wordt beslecht. Zij lengt zich uit. Zij raakt de wereld niet meer. Maar het is niet zweven wat Jokaste daar in die stilte doet. Het is schuimbekken en stampen. En, de vuisten gebald, daagt zij alle goden uit.
Zij heeft zich op de herder gestort. Te laat heeft haar dolk zijn stem in de strot willen smoren. Zij ziet Oedipus zich de ogen uitsteken.
Maar zij verhangt zich niet.
Rachel weet dat zij zich niet heeft verhangen en wie zou het beter weten dan Jokaste zelf?
Maar met handen, zo zacht als nooit een bevende moeder haar dochter heeft aangeraakt, heeft zij de armen van Antigone, die haar vader steunde, van zijn bebloede borst verwijderd, en daar zelf, nevens 't hart, de plaats ingenomen die bij voorrecht de echtgenote toekomt.
Aldus te zaam, zoals betaamd, en openhartig in hun schande vereend,
| |
| |
hebben zij de weg der ballingschap ingeslagen. En in de nachtelijke wouden van Attika, nabij Athene, dwalen ze lange jaren om en eten de wortels der aarde, tot ze, wanneer daartoe het uur is gerijpt, door de wraakgodinnen worden opgeroepen...
Het kan nuttig zijn tot besluit zich te herinneren hoe het met de vijf kinderen van de onzalige Jokaste is vergaan. Het oudste is, zoals gezien, aan zijn volslagen ondergang gekomen in het bezoedeld bed van zijn moeder. De twee volgende, Polyneikes en Eteokles, zijn allebei onder de wallen van Thebe in een noodlottige broederstrijd omgekomen. Antigone werd, om tegen staatswil in het lijk van haar broeder Polyneikes te hebben begraven, tot de dood verwezen.
Wat er met het vijfde, Ismene, heeft mogen geschieden, is mij ontgaan. Misschien is zij de vrouw van Kreoons zoon geworden?
H.T.
|
|