| |
| |
| |
Een bruid in de morgen
Derde bedrijf
Een paar uur later. De kamer van Andrea is verlicht maar het gordijn is er voor getrokken, zodat men vaag twee schaduwen ziet die bewegen. Op de trap staat Andrea in pyama en kamerjas te luisteren. Een vaag gefluister hoort zij, dan ineens heftig doch onverstaanbaar de stemmen van Thomas en Hilda. Een gekraak. Een stoel valt om. Een gescharrel als van een worsteling. Men hoort Thomas roepen: Neen. Neen. Een ogenblik later loopt hij Andrea's kamer uit. Staat even ontredderd in de woonkamer. Zijn haar is in de war en hij kijkt verwilderd. Andrea loopt de trap af, neemt hem bij de arm. ‘Thomas’, zegt zij zacht, maar hij rukt zich geweldig los en loopt weg. Na een korte aarzeling loopt zij hem achterna. De voordeur slaat dicht. Nog een keer. De moeder komt uit de slaapkamer der ouders, zij heeft een versleten, paarse kamerjas aan. De nicht komt uit Andrea's kamer en strijkt haar haren glad. Zij knoopt haar blauwe en rose, bebloemde peignoir beter dicht.
Wat is er aan de hand? Dit hels lawaai?
(met een verschrikt stemmetje)
Hij liep weg.
Thomas? Waar is hij dan naar toe?
Zij maakt een beweging en gaat in de richting der voordeur.
| |
| |
Zomaar. Ineens liep hij weg.
Zij begint heftig te huilen.
Ik heb niets gedaan, tante, niets. Ik sprak heel lief tegen hem, ik zei dat hij niet bang moest zijn voor mij en ineens liep hij weg, tante, alsof ik hem geslagen had.
Toe nou. Huil niet. Bedaar.
Zij gaat op de nicht toe, en streelt haar schouder.
(legt haar gezicht in haar tante's hals, snikkend)
Ik heb echt niets verkeerds gedaan, tante, zoals ik je beloofd had.
Ik geloof je wel, kind. Thomas is zo eigenaardig soms.
Hij komt wel meteen terug met Andrea, zij zal hem kalmeren. Zij is de enige naar wie hij luistert.
Ik ben zo bang geweest, tante, ineens begon hij te schreeuwen en ‘Andrea’ te roepen...
| |
| |
(leidt Hilda naar de sofa. Zij blijft rechtstaan. Hilda bedaart)
De jongen was beter in het gesticht gebleven voor een tijdje, dan was hij misschien helemaal genezen van zijn nukken. Weet je dat wij hem eens weggebracht hebben?
(veegt haar tranen weg)
Neen.
Op een nacht heeft hij het appartement van dokter Bondy in brand gezet en toen de ruiten ingegooid bij de bakker. Omdat zij hem geplaagd hadden, alle twee, zei hij. Alle mensen uit de buurt hebben een petitie ondertekend en naar de politie gebracht om hem weg te krijgen.
De mensen zijn slecht, tante.
Wij hebben hem naar Winteren moeten brengen naar het gesticht der Kinderen van Maria, waar de minderjarigen... die... zo... zijn ondergebracht worden. Het was een zomerdag, ik herinner het mij zo goed, het was een der vreselijkste dagen van mijn leven, de hitte zat in de lucht en wij liepen, pa en ik, door het koren, op een landweg, want het gesticht ligt midden in de velden, de oudste kinderen werken er op het land, en hij liep vooruit en schreeuwde en zweette, lachte, want hij was zo blij, zo blij dat hij naar school mocht. Maar toen hij ineens achterblijven moest tussen de twee Zusters die hem vasthielden en hij naar ons omkeek, die bij de deuropening stonden, besefte hij het ineens en hij huilde, o Hilda, mijn hart brak, hij tierde en de Zusters moesten er twee mannen bij halen.
Het heeft niet geholpen want dezelfde week liep hij weg. Wij hebben hem schuilgehouden gedurende twee maanden, toen ben ik bij de buren geweest, één voor één, en beloofde
| |
| |
dat hij zich rustig zou houden van nu af aan. En alles betaald bij dokter Bondy en de bakker. Wij hadden het hart niet om hem terug te zenden, want anders was hij misschien wel naar het groot gesticht van Oostveld gestuurd geworden waar zij... de echten... onderbrengen.
Maar de buren wenden langzamerhand aan hem. Niemand plaagt hem meer nu, ik weet niet waarom. Het is best zo, want als hij opgehitst wordt, is hij als razend...
Ik heb hem niet opgehitst, tante.
Ik zei hem heel zacht: Thomas, hou je een beetje van mij? Maar hij antwoordde niet, keek van mij weg, in het wilde weg, of hij niet wist dat ik er was, en toen ineens alsof hij een afschuwelijke nachtmerrie had met zijn ogen open, schreeuwde hij... en liep weg...
Hij loopt af en toe het huis uit, Hilda, wij verwonderen er ons niet meer over. Vroeger bleef hij soms drie-vier nachten weg en een keer heeft de politie van Antwerpen ons opgebeld en moesten wij hem daar terughalen. Het is niet zo erg, hij doet geen kwaad. Maar misschien heb je hem, zonder het zelf te willen natuurlijk, iets gezegd dat hem getroffen, gekwetst heeft. Je weet het nooit met die jongen. Vertel mij eens alles van het begin af aan.
Er is niets te vertellen. Ik zat op mijn bed en hij op het zijne en toen ging ik naast hem zitten. Niets kwaads, dat begrijp je wel, tante. Ik nam zijn hand vast. Ik zei dat hij mooie handen had. Die heeft hij, nietwaar tante? Pianistenhanden heeft hij, zoals oom Henri. Ik streelde er over en ik vroeg hem stilletjes, om hem niet te laten schrikken: Hou je een beetje van mij? en ik...
Zenuwachtig.
...dat is alles. Ineens liep hij weg.
| |
| |
Maar het lawaai dan dat ik hoorde?
Hij gooide een stoel om en ik raapte mijn kleren op, mijn nieuwe plisséjurk die op de grond lag, en toen ik opkeek was hij er niet meer, en...
De bel gaat, drie keer vlug.
Zou hij het zijn?
Ja, daar zijn zij al.
Zij gaat het toneel af, zegt bij de voordeur: ‘Waar is hij dan?’ en komt terug met Andrea.
Waar is hij dan gebleven? Wacht hij buiten? Heb je hem gezegd van buiten te wachten?
(in de war)
Hij liep te vlug. Ik heb hem nooit zo gezien. Als een razend hert rende hij de straat in en toen ik hem riep, luisterde hij niet eens. Om de hoek is hij op een rijdende tram gesprongen.
Een zeven. In de richting van de Koornmarkt.
(gaat op haar toe)
Wat is er gebeurd tussen jullie?
Tante, ik ben afgemat, doodmoe, ik heb mij in geen tijden
| |
| |
zo uitgeput gevoeld. Wil je asjeblieft zeggen dat Andrea mij met rust laat. Ik heb alles verteld, nietwaar, was er iets verkeerds in?
Wat hield jullie op, voor je slapen ging, Hilda? Wat fluisterden jullie over mij?
Je luisterde. Je moet het weten.
Waarover praatten jullie?
Over onbelangrijke dingen.
Welke dingen dan, dat hij wegrende als een razende?
Als je het wil weten, vraag het hem.
Maak je niet driftig, Andrea, en ga slapen.
Als zij niet antwoordt, ga ik zo meteen naar haar moeder toe.
Wat was het dan dat je zo zacht, zo geheimzinnig te vertellen had dat ik het niet kon horen?
(uitdagend)
Over jou had hij het, Andrea. Dat hij genoeg had van jou en van het leven dat hij hier met jou leidde, en dat hij weg wilde. En nog meer, maar dat zeg ik niet. Hij luistert niet
| |
| |
meer naar de anderen, hij ziet niets meer, hij weet niet dat er iemand anders in de kamer is als hij over jou spreekt, weet je dat? En ik heb hem een paar dingen over jullie beiden gevraagd en hij heeft mij geantwoord.
Zei hij dat hij wegwilde?
(zoekend)
Van zijn ouders weg?...
