| |
| |
| |
Een eiland is de zondag
Nuchter verhaal zonder symboliek
De trappen zijn wit uitgesleten en een kind heeft met een nagel een lange golvende kras in de muur gemaakt. Ik weet al dat Olivia niet thuis is. Want ze heeft de fles melk naast de deur nog niet weggenomen.
Verleden week gaf ze me de sleutel. Er staat een halve kop chocolade op de tafel. Onder deze stoel ligt een omgekantelde vrachtwagen met drie gele wielen. De krant is er nog niet. Ik heb deze morgen alleen een glaasje sinaasappelsap gedronken. Op een schotel is nog één geboterd broodje. Ik eet het half op. Maar het is vochtig en deegachtig.
De felle zon verblindt en maakt me wrevelig. Het brood zwelt in mijn maag als een natte spons. De ingelijste reproducties van Toulouse-Lautrec zijn zwarte vlekken naast het raam. Ik vraag me af wat de krant vandaag schrijft over Triëst. De zon verdwijnt en het licht wordt grijs. Ik rook te veel.
Op het onderste rek van de boekenkast liggen vijf nummers van Plaisir de France. Op elk omslag staat een roos. In het nummer met het gele kaft zitten twee schunnige magazines uit Parijs. Ik heb een hekel aan rozen. Ze worden lelijk en vallen uiteen zodra ze helemaal opengaan.
's Morgens heb ik altijd een pijnlijk en beklemd gevoel in de borststreek.
| |
| |
Een vrouw ontkleedt zich in tien fases. De klokken beginnen te luiden voor de mis. Haar dijen zijn veel te lang.
- Kan ik nu het bewijs krijgen, dat ik gebiecht heb? vroeg ik aan de priester.
Mais déjà ses doigts faisaient glisser le léger voile le long de ses cuisses. Er was een kwezel met een houten beeldje, dat ze wilde laten wijden. Elle se laissa aller en arrière, envahie par un trouble grandissant. Haar gelaat is een koud en brutaal masker. Toen begon de mis en het altaar gloeide goudgeel. Op een feesttafel zit een naakte vrouw met zwarte kousen en een glas champagne voor haar geslacht.
- Waarom kom je vandaag reeds, als het huwelijk eerst de volgende Woensdag is? vroeg de priester.
- Ik moet eerst nog een lange reis ondernemen.
Dit is een grote foto over twee bladzijden met een witte driehoek van blote dijen en een afgezakte slip. Hij drong niet aan. Nuchter had ik tevoren nooit gerookt. Het was een vreemde sensatie. If the women don't get you, the liquor must. And the tobacco too.
Alle mensen lazen in een kerkboek. Men hoorde de lichte klank van een klokje en ze bogen gelijktijdig het hoofd. Mon coeur est un désir comme l'ostie est Dieu.
Een man kwam sigarettenpeukjes en lucifers wegvegen over het natte ciment van het terras. La leçon d'amour avec deux soeurs. Er lag een opleidingsschip met een zwarte romp en een wit boegbeeld tegen de kaaimuur onder mij. Dit schijnt gemene trucage. Men heeft tweemaal dezelfde laten poseren in verschillende houdingen om er in één montage een valse tweeling van te maken. Jonge matrozen in gestreepte pakken schrobden het dek.
Ik scheurde het briefje in kleine stukjes en liet ze dan als confetti naar beneden dwarrelen. Conseils d'une courtisane. De matrozen riepen iets in het Italiaans en sommigen maakten drukke bewegingen met hun borstels terwijl ze luid lachten. Ik had zoëven een daad gesteld. Elk deeltje papier was zo vrij als ikzelf.
Confessus est ad matrimonium. De stad begon te ontwaken. De straat was een feest van blije morgenklanken. Ik zal nooit de moed hebben om mijn regelmatige betrekking in het water te laten fladderen zoals de papiertjes.
| |
| |
Olivia komt de trappen op.
- Ben je daar al? zegt ze.
- Wat zegde hij toen je wegging? vraag ik.
- Niets. En tot Julia zegde hij alleen dat hij eens water met groseille moest drinken en zijn teddy ook.
- Aan een teddy-beer heeft een kind meer dan aan het duurste speelgoed, zeg ik. Je hebt die boekjes uit Parijs gekaft?
- Ach ja. Dat artikel over die lesbiennes wil ik later nog eens herlezen.
- Onnozelheden.
- Niet onnozeler dan je zogenaamde objectieve belangstelling voor het lettrisme.
De zon valt terug binnen. Het licht steekt in mijn gelaatshuid als vliegen. Olivia bergt de magazines terug weg in Plaisir de France.
- Anders zou Michel ze kunnen vinden. Ik heb de foto van aan zee laten vergroten, zegt ze. Maar ze is nog niet ingelijst.
Hoeveel tijd is er nu juist verlopen sedert ik het briefje aan stukken gescheurd heb? Olivia zet de radio aan gang. Maar er zijn alleen uitzendingen van missen en spreekbeurten.
- Dominus vobiscum. De politie heeft de menigte uiteengedreven met traangasbommen. Toen de rust gedeeltelijk hersteld was, bleven...
De stem van de radiospeaker wordt afgebroken door de bleke hand van Olivia.
- Ben je niet wel? vraagt ze.
- Jawel. Waarom?
- Zo maar.
- Gaat het in het warenhuis?
- Morgen moet ik naar de afdeling van de fonoplaten. Er is iemand ziek.
- De eerste van de volgende maand krijg ik verhoging van salaris. Breek enige van die platen. Dan word je er uit gegooid met een vooropzeg van drie maanden. Ik zou je twee duizend vijf tot drie duizend kunnen geven.
- Neen, zegt Olivia. Ik ben het nu gewoon. Je mag je rotgeld wel houden. Rook en zuip je maar liever kapot.
| |
| |
- Waarom gaf je me de sleutel?
- Waarom schijn je niet wel vandaag? Zo maar. En omdat ik het eens wilde hebben en omdat ik maling heb aan die oude vieze venten met hun wandelstokken, die 's avonds aan de dienstuitgang staan te wachten. Als ik je beu ben, laat ik het slot veranderen.
- Je weet niet of ik misschien ook geen vieze vent geworden ben.
Iemand schuift de krant onder de deur.
- Hevige onlusten in alle grote Italiaanse steden.
- Komt er oorlog? vraagt Olivia.
- Neen, zeg ik. De paus heeft daaromtrent nog geen beslissing getroffen.
