Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 8
(1954-1955)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift–
[pagina 1088]
| |
[pagina 1089]
| |
ErfenisGaarne zou ik een boek schrijven
waarin alles geschreven staat
wat ik levend wens te zien blijven
als mijn geest in mijn as vergaat,
wat mijn lief sten misschien kan troosten
tot voorbij is de grote pijn,
wat men later dan mint en koost en
waarom men weer blij kan zijn.
| |
[pagina 1090]
| |
HandhavingIk moet het woord binnen zijn tucht,
binnen zijn strenge koelte houden;
een boom zijn in de duizend wouden,
mijn stem bewaren in 't gerucht
van aarde en sterren, wolken, lucht,
die mij in hun gewentel zouden
vervluchtigen als zich ontvouwden
mijn doodsgepeinzen in hun vlucht.
Ik wil mij in 't verweer handhaven
tegen de dag, die mij steeds verder stoot
naar mijn oorspronkelijke schoot.
Maar als ik aan uw zijde lig begraven,
roerloos en vol, weet ik niet meer
of ik niet sterf van mijn verweer.
| |
[pagina 1091]
| |
HeineIk heb weer Heine gelezen,
en van zijn jong verdriet.
Van vrouwen kan men genezen,
maar van de liefde niet.
Ik lach niet om zijn klachten,
wie heeft ze niet gekend?
Maar sedert vele nachten
ben ik zijn lied ontwend,
ontwend zijn vele namen,
zijn gaand en komend lied.
De vrouwen kan men ramen
naar vreugden en verdriet,
maar duizend vrouwen samen
maken de liefde niet.
| |
[pagina 1092]
| |
Goethe en HeineGoethe mag een weinig rusten, -
ernst is mij het eigen leven -,
ik laat Heine mij bekoren
om mij even uit te rusten.
Deze beiden konden nimmer
met elkander zich verzoenen:
laat ik beiden toch beleven
die uit beider bouwstof timmer.
| |
[pagina 1093]
| |
VerdichtingLiefhebberij der liefde,
zoals 'k van Heine las,
en waar ik zelfs om liefde
zo moeilijk van genas.
Maar al wat ik gewonnen,
vergeet en niet veracht,
is nu aan één gewonnen,
die 'k altijd heb verwacht.
Gemaakt van mijn verleden
ben ik steeds wie ik was,
maar die van mijn verleden
tot kern en licht genas
| |
[pagina 1094]
| |
LevensgangAchter hem aan, luisterde zij;
en sprak dan, en was hem voorbij;
hij volgde en liep haar weer voor,
en geen van beiden liep te loor.
Bij wijlen klonk een dissonant,
die zij effenden met de hand
in elkaar, en zij schreden voort,
zwijgend of lachend om een woord.
En zoals ik dat leven zie,
is het een zuivere harmonie.
Ik weet het wel: zeer menselijk,
- engelen zijn ook niet wenselijk,
wie engel wil zijn is meestal dom,
of erger, gaat met de duivel om -.
Zo bleven zij soms radeloos staan,
alsof zij niet saam meer konden gaan.
Over hun ogen kwam een mist,
er rees tussen hen iets als een twist.
Maar tijdig dachten zij: ik bemin.
En zij gingen weer als in het begin.
Ik weet ook nog: daar is de dood,
en duister blijft of in zijn schoot
geboorte wacht of ondergang
Maar dit hoort niet meer bij 't gezang
van deze menselijke tocht.
| |
[pagina 1095]
| |
VerrijzenisSoms is er een dag onder de dagen,
men was tot dan toe zonder licht,
tot ineens, zonder zoeken of vragen,
verhelderd wordt ons aangezicht.
Nu straalt en ruist er een klaarte
over de straten, over de stad,
men stapt, wakend, maar zonder zwaarte,
bloem uit de harde knop gespat.
| |
[pagina 1096]
| |
IJlteEr gloeit aan mijn handen geen gedicht,
mijn vingeren kunnen niet schrijven,
zij zoeken ergens uw aangezicht,
zij willen met u verbonden blijven,
zodat ik gans in u vervloei,
ik zoek mijn vers in u te drijven.
Maar hoe ik aan mijn handen gloei,
ik kan u slechts door nevels raken,
waarvan ik zucht en mij vermoei.
ik moet mijn dwaas verlangen staken,
dat het mij niet de geest ontwricht,
Ik moet mijn dwaas verlangen staken,
mijn eenzaam en geheim gedicht.
| |
[pagina 1097]
| |
MeerZoals een meer, dat moegereisd
en van geen bronnen meer gespijsd,
zich op de bergrivier bezon
lag ik verstild in late zon.
Voor niemand is een wederkeer
en wie getroost en zonder zeer
zijn late dagen proeven kan,
hij hete zich een zalig man.
Zo waande ik al mijn dagen vol,
naar maat betaald des levens tol,
zodat ik zonder schuld of last
kon gaan als een voldane gast.
Doch welke lente is daar ontloken
en van mijn verre berg gebroken,
dat onverhoopte waatren
plots aan mijn boorden schaatren?
| |
[pagina 1098]
| |
LiedHoe laat de dag onvoldaan
als ik, beroofd van mijn werk,
mijn geest niet uit kan slaan.
Het leven wordt als een kerk,
waarin ik niet meer geloof,
tot ik met open vlerk
een uur van dit leven roof
om in mijn geheim gebied
en voor luider stemmen doof
te hangen op mijn stil lied.
| |
[pagina 1099]
| |
De wereldLaat af. Laat van de wereld af.
Zij maakt, hoe gij u inspant, laf.
Van wat gij geeft zijt gij geledigd,
en blijft voor haar toch in de schuld.
Terwijl de liefde u ganslijk vult,
van gift en wedergift bevredigd.
Zie, hoe een vers op haar bedacht
(de wereld, meen ik), weent noch lacht,
in haar zielloze greep gewrongen.
Mijn late dag rijst in 't verschiet
en steeds heb ik de liefde niet
van aangezicht en droom bezongen.
Waak over u, roep ik mij toe,
word van uw beter zelf niet moe,
verzamel kracht voor nog een morgen.
Eén komt tot u, naakt als een kind,
die u verlost als zij u vindt
naakt achter uw harnas geborgen.
R. HERREMAN
|
|