Van jou. Uit dit huis, waar jij bent, uit deze muffe, verstikkende atmosfeer waar jij bent.
(bijna deemoedig)
Hoe zei hij het? Was hij kwaad? Treurig?
Hij bedaarde pas toen hij hoorde dat ik hem mee zou nemen op reis naar Engeland. Onze huwelijksreis.
Of weet je dat nog niet, spinnetje in de hoek van de kamer? Heb je niet genoeg geluisterd, gespied en geloerd in je hoekje daar?
En die dingen... die je hem gevraagd hebt?...
En toen spraken jullie ineens niet meer en er hing een lange stilte in mijn kamer.
| |
| |
Hij kuste mij. Zoals een man zijn vrouw kust.
Hilda
Hij nam mij bij de schouder en kuste mijn nek, mijn oor, zijn vingers gingen door mijn haar en lager toen over mijn nek en mijn rug.
(bijna klagend)
Het is niet waar.
Liefste, noemde hij mij en nam mijn kleed vast, zijn ogen blonken als warme hondenogen. Hij zei dat hij altijd bij mij zou blijven, dat hij mij nooit meer in de steek zou laten, nooit meer.
(stokt, zij is uit haar roes gerukt)
Ja, natuurlijk, Thomas. En toen ineens liep hij weg. Dat is alles.
Je verzwijgt heel wat. Waarom schreeuwde hij?
| |
| |
Genoeg nu, Andrea. Je nicht heeft mij alles verteld, zij is doodmoe. Wij gaan allen slapen. Thomas komt wel opduiken.
Het is niet waar. Hij kuste mij. Geweldig kuste hij mij. Wij vielen bijna, en gooiden een stoel omver.
Natuurlijk niet, tante, ik had het je toch verteld.
Zij heeft zich uitgekleed waar hij bij was.
Andrea, hoe durf je zo iets veronderstellen? Wat er nu gebeurd is, is voornamelijk, neen, uitsluitend, jouw fout. Jij hebt die jongen helemaal van streek gebracht door hem malle verhalen op de mouw te spelden, dat jullie samen zouden weglopen, samen in Engeland zouden gaan wonen. Jouw schuld is het. Door jouw laster en jouw ophitsende, wrokkige praatjes over ons, zijn ouders, en zijn aanstaande vrouw krijgt Thomas zijn aanvallen weer. Het is een schande. Je weet hoe overgevoelig de jongen is en je misbruikt zijn gevoelens. Het doet mijn hart stilstaan als ik zie hoe hij kinderlijk, onschuldig in je netten loopt. En ik had je verwittigd. Ik had het je gezegd dat je hem met rust moet laten.
(schreeuwt)
Ik ben de enige hier die naar de jongen kijkt. Als er iemand hier in huis verantwoordelijk is voor zijn toestand, Mama, ben jij het.
Zijn toestand, hoor dat eens aan, zijn...
| |
| |
Ja, zijn toestand. Of is hij niet ziek misschien? Wil je dit ook verzwijgen en verduiken achter een scherm van lieve woordjes en schijnheilige praatjes? Ben je dan zo verlegen met je zieke zoon?
En zij, zijn aanstaande vrouw, moet zij niet op de hoogte gebracht worden nopens zijn behandeling, hoe zij haar bruidegom moet verzorgen? Want, liefste Hilda, van nu af aan zal het erger worden, weet je, kleine bruid, na deze aanval komen er andere en Mama weet het. Of weet je dit ook niet, Mama?
Wat vertelt zij toch, tante?
Nonsens, kind. Zij is nijdig, razend is zij omdat haar broer niet naar haar geluisterd heeft toen zij hem nariep vanavond op straat. Omdat hij voor de eerste keer in haar leven zijn laars aan haar veegt, haar lief broertje.
(schreeuwt)
Maar hij houdt van mij. Van mij alleen. Haar wil hij niet. Aan haar veegt hij zijn laars, aan die vrouw zonder tanden, dat oude mens dat hem in bed wil.
(schreeuwt)
Jij... je bent een wild dier. Jij bent het, die wij zouden moeten opsluiten in een gesticht, achter tralies. Jij, mijn giftige, hete, schunnige dochter.
De man boven tikt met een stok heel hard tegen het plafond. En er valt ineens een stilte. De moeder en de dochter halen diep adem.
| |
| |
Wapenstilstand. Dan spreekt Andrea, maar moet haar keel schrapen. Als zij haar stem vindt, is deze zacht en scherp.
Jullie zijn begonnen, jij en Pa, jullie zijn begonnen met mij te kwetsen. Het zogezegd geluk dat jullie Thomas opdringen is een gemeenheid, een laagheid en het zal jullie niet gelukkiger maken. Jullie haten mij omdat ik in de weg sta voor het mooie bruidsfeest met de klokken en het orgel in de kerk, de bruid in het wit en Thomas als een kalf tussen jullie. Omdat ik het niet laat gebeuren hoe hij leeggezogen wordt, langzaam afgemaakt, hoe hij leegbloeden zal tussen jullie gelukkige, voldane gezichten.
Zachter, maar even scherp.
Je ziet, Mama, ik vraag je niet van mij te houden, het kan niet tussen ons, maar ik vraag je dit niet te laten gebeuren... alsjeblieft... want er is iets gaande, je voelt het ook, Mama, zo dikhuidig en zo blind ben je niet.
Ga naar je kamer. Ga slapen.
Ik wil het niet meer aanhoren, tante. O, de dingen die zij naar mijn hoofd durft slingeren. Nooit in mijn leven ben ik zo beledigd geworden. Ik wil hier weg, tante, ik wil naar huis, naar mijn moeder, ik zal haar alles vertellen, o, dat had ik nooit gedacht...
(hard tot Andrea)
Naar je kamer, jij.
(gaat weg, schreeuwt in de deuropening)
Ga naar je moeder toe, daar hoor je thuis. Twee wrakken samen. En vraag de melkboer je te trouwen of een of andere bediende, die niet meer wil werken. Vlug, loop daar achter, terwijl je nog kan.
Zij loopt driftig de trappen op en verdwijnt in het kamertje boven. De moeder sluit de deur van de woonkamer af.
| |
| |
Wees niet zenuwachtig, kind, het zal niet meer gebeuren, ik beloof het je, het is de laatste keer dat er in dit huis iets verkeerds tegen jou gezegd wordt, ik beloof het je.
O, ik had het nooit gedacht. Ik had mij zoveel lieve dingen over jullie voorgesteld. Dit had ik nooit durven denken, dat ik de schuld van tweedracht hier in huis zou zijn, dat hij, Thomas, mij zou vluchten alsof ik schurftig was, dat men mij zou betichten van al deze vreselijke dingen. Ik wil weg, tante, zo gauw mogelijk.
Wacht even, kind, wacht even.
Zij gaat zitten op de sofa.
Luister, Hilda. Ik kan het je niet langer verzwijgen. Ik heb je voorgelogen. Dit is geen gelukkig huisgezin hier.
Ik had hier al lang willen weggaan, een kleiner huisje huren ergens op het platteland. Met een tuin, of een grasperk vóór, waar ik in kon zitten 's avonds. Maar het gaat niet. Wij leven hier voor niets. Henri mag het huis bewonen tot zijn dood van de Muziekvereniging. Op het platteland is de werklozensteun voor mij ook veel minder. Wij moeten hier blijven, als bedelaars wonen in een stad die ons als vooraanstaande burgers heeft gekend. Maar toch, wij zouden gelukkig kunnen zijn indien wij ons schikten in ons lot, tevreden waren met hetgeen wij bezitten. Maar het gaat niet en echt waar, ik weet niet waarom. Ik vraag het mij soms af. Waarom zijn wij niet gelukkig? - Omdat de ongelukken in ons zitten, denk ik, Hilda, omdat wij ongelukken meedragen. Zoals andere mensen bruin of zwart of blond haar hebben, dragen wij ongelukken met ons mee, denk ik soms.
| |
| |
Je bent jong, kind, je weet er niets van.
Maar hoe kwam het ineens? Jullie waren gelukkig vroeger.