- Hoe bedoel je?
- Juist zoals ik het zeg.
- Je stompzinnige haat tegen het geestelijk gezag is walgelijk. En als je kapotgaat, vraag je ook om de olie en een mis.
- Ik laat me verbranden. Van niets tot niets door het louterende vuur. Mijn as wordt uitgestrooid tussen de bloemen. Weet je of de as van een mens waarde heeft als meststof?
Olivia antwoordt niets en giet de chocolade in de gootsteen. Ze werpt het half broodje in de kolenemmer.
- Ik zou nog naar de mis kunnen gaan, zegt ze.
- Ben je al die tijd geweest?
- Neen. Het is maar sedert enkele weken dat Julia 's Zondags Michel ook al eens kan bijhouden. Maar in beginsel ga ik. Want ik heb de wil om te gaan.
- Je oude paste kordater zijn principes toe, wanneer hij je buitengooide zodra hij wist dat je zwanger waart.
- Seffens ga je me nog de schuld geven dat je me zo maakte.
- Dat heb je vroeger toch reeds gezegd.
- Bid vijf weesgegroetjes voor de Heilige Maagd, zei de priester. En zorg dat je voortaan altijd de mis bijwoont.
Ik had hem gezegd dat ik alleen de vorige week de mis verzuimd had en dat het alles was, want dat ik de rest reeds vroeger biechtte. Hij hoestte en hield een zakdoek voor zijn mond.
- Ik heb je toch altijd gezegd dat ik geen gezinsbeslom- | |
| |
meringen wilde. Ik moest schrijven, schrijven.
- En heb je intussen wat uitgericht?
- Ja, zeg ik. Wat verhalen.
- En de roman?
- De roman? Half. Met nieuwjaar is hij klaar.
Er blinkt even een tinteling in haar ogen. Ze gelooft me niet. Ik geloof haar niet. Want ik geloof niets. Maar de priester aanvaardde alles, al mijn leugens en mijn gemaskerde spot. Hij gaf me de zegen op de koop toe.
- Met de privaatlessen heb ik veel werk. Maar ik kom er wel.
- Je wil niet. Of je kan niet. En je schuldig gevoel verberg je steeds achter onbenullige uitvluchten. Je tracht aan jezelf te ontsnappen. Omdat je de pijn vreest en de confrontatie wil vermijden tussen de voorstelling van jezelf en je werkelijk wezen. En je tracht de pijntjes te verjagen met aspirine, sigaretten en drank. Waarom zou je die smarten niet ten volle kunnen beleven, zoals een vrouw een zwangerschap en een baring? Je kan nooit een schrijver worden. Maar je bent het reeds wanneer je volledig de menselijke tragiek aanvaardt. Expressie heb je wel. Dat is trouwens een modeartikel.
- Je praat als een boek.
- Zorg maar dat je schrijft als een boek. Je hebt de foto van Michel nog niet gezien.
- Je moet ze niet tonen. Want ik wil ze toch niet bekijken. Onlangs heb ik een oud filmpje van Chaplin gezien. Hij gaat vertrekken en hij wil zijn vrouw een kus tot afscheid geven. Maar ze wendt haar droevig gelaat af en laat zich onverschillig op haar wang zoenen. Maar zodra hij buiten is, begint ze bijna waanzinnig haar kind overal te kussen tot op zijn voeten toe. Mijn botten.
- Je bent een ellendige vent.
- Dat weet ik.
Het altaar drijft nu als een schip in het electrisch licht tussen de schuine rijen kaarsenvlammetjes. De kerkgangers ontvluchten zichzelf voor een uur in de armen van de twee meterhoge plaasteren Christus. Straks zullen ze wat eten, een taartje smullen na hun middagmaal en dan naar de voetbal of de bioscoop gaan. Vanavond zullen ze met een biertje
| |
| |
achter de glazen schutting van een terras zitten. Een tiental Italianen zullen zich tot moes laten kloppen voor Triëst.
Veertien dagen geleden zag ik haar voor het eerst weer. Achter een raam zat een vrouw met een ijsroompje. Een hand verrees met gespreide vingeren zoals een bloem. Ergens een kleur als van het kleed die avond toen ik zonder het ten volle te beseffen, reeds het besluit genomen had niet meer weer te keren. De snippertjes waren vrolijk weggefladderd over de stroom. De matrozen hadden blijmoedig het dek van hun schip schoongeschrobd.
Ik kocht een krant. Zodra ik ze vastnam, zag ik het papier uiteenvallen in kleine rechthoekjes. Er liep een knaap in een matrozenpakje. Hij zwaaide druk met een wit vlaggetje. Dan zag ik Olivia. Haar gezicht was zo wit als de vlag.
- Ik ben in het warenhuis, zegde ze. Om zeven uur heb ik gedaan.
- Ze hebben me uit de school gegooid, antwoordde ik. Nu ben ik al een tijdje aan de krant.
We gingen ergens binnen. Ze at een ijsje en ik dronk een picon.
- Dat heb je aan mijn vader te danken, zegde ze. Destijds hadden de liberalen nog iets te vertellen in de regering.
- En je hebt hem laten doen?
- Ja. Ik heb hem zelfs aangespoord.
- Mijn botten, antwoordde ik. Jij en je oude, mijn botten. Je vader en de liberale partij zullen ongeveer gelijktijdig sterven. En er zal niemand meer overblijven om het te betreuren.
- Hij is dood, zegde Olivia. Sedert een jaar.
Iemand komt de trap op. Hij struikelt over het matje voor de deur. Maar hij rent al schuifelend een verdieping hoger.
Driemaal heb ik haar 's nachts bezocht, wanneer Michel sliep. Door het raam zag ik over de lijn van haar borsten de monsterachtige gotische letters O en F in neon.
- Heb je voorzorgen genomen?
De veren van de divan kraakten. De rode O trilde in een dik roos licht.
- Dat is mijn zaak. Als je het niet helemaal doet zoals het hoort, dan castreer ik je op staande voet.
| |
| |
Ze was een beetje vetzuchtig geworden. Vooral op haar heupen. En haar buik stond wat bol en er zaten drie horizontale vouwen in. Het rode oog keek in de kamer.
De derde maal gaf ze de sleutel.
- Ik zal je telefoneren als je kan komen.
De priester heft de kelk op. Mijn vlees en mijn bloed. De moderne fysiologie en de anatomie van de zwangerschap hebben bewezen dat alle meningen over een zogezegde bloedband onhoudbaar zijn.
Mijn rechterhand ligt op de tafel. Ze is grijs en doorzichtig als een spinneweb.
Olivia ontdoet zich van haar tweed mantelpak.
- Zal het nu zijn? vraag ik. Ik heb je nog nooit naakt gezien bij daglicht.
- Neen, zegt ze. Het kan niet. Ik zit er mee.
- Deze namiddag moet ik weg voor de krant.
- Ja, zegt ze. Af en toe schrijf ik ook een artikel voor een vrouwenweekblad.
Ze vraagt niet waar ik naartoe moet. Ik voel me een beetje ontgoocheld door haar gemis aan belangstelling.
In de baarmoeder gaat geen druppel bloed van de moeder naar het kind. Op de stroom fluit een boot. Er beginnen weer klokken te luiden. Nu luidden de klokken overal in alle steden van West-Europa. De Amerikanen zullen ontwaken en hun ontbijt klaarmaken. De kerkgangers ontsnapten voor zestig minuten aan hun dagelijkse doening.
Het gelaat van Olivia is rozig. Als een lentebloesem, zou de romantische dichter zeggen. Ik heb maling aan behangsels en garneringen met takken, blaren en bloemen. Daarom tracht ik me Oliefje voor te stellen met in haar bloedige handen een tros ingewanden, die uit haar opengereten buik puilen. Ik vecht wanhopig tegen het voze romantisme buiten mezelf, omdat ik romantisch ben. Want ik liep niet door toen ik haar weerzag. Net zo goed had ik even de krant kunnen inkijken tot ze voorbij was. Maar ik heb haar verschijning opgeroepen, omdat ik haar wilde ontmoeten. En omdat ik na al die tijd nog eens met haar wilde slapen in een weemoedige bui.
Haar witte blouse ligt op een stoel boven enige kousen en een keurslijf. Gedragen kleren op een hoopje vormen het
| |
| |
enige scherpe beeld, dat ik overhoud van de dood van mijn moeder. Ik rol alles tot een bundeltje en stop het onder een kussen van de divan.
- Hindert je dat? Ik zal desnoods wel zelf mijn rommel opruimen.
- Neen, zeg ik. Ik wilde die stoel om bij het raam even de krant in te kijken.
Geen enkele Europese mogendheid zou het nog kunnen wagen zonder hulp een langdurige oorlog aan te gaan. Er is een diepe donkere gleuf tussen haar borsten, wanneer ze zich bukt om andere schoenen aan te trekken.
Ze laat een grijs kleed over zich heen glijden. Zodra ze haar kousen beter bevestigt, zie ik dat haar dijen vet en wit zijn. Ik voel een zekere weerzin ontstaan. Er ratelt een moto voorbij.
De machine knettert plotseling zoals een typewriter. Straks zal ik Andrée opbellen en vragen of ze vanavond mijn rapporten over het congres wil tikken. Dan zal ik iemand met de teksten naar de redactie zenden, voor elk een borrel inschenken en voelen of ze weer geen keurslijf draagt
Buiten loopt een vrouw met drie speelse hazewinden. Andrée is soepel en glad als een jong dier. Ze heeft een vlakke buik en slanke gebronzeerde benen.
Olivia heeft nu haar korte bontmantel aangetrokken. Ik vouw nauwkeurig de krant in vieren. Haar ogen glanzen waterachtig.
Ze zet de fles melk binnen en sluit de deur. Zwijgend lopen we de trap af.
Vannacht was ik met Andrée in een kroeg. We gingen samen naar het lavatory. In twee stappen stonden we samen voor de porseleinen wastafel. Tot mijn verwondering weerkaatste de spiegel ons beeld niet, maar dat van een tros seringen. Er liep een klaterende vloeistof in het witte bakje. Ik durfde niet naar omlaag kijken. Maar toch zag ik boven de rand van mijn gezichtsveld dat het water door iets rood gekleurd werd. Ze maakte plots haar schouder bloot en lachte.
Op haar huid was een puistachtig duivenei, dat wegsprong in het water zodra ze het aanraakte met haar vinger. Op dezelfde plaats ontstond een gat, waarin ik gemakkelijk mijn duim zou kunnen verbergen hebben.
| |
| |
Ik kuste haar tweemaal op de schouder, alvorens ze haar kleding weer in orde bracht. De deur van de kroeg stond op een kier en ik vroeg me af waarom ik niet vies van haar was.
Ik schraap mijn keel en spuw op het voetpad. Vandaag of morgen zal er wel bloed bij zijn.
We gingen terug in het kroegje binnen. Twee negers speelden biljart. Olivia stond ons op te wachten bij de schenkbank. Ze zegde niets, maar ik werd beschaamd. Want waarschijnlijk had ze ons door de spleet van de deur bezig gezien.
In het vervolg zal ik onmiddellijk opstaan, zodra ik wakker word. Want anders slaap ik terug in en droom allerlei viezigheden, die mijn nieuwe dag vergallen. Want ik denk, dat mijn dagen geteld zijn.
Eergisterenavond heb ik gedanst met Andrée in een bar op het Eilandje tussen de dokken.
- We zijn Noren, zegde een zeeman. Dit is mijn zoon. Hij is nu achttien jaar. Het is de eerste keer dat hij meevaart. Good boy.
- Mijn botten, riep ik. Wat kan je zoon me schelen? Ik zie je niet zitten.
- Hou op, zegde Andrée. Je bent dronken. Seffens komt er twist.
- Weet je waarheen? vraagt Oliefje.
- Ha, zeg ik. Ik had een flesje parfum voor je meegebracht. Muguet du Bonheur van Caron.
- Ik gebruik haast geen parfum. En zeker geen bloemenparfum. Het ruikt nochtans fijn.
Ze sluit het flesje en laat het in haar handtas glijden.
- Het zat in een mooie ronde doos met witte en groene linten. Maar die heb ik weggeworpen voor ik aan de grens was.
- Ben je naar Parijs geweest?
- Ja. Verleden week. Voor de krant. Indien er ooit wat geld uit de hemel valt, ga ik er wonen. We zitten hier langzaam te verstenen als pingouins op een verlaten eiland. Op driehonderd kilometer van de wereld. Het is maar een stap tegenover de hemel van de misgangers. En het hangt alleen van mezelf af. Ik vraag me af wat me hier gebonden houdt.
| |
| |
In de taxi vlijde Andrée zich dadelijk tegen me aan als een warme kat.