Vroeger was het niet anders. Alleen zagen wij het niet zo duidelijk. Maar het was steeds zo.
Nu zitten wij hier opgesloten en zien geen uitkomst. Geen van ons gaat de deur uit, behalve Thomas dan, die af en toe als een wild hert wegrent. Geen van ons spreekt met iemand op straat. Wij worden uitgelachen, bespot.
Dat is niet waar, tante. Ik ken verschillende mensen in de stad die nog een zeer grote achting voor jullie hebben. En ik ben zeker dat jullie nog heel wat onbekende vrienden hebben.
(lacht schamper)
Onbekende, dat is het. Wij hadden vrienden vroeger, de eerste jaren van ons huwelijk. De vroegere vrienden van Henri, waar zijn zij gebleven? En mijn vriendinnen van de kostschool? Niemand was zo graag gezien als ik, toen ik jong was, wild en vrolijk. ‘Papavertje’ noemde men mij. Omdat ik altijd in rode jurken liep. Wie kijkt er nu nog naar Papavertje om, denk je? Verdwenen zijn zij, onze bekenden, een voor een, verlegen, beschaamd, zenuwachtig.
Met niemand kan ik een woord wisselen over de dingen die je alleen onder vrouwen kan bespreken, met niemand. Ik zit hier maar te waken als een politiehond over twee mannen,
| |
| |
die geen mannen zijn en over mijn jachtige dochter en zo gaat mijn leven voorbij, ah, Hilda...
Ondertussen heeft Andrea het licht in het kamertje boven uitgedaan en komt de trap af. Zij krijgt de deur van de huiskamer niet open. Zij rukt aan de deurknop.
Blijf daar, je hebt hier niets verloren.
(ook harder)
Je hebt hier niets te maken. Maak dat je wegkomt.
(slaat met beide vuisten op het deurpaneel)
Doe open. Doe open. Doe open.
De man op de verdieping boven begint opnieuw tegen het plafond te tikken. De moeder ontsluit de deur en Andrea komt binnen, verwilderd. Zij is ineens verlegen, gaat zitten.
(alsof zij zich excuseert)
Ik kan niet slapen.
Ga terug. Hoe durf je nog je gezicht te vertonen hier? Of bied onmiddellijk je excuses aan, aan je nicht en aan mij.
Ik zal hier op Thomas wachten.
Waarom? Hilda en ik moeten nog met elkaar spreken. Ga weg.
Ik hou het niet uit, alleen, daar. Ik blijf daar niet alleen. Ik zal hier wachten, jullie kunnen gaan slapen.
| |
| |
Wie zegt je dat Thomas naar huis komt vanavond?
Het was een tram zeven. De laatste of de voorlaatste. Hij is waarschijnlijk tot aan de terminus meegereden. Dan komt hij terug.
Denk je dat? Dan ken je je Thomas nog niet.
Ik ben uitgeput, tante. Het liefst zou ik nu naar bed willen.
Dit is nog het beste dat ons te doen staat. Laat jij maar alle zorgen aan mij over en slaap lekker uit...
Slapen zal ik wel niet, tante, ik zal geen oog dicht doen, ik zal dit alles overdenken en overdenken...
Dan heb ik pilletjes voor je ergens. Wacht even.
Zij scharrelt in een lade, brengt een doosje naar voor.
Hier. Voor de zenuwen. ‘Kalmeert de zenuwen, verschaft een aangename slaap.’
(tot Andrea)
Wacht je hier op Thomas?
Hoe weet je of hij terugkomt vanavond?
| |
| |
Hier, je neemt er een in, hoogstens een en een halve. Je zal slapen als een roosje.
Zachter.
Morgen praten wij dit alles nog eens over. Alles komt altijd terecht.
De moeder en de nicht gaan naar Andrea's kamer. De moeder schuift de gordijnen open, trekt de lakens iets af, terwijl de nicht een glas water haalt. De nicht kruipt met haar peignoir in bed. De moeder buigt zich over haar en geeft haar het glas water met het pilletje. Dekt haar beter toe.
Wij zijn goede vriendinnetjes geworden, nietwaar? Dit is heel wat. Slik nu.
De nicht drinkt.
Ja.
Hilda reikt haar het glas aan, wentelt zich in het bed, zoekt de gemakkelijke positie. Kinderlijk ziet zij er ineens uit. De moeder streelt haar over het haar.
Mag ik je iets vragen, tante?
Wil je mij goedenacht kussen?
De moeder kust haar op de wang.
Ik voel mij al heel wat beter nu. Meer gerustgesteld.
Slaap nu, kind. Goedenacht.
| |
| |
(in de woonkamer)
Andrea, je hebt je gedragen als een varken.
Andrea zwijgt, draait rond de tafel.
Je wil dit huwelijk boycotten. Je weet dat Hilda en Thomas uitstekend met mekaar zouden kunnen opschieten en dat hun huwelijk zeker een succes zou worden.
Er is niemand in de buurt die je kan horen, dus speel dit spelletje niet met mij. Thomas en zijn nicht hebben helemaal niets met mekaar te maken. Zij zijn twee vreemden voor elkaar. Alles in deze combine komt er op neer...
...het geld van tante Myriam in de wacht te slepen? Is het dat wat je wil zeggen? Dan ben je verkeerd. En kortzichtig. Een kortzichtig klein stuk grut dat niets van de wereld afweet, dat in elke welgemeende poging van een ander mens om zich op te werken...
Precies wat ik zeg. Ons, jou zowel als ons allen uit dit slijmerig nietsnuttenleven halen, een basis vormen voor een evenwichtig bestaan. Dit bedoel ik. En ik verbied je om dit anders te interpreteren, hoor je? Of kan je je niet voorstellen dat er mensen zijn die naar het goede trachten en niet zoals jij, zich zelfzuchtig alleen bekommeren om zichzelf en hun perverse genoegens?
Ik weet wat ik zeg en je weet wat ik bedoel. Toen Jan Vandendriesse je kwam afhalen voor de bioscoop verleden week
| |
| |
en toen die andere, Mullier, twee maanden geleden je Pa is komen spreken en je wilde huwen, heb je hen laten lopen. Waarom? Waarom ga je nooit met de een of andere vriend uit? Waarom snauw je de mannen op straat af, als een bloedhond? Ik weet waarom. En het is onnatuurlijk. Onnatuurlijk noem ik de manier waarop je met Thomas omgaat. En ik zie het verder groeien elke dag, elke dag.
Je bent er zelf bang voor, ik ken je, je durft er niet over spreken. Dit mag het licht niet zien.
Het beste is dat je dit huis verlaat. Dat heb ik vanavond besloten en dat zal ik morgen met je vader bespreken. Je kan een vacantie nemen. Eindelijk kan je weg, zoals je zo graag wilde. Maar alleen. Ik zal het geld samenrapen, bedelen als het moet of stelen, maar je gaat weg. Ik weet nog niet waarheen, maar je gaat. Minstens voor een maand of drie.
(schreeuwt)
Tot alles bekonkeld is.
Ja, als je het wil weten tot het huwelijk achter de rug is en Thomas veilig onder dak.
(stil)
Je bent laag, Mama.
Natuurlijk.
Zij gaat bij de tafel zitten.
Natuurlijk ben ik laag. Hoe kan het anders in jouw ogen?
Zacht en verbeten.
Ik wil niet dat dit gebeurt in mijn huis, prent het goed in je hoofd. Er is iets tussen jou en Thomas dat geen naam heeft,
| |
| |
zo duister is het, zo onnatuurlijk, zo vreselijk. En je loopt er met je beide ogen wijdopen in, terwijl je het afschuwelijke ervan beseft, dat is de zonde, dat is het ergste, dat je er niets tegen doet.
Er is niets tussen Thomas en mij.
Je gaat weg nu, en dit zal het einde zijn.
Als je hem terugziet, zal hij veranderd zijn, daar twijfel ik niet aan, Hilda zal een goede invloed op hem uitoefenen. Jij ook, bevrijd van de dikke, muffe, onzuivere lucht hier. zal tot andere gedachten komen. Jullie zullen dit beiden gauw vergeten.
Je zal inzien dan, waarvoor ik jullie behoed heb, waar jullie blind zouden ingelopen zijn, in dit moeras, in dit giftig...