- Naar Tabou in de rue Dauphine, chauffeur, zegde ik.
Het was een oude vent met bosjes haar in de oren. Zijn kraag glom vettig.
- Hoe zegt u dat juist, mijnheer?
- Naar Parijs, riep ik. Naar Parijs in mijn bed. Korte Nieuwstraat hier in de stad. Mijn bed in met miss Andrée Tabou.
- Zou het leven in Parijs je iets zeggen? Theaters, concerten, exposities, het Louvre. Voortdurend een feestelijke dans in het hart van de wereld.
- Ik weet niet, zegt Olivia. Misschien. Maar ik geloof dat een mens zijn klimaat grotendeels zelf schept.
- Neen, zeg ik. Dat geloof ik niet. Ik heb het reeds te dikwijls vruchteloos beproefd.
Die nacht was er geen muziek meer in de radio. Alle flessen waren leeg. We dronken water met schijfjes citroen.
- We zouden naar het park kunnen gaan. Naar de tentoonstelling der sculptuur.
- Ja, zegt Olivia. Ik ben er nog niet geweest.
We nemen de tram. Er zijn mensen met kerkboeken en onwennige kinderen in hun zondaags pak. Olivia zit bij het raampje. De lijn van haar been buigt met een volmaakte elegantie naar haar voet. Spuw niet op de grond. Nationale Liga tegen de Tering.
Onder het schommelend rechthoekig plaatje staat Walter een sigaret te roken.
- Hallo, zegt hij.
- Hallo. Dat is een hele tijd geleden.
- Ja. Ja. Je bent in het onderwijs heb ik gehoord.
- Nu niet meer. Ik ben aan de krant. Het onderwijs is een tredmolen. Wat richt je uit?
Hij en zijn broer droegen in de oorlog zware schoenen met ijzeren beslag. Na schooltijd liepen ze in de cadans naar huis en neurieden: Wir fahren gegen Engeland. Ik had honger en zijn vader vroeg of ik een bord erwtensoep wilde. Met grote ogen keek ik naar de dikke brij in de pot, maar ik antwoordde dat ik nooit soep at.
Walter draagt een verschoten groene jas. Hij is oud gewor- | |
| |
den. Zijn haar is slecht geknipt en het ligt in onregelmatige zwarte tongen op zijn hoofd. Plots begrijp ik dat ik ook zoveel jaren ouder geworden ben. Elke morgen als ik me klaargemaakt heb, zitten er trosjes haar in mijn kam.
- Ik ben fotograaf, zegt hij. Is dat je vrouw daar?
- Ja, zeg ik. Heb je een donkere kamer en een eigen winkel?
- Neen. Maar ik heb al het materiaal. Als ik wil beginnen, dan is dat maar een dag werk. Nu ga ik cursussen volgen in microscopie. Dat is iets met toekomst. Heb je reeds kinderen?
- Neen, zeg ik. Mijn vrouw kan geen kinderen krijgen.
- Mijn broer heeft er twee. Hij zit altijd in de last. En hij kan nooit meer ergens naartoe. Ik ben er al. Hier is mijn adres en kom me maar eens opzoeken, als je soms in de omgeving komt.
Hij geeft me een kaartje en springt van de tram. Olivia is ook veranderd. Want hij heeft haar niet herkend. Walter schildert niet meer. Hij draagt zelfs geen zware schoenen. En zijn kleren zijn versleten. De groene jas verdrinkt in de naamloze mensen, die als gejaagde kevers langs de hoge gevels van de middenstad lopen.
Ik ga naast Olivia zitten en voel me week en weemoedig worden. Maar ze kijkt onverschillig naar buiten en vraagt wat later:
- Wie was dat?
- Walter, zeg ik. Herinner je jezelf dat bezoek nog aan een tentoonstelling van schilderijen, die avond toen we van het theater kwamen? En de schilder die ons een landschapje beloofde als we trouwden?
- O ja, zegt Oliefje. Ik weet het al. Die met zijn vervelende heidelandschappen.
- Hij herkende je niet meer.
Op een kruispunt is een ongeluk gebeurd. Er ligt een dode onder een grauw zeil. Tegen een paal staat een wrakke auto met gebroken ruiten en een open deur.
Op de bank voor ons zitten twee jonge mensen.
- En heb je geen foto van de kleine?
- Ja. Hier. Dit is in de hof thuis en dat op het strand van het Zilvermeer.
| |
| |
- En heb je soms een foto van je vrouw?
- Neen. Van iemand die ik elke dag zie, heb ik toch geen prentjes nodig.
- Het kind zie je toch ook voortdurend.
- O ja. Maar dat verandert iedere dag.
- We zijn er, zegt Oliefje.
Ik help haar uitstappen en we lopen gearmd de laan in. Voor een kasteel bloeien duizend begonia's en in het midden spuit een slappe fontein. Bij de ingang van het park staat een man achter een tafel. Hij verkoopt blikken acrobaatjes. Af en toe windt hij er eentje op en het kleurige ventje begint om een stang te wentelen.
Op de muur van het kasteel zitten grote schimmelvlekken. In het watermos van de gracht zwemmen trage zwanen. Er wapperen vrolijke vlaggen aan hoge masten. Mijn vreugde reikt hoger dan de masten in de witte blauwheid van de lucht.
Want dit is een vrolijke dag. Mijn bloed tintelt als de heldere vlekken van de beelden, ginder ver tussen het groen. Er is een licht en los gevoel in mijn borst.
Straks mag ik Andrée niet vergeten op te bellen. Ze zal op het tabouretje komen zitten, de handen losjes gevouwen op haar knieën. Onder haar gladde huid zal ik haar driftige bloedklop als een versterkende zekerheid vermoeden. Daarom voel ik me plots bezeten door een stemming van mildheid tegenover Olivia, het kind en iedereen.
Straks kan ik weer uit het leven van Olivia gaan. Met één enkele pas, zoals ik uit de tram zal stappen.
Door één vinger deed Andrée die rotte plek uit haar schouder in de vieze droesem van het wasbekken vallen. De zwanen zijn zo wit als het licht. En door één vinger zes maal over het email van de telefoonschijf te schuiven, wek ik één stem uit honderd duizend stemmen in de stad. Uit het labyrint van drukke en dode straten, zal ze één enkel pad kiezen. Onfeilbaar als een vis die stroomopwaarts trekt om kuit te schieten.
Ze zal zonder aarzelen binnenlopen in een huis en naar de tweede verdieping klimmen. Ik ben bijna een vrij man.