(met een zekere gêne)
Ik ga slapen.
Zij schuift de pilletjes in de lade.
| |
| |
Ik heb het ook moeilijk, Andrea. Soms denk ik dat het mijn krachten te boven gaat. Dat ik het niet langer uithouden kan.
Andrea wendt haar gezicht af.
Het is voor zijn bestwil. Ik hou van hem, ik zou alles voor hem doen. En dit is wat er nu gedaan moet worden. Het snijdt als een mes door heel zacht, heel teder vlees. Geloof niet dat ik het met een blij hart doe. Maar het moet. Het is geen valstrik zoals jij geloofde, maar een noodoplossing.
Je Pa en ik, wij leven niet zo heel lang meer, weet je dat? Wij zijn versleten voor onze tijd.
(dringend)
Het is de enige oplossing.
Wil jij dan verder leven zoals nu?
Neen.
Aarzelend.
Het liefst zou ik... Neen. Niets. Ik wacht hier.
Zeg hem niet dat je weg gaat. Dat zal ik doen. Maak mij meteen wakker als hij er is. Haar niet
Zij schudt met haar hoofd in de richting van Andrea's kamer.
maar mij. Meteen.
Zij staat in de deuropening, kijkt lang naar Andrea, die aan de tafel zit.
Wat was het dat je het liefst zou willen?
| |
| |
Niets, zeg ik je. Een idiotie
Probeert het licht te zeggen.
zoals alles wat ik wil.
Goedenacht.
Zij gaat de slaapkamer der ouders in.
(legt haar hoofd op haar armen, kijkt met open ogen voor zich uit. Na een tijdje zegt zij klagend)
Tommie. Tommie.
Doek.
| |
| |
| |
Vierde bedrijf
Andrea zit in dezelfde houding als in vorig tafereel, maar is nu in slaap gevallen. Het regent. Het is zes uur in de morgen, door het raam valt een koud daglicht. De bel gaat heel even, drie keer vlug en een keer lang. Andrea schrikt wakker en loopt naar de deur. Komt terug met Thomas, die drijfnat is. Hij is moe.
O je bent helemaal nat. Heb je de ganse tijd in de regen rondgelopen?
Neen, ik heb op een bank gezeten.
Hier
Zij doet haar kamerjas uit.
doe dit aan. Neen, trek eerst je pull-over uit.
Hij zit op de sofa, zij trekt zijn schoenen uit en schuift hem haar pantoffels aan de voeten.
(huivert)
Ik zat daar en er was niemand in het park behalve de eenden. Langzaam werd het klaar. Nu zitten de eerste vogels er al. Ik dacht: kon de regen door mijn hoofd dringen, door mijn schedel en mijn hoofd met al die donkere, dreigende gedachten leegwassen, zoals de regen een steen mooi schoon kan wassen, dacht ik. Oh, Andrea.
| |
| |
Wat is er met Hilda gebeurd?
Ik keek maar naar het water waar de druppels in vielen en kringetjes maakten. De eenden zaten er en sliepen, de regen dringt helemaal niet tot hen door, zij zitten goed beschermd in hun veren. En een kleine eend dreef af. Alleen dreef het eendje over de vijver terwijl het sliep. Het regende. Ik dacht: kon de regen mij helemaal wegspoelen. Soms wilde ik dat ik niet bestond, Andrea.
Wat is er dan toch gebeurd met Hilda en jou?
Ik ben zo bang geweest. Nu niet meer. Nu gaat het over.
Eerst zei zij: Thomas, je moet niet schrikken. Waarom zei zij dat? Had zij het niet gezegd, mij niet zo van te voren al aan het schrikken gebracht door dit te zeggen, ik was misschien niet weggelopen. Maar toen ik haar zag, en zij zich uitkleedde...
Ja. Eerst zegt zij dat en dan ineens trekt zij haar jurk uit en haar blouse en ik dacht dat er een onderjurk en een bustehouder onder zou zitten zoals bij jou en Mama maar zij had er niets onder. En haar zo te zien, zo naakt, zo plots, was zo vreemd dat ik bijna geen adem meer kon halen, Andrea, ik schrok maar zij kwam op mij toe, zo, met haar handen vóór zich gestrekt als wilde zij mij vatten, en ik werd doodsbang, ik weet niet waarom, ik begon te zweten en wilde de kamer uitgaan maar zij liet mij niet los. Zij liet mij niet los.
| |
| |
Hield mij bij mijn mouw vast en vroeg: Hou je van mij, Thomas? en zij was rood en opgewonden en blies in mijn gezicht...
Niets, ik kreeg het steeds benauwder, ik dacht dat zij mij met haar nagels zou krabben, zo kwam zij op mij af... en toen... schreeuwde ik.
Stilte.
Ben je toen in het park gaan zitten?
Ik ben naar Mijnheer Alban geweest. Maar hij was niet wakker en de bediende zei dat hij niet wakker mocht gemaakt worden. Wegens zijn leeftijd zeker, Andrea?
Maar waarom naar Mijnheer Alban?
Hij weet raad, dacht ik, hij is oud, hij heeft de wereld afgereisd, hij zal mij aanhoren en als een goede, oude vader raad geven, hij zal mij hier uit helpen... Maar hij was niet wakker. Toen ben ik bij de vijver gaan zitten. En net toen ik dacht dat ik zo 'n vijver zou willen later in mijn huis, zag ik haar. Hilda. Zij zwom in de vijver tussen de eenden, naakt, en zij stak ineens haar kop naar boven als een kikvors en spuwde naar mij. Toen keek ik van haar weg, maar zij zat naast mij op de bank, zonder kleren aan, en zij las de krant, toen zij mij naar haar zag kijken gooide zij de krant in het water en wilde mij grijpen. Ik liep weg zo vlug ik kon. Tot bij de kermis. En daar op een paardemolen die stil stond zat zij weer en gierde van het lachen, zij lachte mij uit omdat ik bang was voor haar. Het regende steeds harder en toen... zag ik haar in een dakgoot, boven op de glanzende daken liep zij en wuifde naar me. Zij riep: Heb je dan geen regen-
| |
| |
scherm, prins Thomas? en meteen gooide zij mij tien, twintig regenschermen toe, die openplooiden en als kleine valschermen naar beneden vielen...
Hij haalt diep adem.
Zag je mij niet in het park?
Neen. Ben je mij achternagelopen? Heb je mij gezocht?
Neen. Maar je zag mij vroeger overal in de stad, weet je niet meer? Je zag mij eens in de Veldstraat als een leeuwentemster, herinner je je niet?
Nu zag ik je nergens. Alleen maar haar steeds, dik en wit en oud, die mij achtervolgde en mij uitlachte.
Zo zal het ook zijn als je met haar getrouwd bent.
O neen. Dit zal niet meer gebeuren. Ik zal het haar zeggen, die dikke vrouw. Nu ben ik er over heen, maar ik wil niet dat dit nog een keer voorvalt. Anders trouw ik haar niet. Want als ik met haar getrouwd ben, heeft zij te luisteren naar wat ik zeg, nietwaar Andrea?
Spreek stiller. Zij moeten jou niet horen.
Luister. Ik ben blij dat je met Nicht Hilda trouwt...
| |
| |
Jawel, je wil het alleen niet toegeven waar ik bij ben, omdat je weet dat ik het niet leuk vind. Maar je zou het enig vinden om te trouwen, hier vandaan te kunnen gaan, weg van mama en van mij.
Dat heb je toch aan Hilda verteld?
Eh... ja... maar dat was om haar gerust te stellen. Ik meen het niet hoor, je weet hoe ik liegen kan, soms, hoe ik dingen kan vertellen die ik helemaal niet meen.
Je weet zelf niet wat je meent.
Jawel. Ik wil niet van jou weg, Andrea. nooit.
(bitter)
Heb je dat aan Hilda ook wijsgemaakt? Dat je haar nooit meer zou verlaten?
Misschien. Ik weet het niet meer. Heeft zij het gezegd?