- Zal ik een acrobaat voor Michel kopen? vraag ik.
- Je hoeft niets te kopen voor een kind dat je toch niet
| |
| |
wenst te ontmoeten. Daarbij, hij breekt toch al zijn speelgoed.
- Als ik het voor hem koop, heeft het toch geen belang dat hij het breekt. Zodra om het even wat gemaakt is, staat het klaar om afgetakeld te worden. Zoals de mens zelf.
- Het is de taak van de opvoeders de instincten te temperen en in de juiste richting te leiden.
- Ga je nu pedant worden? Of wil je laten horen, dat je vroeger op de kweekschool geweest bent? Als hij behoefte heeft om zijn speelgoed uiteen te halen, laat hem dan doen. Wanorde is de hoogste orde.
- Het gaat je toch niet aan. Waarom je met zaken bemoeien, waaraan je jezelf nochtans onttrokken hebt?
- Het kind is niet van mij, zeg ik.
- Zodra je hem bekijkt, zal je het evenbeeld van jezelf als jonge snaak zien.
- Ik zal een acrobaat kopen. En morgen kom ik hem brengen.
De acrobaat zal de bestemming van mijn leven veranderen. Ik zal nooit meer schrijven. En ik zal mijn energie verspillen aan huiselijke voosheid en al de onbenullige dingen die daaraan verbonden zijn. Ik koop kaartjes en een programma. We wandelen de grijze weg op.
Aan het einde van die film liepen een man en een vrouw over een asfaltbaan. En tussen hen was een gloeiende witte streep. De scheidingslijn liep stug door zover men kon zien. Zoals een meridiaan voorbij de horizon tot aan de pool.
Op een bank zitten de bronzen koning en de koningin. Er is een onzichtbare witte streep, die hun zonderlinge zelfgenoegzaamheid scheidt. Midden in een grasperk staat de feniks van Ossip Zadkine.
- Ik zal een foto van je nemen, zegt Oliefje.
Ze haalt een kodakje uit haar handtas en vouwt het behoedzaam open.
- Op het grasperk. Zoals dat waarop men je as zal uitstrooien. Naast de feniks. Maar let op, dat je niet in de schaduw van het beeld staat.
- Het heeft geen belang. Met of zonder schaduw. Ik zal toch niet uit mijn as herrijzen. Mijn dood is het einde van de wereld.
Wanneer men een foto van me maakt, moet ik altijd iets
| |
| |
doen om mezelf een houding te geven. Ik steek een sigaret op. Er is even een pijnlijke trekking in mijn borst. Het apparaat klikt.
- Het is klaar, zegt Oliefje.
We kuieren onverschillig verder over het gras. Uit het onderste deel van een zittende figuur groeit een mannelijke vorm, die er over heen gebogen staat.
- Wat stelt dat voor? vraagt Olivia.
- De terugkeer van de verloren zoon. Het is een beeld van Lipchitz
- Ha, zegt ze. Ik meende dat het de voorstelling van de paringsdaad was.
- Dit is ongeveer hetzelfde, antwoord ik. Althans in het geval dat ons beiden nu bezighoudt. Is het niet omwille van de paringsdaad, dat we terug naar mekaar toe gedreven werden?
- Misschien.
- Tenzij je moederinstinct ruimer protectie zoekt voor het kind.
Oliefje zucht. Ze haat me met heel haar wezen. Het onvermogen om in mekaar door te dringen staat stevig en hard tussen ons als die oervormen van Jean Arp's Pagodevrucht.
Als de twee wezens van Lipchitz zullen Andrée en ik straks ineengroeien. Mijn lendenen zal ze omvatten en haar benen over de leuningen van de zetel spreiden. Ik zal haar hoofd vangen in de schalen van mijn klamme handen. Maar straks koop ik tevens een acrobaat.
Die lome man met zijn grijze loden heeft twee meisjes met blonde krullen bij de hand. Ik geloof dat ik hem reeds ergens gezien heb. Misschien ontmoette ik hem nog nooit, maar er ontstaat een magische spanning van onrust in mijn hart. Het is hetzelfde vaag angstgevoel, dat ik al zo dikwijls ervaren heb, wanneer ik me op de straat in het helle licht tussen de mensen moet begeven.
- Mijnheer Dansart, zegt Olivia
Ik had reeds een hele tijd gemerkt, dat ze mekaar niet wilden begroeten. Maar dat hun blikken elkander aantrokken als magneten, zodat ze ten slotte enkele woorden moesten wisselen.
De kinderen drentelden hun moeder achterna, die langzaam doorgelopen was.
| |
| |
- Hoe gaat het Olivia? vraagt hij.
De man licht even zijn hoed op en groet me met een traag hoofdknikje. Hij heeft een opgeblazen vrouw met korte benen en stekelig haar.
- Deze zomer ben ik enige dagen in Oostende geweest, zegt Olivia. Ik dacht dat ik je daar misschien zou ontmoeten. Je bent toch afkomstig uit Oostende?
- Ja, zegt de man. Ik lag overhoop met mijn deelgenoot. We hebben alles verkocht. En nu heb ik zelf een spiegelfabriekje.
- Dat heb ik gehoord, zegt Olivia. Daarom meende ik dat je terug naar Oostende waart.
- Neen. Ik woon nog altijd in de stad. Is dat je man?
- Ja.
- Er is tamelijk veel volk. Het blijft lang mooi weer dit jaar.
Zijn slappe hand steekt hij uit als een dode vis naar Olivia en naar mij. Dan loopt hij door naar de vrouw en de kinderen.
Gargalo's bronzen profeet zendt zijn stille roep schrikwekkend over het gazon.
- Dansart, zeg ik. Dat is de man die je destijds naar zijn kantoortje lokte om 's avonds zijn briefwisseling te tikken.
- Ja. Je vond het goed, dat ik wat bijverdiende voor de aankoop van de meubelen en zo.
- Hij zal het toekomstig gezicht van Michel kunnen zien, telkens hij zichzelf in een van zijn spiegeltjes bekijkt.
Het was onheilspellend stil die avond. Want het had reeds de ganse dag gesneeuwd. Olivia verscheen niet in het kroegje nabij de Markt. De hemel was dik en geel.
Ik wachtte reeds een uur. In het midden van het marmeren tafelblad liep een grillige barst met grijze randen.
Aan de overzijde van de straat hield een auto stil. Olivia stapte snel uit. Ik zag haar adem en er hing een losse lok over haar voorhoofd.
- Het is niet meer dan een vaag vermoeden, zegt ze. Is het de oorzaak dat je me laten zitten hebt? Of was het alleen omdat je de gebondenheid van het huwelijk wilde ontvluchten?
| |
| |
We verwijlen even voor de Mantis van Germaine Richier, maar we bekijken nauwelijks dat vreemd bronzen insect.
- De beide oorzaken oefenden een zekere invloed uit, antwoord ik. Je hebt het me nog eens laten overdoen na Dansart, omdat je reeds wist dat het al raak kon geweest zijn.
- Indien ik je niet gevolgd had naar dat hotelletje aan de kerk, dan zou Michel er nooit geweest zijn.
De wagen vertrok dadelijk en de sneeuw kraakte luid onder de banden. Het achterlicht bloedde zeer snel weg in de sneeuw.
Olivia huppelde het kroegje binnen zoals een dartel dier. Ze scheen opgetogen, omdat ik zo deemoedig op haar zat te wachten.
- Het is koud, zegde ze. Mijnheer Dansart heeft me hierheen gevoerd met zijn auto. Wacht je reeds lang? Ik dacht dat je er misschien niet zou zijn, omdat het zo fel geseeuwd heeft.
- De sneeuw hindert me niet, zegde ik. Wat drink je? Cognac? Dat zal je verwarmen.
- Neen. Ik heb zoëven bij Dansart een snaps gedronken. Het zit wat in mijn hoofd. Of ja. Ik zal toch nog maar een cognac nemen.
We lopen troosteloos over het gras. Straks wordt het herfst. Maar het groen is nog levendig.
- Alle werken zijn niet gemaakt door beeldhouwers, zegt een man. Hier zijn er ook van loodgieters en koperslagers.
- Daar heb je de afdaken waar men de Italiaanse abstracten ondergebracht heeft.
- O ja, zegt Oliefje. Hun werken zeggen me zoveel niet. Ik vind er eigenlijk geen schoonheid in.
- Twee oorlogen hebben de opvattingen over esthetiek grondig gewijzigd. Alles is anders dan vroeger. De moraal ook. Alleen het bewustzijn aarzelt nog om de logische conclusies te trekken. Want de nieuwe tijd is nog in het stadium der kinderziekten. En de abstracte kunstenaars leggen wellicht de grondvesten om de chaos tot constructie te verheffen.
Tot nu toe had alleen de wagen van Dansart de wollige witheid van de straat geschonden. Olivia's ogen glommen zoals de sporen van de wielen in de sneeuw. De zwarte kathedraal stond stug als een geweldige piek in de neerslagjacht.
| |
| |
- Is het er wel zindelijk? vroeg Oliefje.
Ze gichelde. Maar de lach zakte dof ineen tussen de dikke vlokken.
- Carlo komt er regelmatig, zei ik.
Ik belde aan. In de gevel van het huis ernaast was een ondiepe nis bijna dichtgesneeuwd. Alleen het hoofd van een Heilige Maagd stak hopeloos boven het schuine witte vlak.
We schudden de sneeuw van onze kleren. Oliefje lachte weer en zei:
- En Christiane ook natuurlijk. Met haar opgevulde borsten. Arme Carlo.
Er liggen wat geverfde ijzeren platen in een perk. Het gras groeit er onverschillig tussen.
- Je ziet wel dat het christelijk element weg is uit de kunst, zeg ik. Omdat het reeds lang weg is uit de harten van de mensen. Er blijft alleen bij sommigen nog een vals omhulsel van vroomheid rond hun lijf. En straks valt dat ook aan scherven.
- Je kijkt de kardinalen van Manzu over het hoofd, zegt Olivia.
- Een paar schilfers van dat omhulsel. Mislukte modernisering van een verlopen heiligheid. De geestelijke stroming en het levend vermogen van de vroegere christelijke symboliek bezit die Manzu zomin als de andere beeldhouwers. Omdat het tijdperk voorbij is. Met veel moeite zullen de kardinalen het glazen hart van de kerk nog een tijdje aan gang kunnen houden. Weldra spat het onvermijdelijk uiteen zoals een zeepbel.
- Er zijn te veel beelden, zegt Oliefje. Ik heb haast een sculpturale indigestie.
- Ja, zeg ik. Maar niets verplicht ons ze vandaag allemaal te bekijken. We kunnen later wel eens weerkeren. Gaan we soms ergens wat eten?
We lagen in het kamertje van de Jardin de Cupidon als twee warme poppen in een cocon. Ik meende dat Olivia dronken was. Want hijgend had ze haar nagelen in mijn rugvel gedrukt.
- Kom, doe het nu, zei ze.
Ik wist niet dat het ze eenvoudig ging. Mijn gloeiend middenrif was een trillende plaat. We kleefden ineen. Mijn han- | |
| |
den gleden bevend in haar strakke hals omhoog. En mijn duimen voelden het jachtig bloed kloppen in haar keel. Ik streek tegendraads Olivia's haren omhoog. Ach. Mijn God. Op dat ogenblik werd ik een man. Mijn triomf was een kathedraal.
- Hij staat er nog, zei ik.
- Wie? vraagt Oliefje. Dansart?
- Neen. De man met de acrobaatjes. Hij heeft nu een bont narrenpak aangetrokken.
Voor de tafel hangt een bruine strook behangselpapier. Hij heeft er in gebrekkige letters iets opgeschilderd in menie.
- Indien de bisschoppen echte christenen waren, dan zou de wereld beter zijn, lees ik hardop.
- Hoe walgelijk, zegt Olivia. De acrobaatjes dragen een paars gewaad en een kalotje.
In onze richting loopt een heertje. Hij leidt een kat met een groen fluwelen jasje aan een zilveren keten.
- Het rijzen van de blaren is een gevaarlijke tijd voor de lieden met geschonden hersenen. John Christi heeft het vandaag lelijk te pakken.
- Wie? vraag ik. John Christie? Is hij soms een neef van die Engelse lustmoordenaar?
Het heertje draagt een lange rij glimmende decoraties met kleurige linten op de borst.
- Neen, zegt hij. Christi zonder e, dat wil zeggen Zoon van Christus. Hij heeft een scherf van een vliegende bom in zijn hoofd gekregen. En sedertdien denkt hij dat Christus hem met zijn vlammend zwaard uit millioenen mensen als zijn zoon heeft uitgekozen om de misbruiken van de kerk aan te klagen en het ware christendom te prediken.