Maar dat is een list, dit zijn allemaal leugens, het is een net dat ik haar span. Ik laat haar zachtjes begaan, ik laat haar de grofste leugen, de domste dingen geloven tot zij helemaal in mijn net gewikkeld zit en dan... sla ik toe. Dat is tactiek.
| |
| |
Je slaat niet toe, Thomas. Je bent een kleine, laffe jongen, een bang kind dat nooit zal durven toeslaan.
Waarom zeg je mij dat nu? Dat heb je mij nooit gezegd.
Waarom spreek je nu ineens zo hard, zo gemeen tegen mij? Niet zoals vroeger...
Omdat het niet meer als vroeger is, Thomas, toen wij samen leefden, jij en ik, als twee kinderen. Je hebt het nog niet gemerkt, jij, maar morgen of overmorgen of volgende week, als je met haar getrouwd zal zijn...
Zij wacht.
Want je zal getrouwd zijn met haar, nietwaar?
Dan... zal je inzien, ineens, je zal het voelen op een morgen als je naar haar kijkt... en als je dan aan jezelf en aan mij en aan de voorbije dagen denkt dat je niet meer bij de kinderen hoort, dat je aan de andere kant bent geraakt waar de anderen, de groten, de volwassenen zijn, die het leven leiden zoals het moet. In de regelen. Los en geolied in de regelen. Dan zal je het merken, Thomas, en het zal niet lang meer duren want je hebt al betaald om in hun rijk binnen te komen. Je hebt je bevlekt, bevuild, al weet je het nu nog niet, door mee te zingen in hun koor, door je te laten gebruiken, door de nicht te laten geloven dat je van haar hield...
| |
| |
(gaat op hem toe, streelt zijn naakte schouder onder de kamerjas)
Het geeft niet, Thomas, of je het meent of niet. Het kan mij nu niet meer schelen. Ik dacht nog even dat het anders kon, daarnet, voor je binnenkwam. Ik dacht je nog voor te stellen iets anders te beginnen. Maar als ik je nu zie, hulpeloos, nat, bang, tussen twee vuren...
Wat zeg je toch, Andrea? Ik begrijp je niet.
(klemt zich aan hem vast)
Het geeft niet. Het zijn fabeltjes. Weet je nog hoe wij fabeltjes vertelden vroeger in bed, toen wij heel klein waren?
En hoe Pa wakker werd en in het kamertje kwam en als een woedende man op de kussens op het voeteneinde sloeg, en wij gilden alsof het heel erg pijn deed.
Wel, zo'n fabeltje is het nu ook. Alleen gillen wij nu niet meer. Neen. En die huwelijksreis in Engeland? Welke list is dat?
O ja, dat was een verrassing voor jou. Heeft zij het dan verklapt? Weet je, en ditmaal is het geen verhaaltje in de lucht, hoor, ditmaal is het doodernstig: Wij gaan met zijn drieën naar Engeland.
Hilda zei mij dat jullie samen gingen.
| |
| |
Ja, maar ik heb het al voor mekaar gebokst. Jij komt ons stiekem, heel heimelijk achterna en ineens in Londen in de Dierentuin, hop, daar ben je en je staat voor onze neus en zij, zij zegt heel kwaad: Hoe komt Andrea hier? Hoe...
(wild)
Zwijg. Zwijg over dat Engeland. Ik wil er niet meer over horen. Gedaan. Gedaan.
Maar jij wilde er naar toe... Ik niet.
Zij huilt nu.
Huil niet. Toe, huil niet.
Ik dacht dat het tussen ons beiden en hen allen, Pa en Ma, de lamme tante, de lachende mensen op straat ging. Dat je bij mij stond. Maar het is niet zo. Ik ben alleen, je laat mij in de steek. Waarom toch? Waarom laat jij je inpalmen als een kind?
(zachter, milder, zij ziet het in)
Omdat je een kind bent. Omdat je die auto wil, die Lancia met de lederen kussens, omdat je in een nieuw Amerikaans pak wil trouwen op het stadhuis en de oude mijnheer Alban wil inviteren. Je wil alles liever dan verder te leven zoals nu. Je wil het onmogelijke. Steeds meer en meer. Vandaag telt niet voor je. Morgen wil je en overmorgen. Omdat je een kind bent. Ik verwijt het je niet. Ik heb het niet eerder gemerkt omdat ik met je meespeelde, het niet wist. Het geeft niet meer nu. Ik hou van je.
Stilte.
Wat ga je doen, als wij weg zijn op huwelijksreis?
| |
| |
Wanneer mag ik jullie achterna komen?
Dat weet ik nog niet. Dat heb ik nog niet uitgerekend. Mama zei: veertien dagen erna.
Dus Mama is ook op de hoogte dat ik achterna kom?
Zij heeft mij beloofd dat je achterna mocht komen.
En jij geloofde haar opnieuw? O, zij liegt zo slecht, zo grof en toch loop je er in. Blind als een kalf loop je in hun leugens.
Ik zal heel treurig zijn zonder jou daar in Engeland. Het regent er altijd, zegt Mama. Als ik er aan denk dat ik daar alleen naar toe moet, daar in die regen zonder jou, weet ik niet of ik je kan achterlaten...
Mijn hart bonst weer, Thomas.
Ik gloei als je bij mij komt. Je ogen zijn knikkertjes.
De jouwe zijn twee warme, bruine lichtjes. Ik kan er mezelf in zien. Nu niet, het is te donker, maar ik weet dat ik in jouw ogen zit.
Je zit in mijn ogen, maar je wil er uit.
| |
| |
Jawel, jawel. Maar je moet het mij niet zeggen. Zeg dat je bij mij blijft, dat Engeland kan ontploffen, zeg het heel gauw...
Engeland kan ontploffen. Ik bombardeer het helemaal, tot het zinkt als een grote dikke kaas, vol met de gaten van mijn mitrailleusekogels.
Zij lachen naar mekaar.
Ik hou van je omdat je zacht bent. Omdat je geen man bent, zoals die anderen met hun spieren en hun bulten op hun lichaam en met hun dikke, hatelijke koppen die mij bedreigen.
Hij doet een woeste man na.
(wrijft de rimpels uit zijn gezicht)
Zo ben je weer Thomas. Je lijkt op mij. Je bent geen andere. Nu ga je weg, verdwijnt wel gauw tussen alle anderen. Je geeft je over. En voor jou is het zoals Mama zegt, het beste. Alleen... alleen doet het erg pijn.
Zeg, ik belde bij Mijnheer Alban aan. God, wat is het mooi daarbinnen. Als ik zijn chauffeur word, ga ik er wonen. Allemaal tapijten en schemerlichtjes. Boeken en schilderijen met gouden lijsten. En twee piano's stonden er. Als ik niet zo overstuur geweest was, had ik er nooit in gedurfd. De bediende wilde mij eerst niet binnenlaten maar ik duwde hem opzij en liep meteen de kamer in. ‘Ik ben Mario de Monaco, zei ik, tenore robusto, ga je meester halen.’ Maar hij wilde niet. Hij geloofde mij niet. Of wel?
| |
| |
Natuurlijk geloofde hij je.
De vader komt uit de slaapkamer der ouders. Hij slaapt nog half. Zodra zij hem ziet gaat Andrea zo onopvallend mogelijk naar de kast en neemt er het doosje pillen van de moeder. Stopt het in de zak van haar pyama.
Ah, daar ben je. Verloren zoon.
De moeder komt ook binnen. Zij is wakker en spiedt Andrea en Thomas af.
Waar ben je naartoe geweest, Thomas?
Thomas, je vader vraagt je iets.
(wakker nu)
Wat? Zeg mij niet dat je midden in de nacht die oude man bent gaan lastig vallen.
Hij kon mij niet ontvangen. Hij moest blijven slapen.
Wat? Ben je daar echt geweest?
Ja en ik heb zelfs de secretaris, Mijnheer Lauwers gezien.
Wat deed hij daar? Vannacht? Ligt de oude op sterven?
Neen. Maar weet je wat Lauwers zei, Pa? Zo, zei hij, ben jij de zoon van de grote Pattini?
| |
| |
(ongelovig)
Neen. Zei hij dat?