Hij neemt behoedzaam de groene kat onder zijn arm en de decoraties rammelen.
- Die bomscherf is in een goed hoofd terecht gekomen. Want de man heeft nooit ons vaderland erkend. Niemand van zijn familie trouwens. Ik ben een ondervoorzitter van de bond der oudstrijders, die in de beide wereldoorlogen gevochten hebben. En ik kan het weten.
Hij tikt met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd en wijst dan naar omhoog.
- Christi heeft nu het grootste vaderland van het heelal.
| |
| |
Het schimmenvaderland der waanwijzen en der bezetenen. De herfst is het uitverkoren seizoen van de rovers, de moordenaars en de gekken. Let op je stappen. Lees de kranten. Beroerde tijd.
Het mannetje streelt zijn kat. De decoraties rinkelen weer eventjes en dan tippelt hij voort.
- Wat kosten die dingen? vraag ik aan de nar.
- John Christi verkoopt niets, maar demonstreert levende symboliek. Want alle bezit is verlies. En verlies is bezit. Daarom geef ik ze gratis aan de geloofsgenoten, die mee het manifest tegen de verdorvenheid van de clerus willen verspreiden.
Hij legt een vlugschrift op een vuile bijbel en laat een bisschop om zijn stang wentelen.
- De linkerhand moet je op het manifest houden en de rechter omhoogsteken. Ik zal even de eed van getrouwheid aan God en het ware christendom voorzeggen.
- Kom, zegt Olivia. Laat je toch niet ophouden door zulke dwaasheden.
- Ik ben van de krant, antwoord ik. Straks kom ik weer met een fotograaf.
- Halt! roept Christi verontwaardigd. Het woord van Christus wordt alleen verspreid door de menselijke stem. De schijnvromen lopen in lange slierten langs de straat zoals carnavalzotten. En de verlopen christenheid hangt luidsprekers en affiches aan de kerken zoals aan de bioscopen Eén der punten van het manifest klaagt juist die dingen aan. Ik roep in de naam van Christus de wereld terug naar het naakte geloof en de zuivere liefde voor...
We lopen verder. Ik heb niet veel zin om naar het congres te gaan. Op dit ogenblik denkt Andrée reeds dat ik haar straks zal telefoneren. Zodra de bel rinkelt, weet ze dat ik het ben. Haar fris gewassen huid heeft vandaag een vage lavendelgeur. De soepele glans van een haarwrong blinkt in het glas voor mij.
We eten elk een oeuf russe met geboterde broodjes. Het getik van de vorken en de messen in de borden prikkelt mijn zenuwen.
- Er verongelukken tweehonderd kinderen per jaar. In de stad alleen, zegt een vrouw.
| |
| |
Ze rookt een sigaret en legt vijf speelkaarten op de tafel voor haar vriendin, die twee trouwringen draagt.
- Een ogenblik, zeg ik tot Olivia. Ik moet even telefoneren naar de redactie.
In de houten wand van de cel zijn enige nummers en wat schunnigheden gegrift.
- Ik voel me niet wel. Kan er niemand anders naar dat congres gezonden worden?
Ik heb een sigaret aangestoken en weer voel ik die pijnlijke druk op mijn borstkas. De ruit wordt een bleke rechthoek die vol nevel loopt.
- Een journalist is nooit onwel In het slechtste geval sterft hij schielijk. Voor zeven uur moeten we de samenvatting van de bijzonderste spreekbeurten en de moties hebben. In orde?
- Ik zal mijn best doen.
Er wordt ingehaakt. Olivia snijdt een hoekje van een wafel.
- Ik dacht aan de karwei van dat congres te ontsnappen, zeg ik. Maar het lukte niet.
- Seffens zal ik Michel gaan halen. We gaan nog even naar het park. Wat kruimels aan de eenden geven en naar de bootjes kijken. Vanavond ga ik misschien naar de bioscoop, indien hij bij Julia kan blijven slapen. Neem je geen wafel?
- Neen. Ik heb maling aan die stijve broze dingen.
Olivia eet traag en omzichtig om haar lippenrood niet uiteen te vegen. Tegen het schuine licht in, zie ik een donker groefje in haar gelaat. Ze wordt ook oud.
De fletse blauwheid van de hemel doet pijn aan mijn ogen. En de zon staat reeds laag. Wanneer we in de tram zitten, tel ik bij mezelf de rekening van het restaurant na.
- Waaraan denk je?
- O aan niets.
Ik heb zoëven een wufte reclame voor nylonkousen waargenomen. En dan een ophitsend vleugje parfum van een vreemde vrouw.
- Wacht, zal Andrée zeggen. Je zou er soms met je ring in haperen. Ik zal ze liever uittrekken.
Ik zie haar staan. Gebogen en met opgeschorte rok zoals de vrouw op het schommelend karton. Dan zal ik zeggen dat ze evengoed alles kan uittrekken. Er was een vrouw die vroeg
| |
| |
of ze haar kousen mocht aanhouden. Omdat het voor de rest toch hetzelfde was. Ik vraag me af in welk boek ik dat ooit gelezen heb.
Mijn geheugen is niet meer zo scherp als vroeger. Er werken herinneringen na, waarvan ik de oorsprong niet kan achterhalen. Of heb ik misschien zoiets in die aard gedroomd? Het is mogelijk. Ik weet het niet.
- Rij je door tot aan het station?
- Ja, zeg ik. Ik ga dan maar dadelijk naar dat congres van mijn botten.
- Ik stap hier uit. Ben je morgenavond laat op de redactie?
- Ja. Tot acht uur.
- Dan zal ik je telefoneren wanneer je kan komen.
Ze staat recht. Het rijtuig stopt. Ik omklem even een gehaakte handschoen. Men heeft het lijk opgeruimd. De vernielde auto is reeds weggesleept. Tegen de paal zit een oude vrouw kranten te verkopen. De raampjes rammelen. Ik ben gelukkig.
Er is veel drukte rond het station Ik ga trachten vandaag geen enkele sigaret meer te roken. Het zal weldra drie uur zijn.
Achter een windscherm in het portaal staat een jonge vrouw bij een tafel met papieren.
- Ik kan de tekst van de moties reeds geven, zegt ze. Want ze zullen wel zonder wijziging gestemd worden. Gisterennamiddag in de commissies heeft men ze grondig besproken en aangepast. Hier is ook de lijst van de sprekers en aanwezige personaliteiten.