Ja zeker. De grote Pattini, dat zei hij. En ik heel trots zijn natuurlijk. ‘Wel, jongeman, zei hij, doe je vader, die grote kunstenaar, mijn hartelijkste groeten.’
Dat vond jij prettig, hé, dat zij je vader zo hoogschatten?
Is die nonsens nu gedaan? Ik heb er mijn buik van vol, van dit schijnheilige, leugenachtige gedoe tussen jullie. En jij, Pattini, bent nog de ergste aanstoker. Luister hier: Pattini, ga zitten, je maakt mij zenuwachtig. Van nu af zijn de grapjes gedaan. Knoop het in jullie oren. De lanterfanterij, de mooie verhalen van jou, Andrea, de leugens en het rondspringen van jou, Thomas, zijn voorbij. Ik heb het jullie al honderd keer gezegd, maar ditmaal is het ernstig. Definitief. Jullie hebben alle twee - Thomas, zwijg - de enige kans op een behoorlijk leven in dit huis in gevaar gebracht. Zo erg dat het moeilijk zal zijn voor ons, Pa en mij, om er nog iets behoorlijks van terecht te brengen en jullie er nog uit te redden.
Om te beginnen
Tegen Andrea.
ga jij naar Tante Marghareta. Vandaag nog. Op de middag. De lucht van de Kempen zal je goed doen en Tante zal alles in het werk stellen om het je zo gemakkelijk mogelijk te maken daar.
Jij, begin niet opnieuw, jij blijft hier.
| |
| |
Je heet Thomas Pattijn, net als je vader, en je vader heet Henri, of beter Rik Pattijn.
Is het absoluut nodig dat wij het weer daarover hebben?
Ja. Omdat het opnieuw een staaltje is van de leugens, het verbloemen van de waarheid, het bloempjes spelden rond een vulgaire gewone naam als Pattijn...
Dus, Andrea, ik heb het besproken met je vader en hij is accoord met mij, jij gaat...
(gelaten)
Ik weet het al, naar de Kempen. De Kempen of Engeland, om het even waar, als het maar hier vandaan is.
Na drie weken kom je terug. Ik beloof het je.
Beloof jij maar. Je bent een even grote leugenaarster als wij allemaal, Mama. Maar ik ga al. Zo ver als je wil, zo lang als je wil.
(kijkt haar onderzoekend aan)
Ik ben blij dat je je voor een keer redelijk toont.
| |
| |
Het is niet redelijk. Ik ben alleen maar moe, doodmoe van je bekonkelingen, van je laagheid.
(wil reageren, maar houdt zich in)
Goed dan. Ik ga tante Margaretha telefoneren. Je kan een trein nemen op de middag.
Zijn er treinen naar Antwerpen op de middag?
Stilte.
Ik ga mij klaarmaken dan... Help je mij even, Thomas?
Je bent bang dat Hilda wakker wordt en ons opnieuw samen vindt. Dat Hilda opnieuw een huilbui krijgt en dreigt naar huis te gaan en alles aan mama te vertellen. Vrees niet. Het zal niet lang duren, heel even.
Maar waarom moet jij je nu al klaarmaken?
Ik heb niets anders meer... te doen... hier...
Zij kijkt haar vader aan.
Zal je mij missen?
Natuurlijk kindje, je bent hier de zon in huis.
Maar zal je mij missen? Neen, ik denk het niet. In het begin misschien, maar daarna zal je weer proberen je concerto te schrijven zoals je al tien jaar probeert. Tot veel anders ben je niet meer in staat, lieve paps. Je probeert ook niets anders.
| |
| |
Maar... op een zekere dag... ik weet het zeker... zal je je concerto afmaken, Pa...
(glimlacht droevig)
Ik weet het.
Tot de moeder.
En jij, zal je mij missen?
Natuurlijk, Andrea,... maar het is de enige oplossing... dat je vertrekt.
Je hebt gelijk. Mama, ik zei enkele harde dingen tegen je, zij zijn allemaal waar, één voor één, maar vergeef mij toch maar dat ik ze zei.
Kijkt haar lang aan.
Je moest je haar meer opzij kammen, Mama, het staat je jonger. Je bent mooi, Mama, voor je leeftijd. Ik had het nog niet zo gezien.
Andrea loopt de huiskamer uit. Naar het kamertje boven. De overigen kijken verwonderd naar mekaar.
Zij denkt dat ik mijn concerto afmaak. Zij heeft er nooit een woord over gerept, en nu zegt zij dat ineens.
De moeder gaat met haar hand over haar haar, schikt het.
Ja, help haar met pakken. Maar niet te lang.
Thomas loopt naar het kamertje. Andrea staat vlak voor hem.
| |
| |
Misschien langer. Misschien veel langer.
Je kan nooit weten. Stel je voor dat er iets met mij gebeurt, dat ik onder een tram geraak?
Er rijden geen trams in de Kempen, het is een woestijn, vol zand en helm en heide. Met heuvels. Kleine heuvels.
Het moet er eentonig zijn.
Ik had graag meegewild naar de Kempen.
Luister wat je moet doen. Als je in Londen bent in de Dierentuin moet je een van die grijze aapjes een hand geven, hem even heel lief in de oogjes kijken en zeggen: dag Andrea, dag, lieve Andrea.
Ik zal hem een kusje geven.
| |
| |
Ik zal jou een postkaart sturen met een van die aapjes op. Een gekleurde. Elke dag zal ik je er een sturen, elke dag een ander dier. Dan heb je de hele dierentuin van Londen bij je in de Kempen.
Zal je mij niet vergeten met de tijd? Hoe ik er uit zie, hoe mijn stem klinkt, wat ik je vertelde?...
Ik zal je meenemen in mijn ogen.
Je hebt kwade ogen, zegt Mama, omdat je een kwaad hart hebt. Maar dat is niet waar.
Jawel, ik heb een kwaad hart.
Je bent een pantertje met scherpe tandjes en een woedend hart. Je springt op iedereen, je bijt iedereen aan stukken.
Ik? Ik ben een geslagen, moe pantertje nu. Niet getemd, maar het zit achter tralies. Straks beweegt het niet meer. Straks sterft het en niemand heeft het aangeraakt behalve jij. Jij alleen, Thomas, hebt mij gekust. Mijn hand vastgehouden in het donker. Ik wilde dat ik vanavond weer je hand kon vasthouden.
| |
| |
Weet je wat? Wij kunnen een uur bepalen 's avonds, laat ons zeggen om middernacht en dan spreek jij tegen mij waar je ook bent en ik zal het horen in Londen. Ik zal ook tegen jou spreken en jij in de Kempen zal mij horen. Alsof wij een telefoon zonder draden tussen ons verbonden hadden.
Je zal je vrouw bij je hebben in Londen, zij zal luisteren.
Ik zal heel zacht spreken, met mijn hoofd diep in de kussens.
Dat hoor je in de Kempen pas.
Neen. Je moet meespelen. Vanavond pas.
Ik speel niet meer mee, Tommie. Ik heb geen tijd meer. Je hebt gehoord wat Mama zei: het gaat niet meer, die spelletjes. Ik kan het niet meer ook... Zeg het mij nu... Ik wil het zo graag horen nog... Tommie, zodat ik iets meedraag van jou als ik wegga... waar ik aan denken kan... fluister het in mijn oor zoals je het in de kussens zou gezegd hebben vanavond...
In de huiskamer beneden kijken de ouders op, want er is een geklik aan de voordeur.
| |
| |
Wat was dat? De brievenbus?
Hoe kan dat nu? Een brief voor ons?
(gaat kijken en komt terug met een brief)
Voor Thomas.
Zij scheurt de brief open, leest.
Hij moet zich aanbieden.
Voor de militaire dienst?
Neen, naar de vereniging.
(neemt de brief uit haar handen, leest, roept)
Thomas. Thomas.
(in het kamertje)
Antwoord niet.
Ik ga nu weg, Tom. Ik ben bang, bang, zo bang ben ik nooit geweest, maar het moet. Ik wil het niet langer meer aanzien hoe je vervormt zienderogen. Hoe ik je straks niet meer zou herkennen. Ik had bij je willen wonen in een huis midden in de weiden, tussen struiken, waar niemand ons had kunnen vinden. Wij hadden er samen op onze buik in het gras gelegen, naar de wind geluisterd, de vogels, naar ons paard Branding, dat hinnikt in de weide. Ah, Tommie.
Nu zie ik je niet meer. En waarom niet? Omdat ik alleen ben nu ineens want je bent niet meer bij mij. En alleen wil ik niet meer doorgaan, terwijl ik weten zou dat jij ergens in Engeland, ergens op de wereld, langzaam een vreemde Thomas wordt, een onbekende man voor mij. Jij, mijn aapje, mijn aapje dat op mij lijkt.
Ik zal niets zeggen. Niet schreeuwen. Beloof mij dat je niets zegt over ons samen. Wat zij je ook vragen, zeg niets, zeg alleen: Andrea was mijn zusje, mijn vriendinnetje.
| |
| |
Hou je stil. Laat mij je bekijken nog. Zeg mij vlug iets.
Ik weet niet wat. Je doet zo raar. Je bent ziek, koortsig, wat heb je? Ik kan niets bedenken om te zeggen als je mij zo aankijkt.
Hij legt zijn handen op haar voorhoofd.
Je gloeit.
Zij neemt krampachtig zijn hand vast en wrijft er mee over haar gezicht.
(beneden)
Thomas, er is een brief van mijnheer Alban.
(houdt hem vast)
Wacht even.
Zoent hem vlug op de wang.
Ga nog niet weg. Nu nog niet. Laat mij niet alleen.
(rukt zich los)
Ik kom zo terug. Zo meteen.
Rent de trappen af.
Groot nieuws jongen. Luister. Ga zitten.
Hij leest plechtig onhandig voor.
Mijnheer. Met het oog op de aanstaande benoeming van een nieuwe chauffeur, waarvoor u uwe candidatuur stelde, verzoeken wij u Maandag, 10 Maart, aanwezig te zijn, in het bezit van uw identiteitspapieren, op de zetel van onze Vereniging, Lakenstraat, 82.
(kijkt ongelovig naar de brief, leest alles binnensmonds, schreeuwt)
Ja? Hoera.
Hij schreeuwt en danst.
Ik ben chauffeur, Mama.
Hij loopt naar de trap.
| |
| |
Andrea. Andrea. Ik ben chauffeur. Chauffeur van Mijnheer Alban.
(komt in de deuropening staan)
Ik ben blij voor je, Thomas.
Hij loopt de huiskamer in.
Ik ben blij hoor, Tommie.
Zij keert nu terug in het kamertje.
Zij kamt haar haar, schminkt zich voor de spiegel.
In de huiskamer trekt Thomas zijn jas aan.
En waar denk je dat je nu heen gaat?
Naar mijnheer Alban natuurlijk.
Ben je weer razend geworden?
Moet ik hem niet bedanken misschien?
Hij is al lang wakker nu. Rond negen uur, zei Lauwers.
Bedanken voor wat? Je hebt het baantje niet eens vast, je moet je alleen maar laten zien, je laten onderzoeken of je bekwaam genoeg bent. Er zullen tientallen jongelui zijn, daar, Maandag.
Dan moet ik er naar toe om hem voor te bereiden. Zodat hij mij goed kent Maandag, en mij meteen aanwijst: hier is hij, Thomas Pattini, dat is de man die ik nodig heb, de beste chauffeur van de stad.
Je kan hem nu niet weer lastig vallen.
| |
| |
Ik moet er naar toe. Ik heb gezegd dat ik terug zou komen om negen uur. Hij wacht op mij. En moet ik niet weten hoeveel ik verdien? Hoe ik moet rijden? Welk pak ik moet dragen?
Maar, Thomas, dat hoeft toch al lang niet meer dit baantje. Wij hebben toch iets anders voor je.
(loopt weg)
Ik moet hem zien.
(schreeuwt hem achterna)
Telefoneer hem eerst.
Boven is Andrea klaar met zich op te maken, zij heeft een jurk aangedaan. Zij neemt het doosje pilletjes te voorschijn, leest het etiket, doet alle pilletjes in een glas water. Zij glimlacht in de spiegel. Drinkt het glas leeg. Gaat op haar bed liggen.
Hij zal wel gauw terug zijn. De jongen weet niet wat gedaan van geluk.
De moeder maalt koffie.
Het lijkt alsof er na een lange tijd van ongeluk en ellende, een beter leven in zicht is, Madeleine. Ik ben bang dat ik mij vergis, maar ik geloof dat alles wel gaat liggen met de wind. Dat alles kalm wordt nu voor ons.
Thomas moet nog heel wat aangeleerd worden. Het is niet zo gemakkelijk.
Het valt mee dat Andrea inziet dat Thomas om iets te bereiken in deze wereld aan haar invloed moet onttrokken worden.
Wel, Hilda krijgt haar zin.
| |
| |
Ik hoop dat hij gelukkig wordt met haar.
(houdt op met malen)
Maar wat is dit toch?
Nu is er een zacht gekerm te horen. Er is iets mis gelopen met Andrea, de pilletjes hebben niet de verwachte uitwerking. Zij kronkelt van de pijn, springt op, houdt haar buik vast.
Thomas... ik zeg niets... ik zal niet schreeuwen... Tommie.
In de huiskamer.
Andrea die in zich zelf praat. Dat heeft zij nooit gedaan.
Gaat in de deuropening staan. Zij luisteren, alle twee. Boven in het kamertje staat Andrea rechtop, zij zweet, zij moet braken, haar mond gaat open en dicht als een vis op het droge, er ontsnappen haar halve woordjes, en dan ineens gilt zij, maar haar gil breekt af: Tom..., vergaat in droge snikken, zij valt op haar knieën, houdt haar buik vast.
Ineens loopt zij de trap op, de vader blijft staan.
De moeder in het kamertje knielt bij Andrea, gilt.
Andrea. Andrea.
Zij kijkt om zich heen.
Zij heeft de pilletjes ingenomen. Allemaal. Oh. Oh. Melk. Ga de melk halen, vlug, zij moet het uitbraken.
| |
| |
Zij kermt zachtjes naast Andrea, die roerloos ligt. De vader zoekt in de kast, loopt rond, zoekt overal, in de slaapkamer. Vindt niets. Schreeuwt.
Bij de melkboer. Andrea, antwoord, doe je ogen open.
Vlug.
Hij staat in de deuropening, versuft.
Zij is dood. Mijn kleine, lieve Andrea. Zij is dood. Waarom? Waarom toch?
De vader komt boven.
Doe je ogen open, lieveling, toe nu, doe je oogjes open. Sterf niet. Sterf niet.
(begint te huilen, te gillen. Alle remmen zijn doorgebroken nu, zij trekt aan Andrea's hand, steekt haar vingers in haar mond)
Sterf niet, alsjeblieft sterf niet, liefje.
De vader staat er verdwaasd bij. Hilda komt uit Andrea's kamer. Staart naar boven. Slaapdronken.
| |
| |
Wat is er? Is er iets gebeurd?
De moeder droogt haar tranen af, komt naar beneden. Ouder geworden, gebroken. Zij neemt Hilda bij de arm, neemt haar mede in de huiskamer. Boven probeert de vader Andrea op het bed te leggen, maar het gaat niet, zij zit met haar bovenlijf tegen het bed geleund, hij houdt haar hand vast, streelt haar haar.
(probeert te glimlachen, veegt haar tranen weg)
Ja, maar het gaat zo meteen over...
Wat is er toch? Iets met Thomas?
Neen... Thomas is veilig... hij is een boodschap gaan doen maar... Andrea is weggegaan.
Is zij dan niet daar boven?
Daarboven? Neen... zij is weggegaan... voorgoed... zij heeft het huis verlaten... en laat ons hier alleen achter zonder een woord. Daarom huilde ik even... het is vreemd, vreemd pijnlijk als een kind je verlaat alsof je haar iets misdaan hebt, verongelijkt, verbitterd, vol weerzin tegenover je gedragingen... zij is vertrokken zonder iets te zeggen, zonder te verwittigen...
Maar je wilde het toch, tante.
| |
| |
Maar zeker, je hebt aangedrongen dat zij ons met rust zou laten, tante, ik heb het zelf gehoord.