Ze geeft me enkele gehectografeerde bladen. In de zaal hangt een dikke nevel van sigarettenrook. Olivia zal nu reeds met Michel in het park zijn. De eendjes eten kruimeltjes van oud brood. Het is om er een prentje van te maken voor een vrouwenweekblad.
Men klapt even in de handen en een andere spreker klautert achter de tribune. Ik noteer enkele zinnen.
Weldra hoor ik langs de hoorn de stem van Andrée. Met een hoge intonatie, alsof ze niet kan vermoeden wie haar oproept. Er worden hier enkel wat teksten voorgelezen en af en toe verwekt de helft der congressisten een bescheiden hand- | |
| |
geklap. In lange slierten glijdt de rook over de hoofden van marsepein.
Ik ga eerst mijn tekst schrijven, voor dat ik telefoneer. In mijn glas vermouth gloeit het late licht. De vrolijke beweging van het zondagplein wemelt achter het raam.
In een hoek zitten wat oude mannen rustig te kaarten. Aan die tafel hebben we Scotch gedronken, voor ik met Andrée naar de dancing op het Eilandje reed. De secretaris heeft gezegd dat veertig tot vijftig lijnen ruimschoots voldoende zijn. Uit een koperen rooster suisde lauwe lucht in de Brasserie du Centre. De verrassende frisheid van de straat overvalt me plots als een vage angst Ik kijk naar de tippen van mijn schoenen. Ze zijn grijs van het stof. Op het ogenblik dat ik een voet vooruitbreng is mijn stap voltrokken. Elke schrede is onherstelbaar als een moord.
Ik tracht een eindje door te lopen op de rechte lijn van de voegen tussen de plaveien. Maar er komt een vrouw met een kinderwagen. En ik moet uitwijken tot tegen het uitstalraam van een winkel. Rouw in vier en twintig uren. We hebben geen bijhuizen in de stad.
- Neen, zegt de portier. Hij is er niet meer. Ik zal de papieren seffens naar boven brengen als ik mijn vuurtje aangestoken heb. Want als men lang moet stilzitten is het te koud zonder vuur.
Nu ga ik terug naar het station. De vermouth heeft een lijmerige nasmaak. Ik heb behoefte aan een sigaret. Wanneer ik op de rubberen vloer van de cel stap, gaat er een geel lampje in brand. Het is er benauwd en de hoorn schijnt warm en vochtig.
- Mijn botten, zei een chauffeur Ze hebben hun wagens zo dicht tegen de mijne geparkeerd dat ik er niet meer tussenuit kan.
De ruiten van de cabine zijn bijna zo vuil als de bodem. Drie en drie is zes. Driehonderd zes en dertig. Si c'est étroit. Zeshonderd drie en zeventig.
- Hallo, zegt ze. O jij bent het.
En plots denk ik dat ik haar nu niet meer kan vragen om het verslag te komen tikken, omdat het reeds ingeleverd is. Dat verzoek zou trouwens een belachelijk voorwendsel zijn.
- Andrée. Je weet misschien niet waarheen vandaag. Wil
| |
| |
je soms deze avond bij mij komen doorbrengen? Misschien kunnen we daarna samen nog eens uitvliegen of zo.
- O maak je geen zorgen. Ik weet altijd waarheen, antwoordt ze lachend.
Haar stem kwettert bijna als een eendje. En in die luchtige toon herken ik haar gewoon timbre niet.
- Natuurlijk. Maar dat belet je toch niet...
- Neen. Ik zal niet komen. Ik zal nooit meer komen. Je bent ten andere in een zekere zin een getrouwd man. Eigenlijk heb ik een dwaasheid begaan. Je hebt een kind en...
Ik antwoord niet meer en haak in. Het licht gaat uit en de deur valt dicht zonder geluid. De laan komt me tegemoet. Mijn onbewuste stappen leiden me naar het appartementje van Olivia. Ik ben een automaat. Olivia. De gevels der huizen drukken tegen mijn flanken. Olivia. Ik rook een nerveuze sigaret en mijn borst doet pijn. Olivia.
De trappen rennen onder me heen De kamers zijn natuurlijk leeg. Aan de andere zijde van de overloop zingt een vrouw met schrille stem een wijsje van de radio mee. De deur bonst tegen mijn vuist.
- Neen, zegt de vrouw. Dat weet ik niet waar die Julia woont. Daarbij we weten niets van mekaar, want ik ontmoet haar nooit.
De radio brult in mijn nek. De deur dempt plots het geluid. Het scherp gezang is een mes. Ik struikel over de houten camion van Michel. Op de wandkalender heeft Olivia in potlood Julia geschreven en een telefoonnummer.
Wanneer ik mezelf opsluit in een glazen telefooncel begin ik te twijfelen of ik de deur wel goed gesloten heb.
- Julia, zegt een stem. Die woont op het gelijkvloers. Neen. Ik kan ze niet aan de telefoon roepen, want ik ben juist in het bad. Wat zegt u? Het adres. Ja. Het adres kan ik wel zeggen.
De taxi giert door de straten. Alle mensen hebben onverschillige witte smoelen. Het is Zondag in de stad. De handen van de chauffeur zijn behaard. Het asfalt giert onder de wielen. Olivia.
Het is een lelijk smal huis. Er komt een blond meisje buiten. Ze draagt een pekineesje onder de arm. Ik heb aan de chauffeur gevraagd wat te wachten.
| |
| |
Er is een verwilderde vrouw met grote dwaze ogen in de gang. Ik vraag haar of Olivia al terug is.
- Olivia, zegt ze. De dokter is er nog niet. Ze ligt buiten kennis op de divan. Michel was nog geen vijf minuten op de koer. En anders maakt hij altijd zo veel kabaal als hij wat buiten mag. En toen we gingen kijken, was hij al verdronken in de regenput. Ik wist niet dat het deksel. O ik word gek. Ik word gek.
Het huis is een rad. Het wentelt met razende snelheid rond mij. De vrouw gaat huilend aan de trapleuning hangen. Ik zie haar purperen kleed waanzinnig om de stang wentelen als een acrobaat. Er stort iets in mijn nek. En ik word gekromd zoals de vorm van Lipchitz. De vloer kletst in mijn gezicht. Andrée zal vanavond niet komen. De telefoon. De telefoon. Er is geen telefoon. De stem van John Christi door een fluitende luidspreker:
- Het is Zondag. Je zit op een eiland.
FRANS DE BRUYN
|
|