Maar zo niet.
Huilt weer.
Zó niet, dat heb ik niet gewild. Wat moet ik nu doen? Wat moet ik doen?
Kleed je aan, Hilda, en vertrek met Thomas naar je huis, stel hem heel vriendelijk voor aan je moeder, maar ga er meteen mee weg. Zodra hij aankomt. Zo gauw mogelijk. Nu direct. Laat er geen tijd over gaan. Neem het geluk met beide handen vast, zo gauw als mogelijk, klem het vast, laat niets door de vouwen van je handen glijden, het is als water, lopend water... Hoe moet ik hier over heen komen... ah...
Waar is zij dan naar toe?
Naar... Engeland... denk ik.
Zij is handig, zij was handig en vlug, mijn dochter. En mooi en lief. Een beetje wild maar lief, lief. En zij heeft zich mooi gemaakt, geschminkt, haar jurk met de blauwe ceinture aangedaan, haar zwarte, lage schoentjes... Zonder iets te zeggen. Met haar handjes, haar mond dicht, gesloten voor ons...
Maar wat moet ik tegen mijn moeder zeggen?
| |
| |
Ah.
Een stilte.
Maar zal zij het begrijpen?
Maar natuurlijk. Zij is een moeder toch. Zij houdt van haar kind toch.
Zij huilt zonder het te merken.
Zal ik je wat koffie maken, tante?
Zij neemt de koffiemolen en gaat er mee weg. De moeder blijft alleen achter, staat op en wil naar de trap toe, maar de bel gaat, drie keer kort en een keer lang. Thomas komt binnen met Hilda.
Hij was er, hij zat in zijn bed, ik weet het maar hij wilde mij niet zien. En de bediende heeft mij grof beledigd, Mama. ‘Denk je dat het hier een duivenhok is, Pattini’, zei hij. En ik keek hem vuil aan, en zei: Mijnheer de kamerknecht, jij bent hier speciaal om ons te dienen, Mijnheer Alban en mij, dus hou je stil. Daar keek hij van op, Mama! Hij zei: Wij zullen u onmiddellijk berichten, wanneer Mijnheer de Voorzitter u kan ontvangen. O, ik ben zo blij, Mama, zo blij.
Hij omhelst haar.
Jij bent niet blij, hé, je vindt het helemaal niets buitengewoons, jij.
Hij gaat naar de trap toe.
Andrea.
Hij wil de deur uitgaan, maar de moeder staat op en verspert hem de weg.
| |
| |
Zij... is op het onverwachts weggegaan.
Nu? Terwijl ik er niet was? Ik ben maar drie minuten weg geweest. En ik ben haar niet tegengekomen op straat. Hoe kan het?
Zij heeft de andere weg genomen, die naar het station.
Met al haar kleren en twee koffers.
Terwijl ik even de deur uit was? Als een dievegge. Om mij niet te moeten zien? Neen. Het is niet waar, hé, Mama, zeg gauw dat het niet waar is, dat het een grapje is van jullie om mij uit te lachen. Toe.
Jawel, het is waar. Zij is weg.
(schreeuwt)
Andrea
In de deuropening, half op de trap.
Andrea. Ben je daar? Zij antwoordt niet. Zij is er niet. Ik moet haar zien. Jullie zijn het die haar weggejaagd hebben, jullie tweeën, dikke, nijdige vrouwen. Zij zou achternagekomen zijn, je had het mij beloofd, Mama. Waarom gaat zij nu
| |
| |
alleen? Hoe laat gaat die trein naar Engeland? Zeg, hoe laat gaat hij?
Zo meteen. Blijf hier. Je kan haar toch niet meer inhalen.
Zij zit al lang op de trein, Thomas.
Andrea.
Hij loopt weg. De voordeur klapt geweldig dicht.
Kan hij haar nog inhalen?
Maar misschien is zij te laat gekomen voor die trein?
De koffie
Zij loopt weg en komt terug met de koffie. Schenkt in. Drinkt. De moeder niet.
Als wij getrouwd zijn, Thomas en ik, mag hij lang in bed blijven liggen 's morgens en ik zal hem koffie en koekjes op bed brengen. Maar zal hij dat willen... Ik geloof het niet. Springt hij niet meteen uit zijn bed, als hij wakker is,
| |
| |
tante? Ja, hé? Hij is zo onrustig. Hij verdwijnt elk ogenblik, loopt over en weer als een aapje in een kooi.
Maar ik denk dat dit verbeteren zal als hij ouder wordt. Hij zal het afleren, denk ik. Zeg, tante, denk je dat hij haar nog inhaalt op de trein?
De moeder zwijgt, staart voor zich uit.
Tante, misschien... springt hij ook op de trein?
De moeder antwoordt niet.
Tante, tante, ben je ziek? Misschien is hij met haar mee?
Neen. Hij loopt nu als een razende. Hij denkt er niet aan een tram te nemen. Hij loopt vlugger dan de tram denkt hij, en dat is zo. Hij komt hijgend en bezweet aan in het station, hij rent alle perrons af, de tunnels in en uit. Want hij durft niet aan de stationsbedienden vragen waar de trein naar Engeland is. Hij is bang voor mannen met officierspetten op. Nergens vindt hij die trein, want er is geen trein naar Engeland, je gaat er met de boot heen, in Oostende. Hij holt maar en zijn hart bonst. Hij schreeuwt en alle mensen kijken naar hem om en zeggen: daar heb je de gekke Pattijn. Hij tiert: Andrea, Andrea, over het station. Maar zij is er niet. Zij is nergens meer, zij bestaat niet meer, mijn mooie, kleine, wilde dochter.
Dan is hij moe en gaat op een bank zitten naast mensen die de krant lezen en hij vraagt hen: Hebben jullie Andrea niet gezien. En de mensen antwoorden niet. Kijken hem kwaad of onverschillig aan. Hij sjokt traag het station uit, Thomas, en langs het park loopt hij en als altijd roept hij naar de eenden die er drijven en vergeet misschien heel even dat hij bestaat. Hij zegt lieve namen tegen de eenden, hij heeft hen allemaal een naam gegeven en hij herkent ze de ene uit de andere. De bronzen tijger, die onder het mos zit, ziet hij dan. Hij heet Prins Mustaph. Allemaal prinsen zijn het voor hem. En dan, als hij honger krijgt of zijn verhaaltjes en zijn leugens aan iemand wil vertellen denkt hij aan ons, zijn ouders of aan jou, zijn aanstaande vrouw.
Dan komt hij heel langzaam hier heen.
| |
| |
Je bent moe, tante. Zou je niet beter weer in bed gaan?
Neen. Ik wacht hier wel. Met jou samen. Ik wacht tot hij met jou het huis uit is, dat hij veilig met jou mee is.
(begrijpt het niet)
Ja, tante.
Vraag aan je moeder of hij een paar weken bij jullie mag logeren. Vraag het haar heel vriendelijk. Zeg haar dat wij ons vernederen, dat wij op onze knieën liggen nu, dat wij geen uitweg meer zien.
Jawel. Zeg het maar aan Myriam. Dat wij gevallen zijn, laag gevallen.
Stilte.
Zou hij met haar mee zijn?
Of zou hij ergens anders naar toe zijn?
Waar zou hij naar toe kunnen? Waar kan hij beter zijn en hij weet het, de jongen, dan bij zijn ouders en bij jou Zij probeert innemend te lachen, zij vervalt weer in haar vroegere rol. zijn bruid binnenkort.
| |
| |
Het is een overweldigend, een geweldig gevoel naar huis te kunnen komen in de morgen, in de witte morgen met de eerste zon, als je bruid op je wacht. Dat zei Henri mij vroeger.
En neem Thomas mee. Vlug. Vlug. Laat ons alleen achter hier, Henri en mij. Zorg dat hij gelukkig wordt. Wij konden het niet. Wij konden het niet.
Haar stem is gebroken.
Wij waren te klein. Te arm. Te laf. Te klein.
Stilte.
Zorg voor hem. Blijf bij hem. Laat hem geen ogenblik alleen.
Op de verdieping hoger begint de pianist de morgen. Slaat eerst een paar accoorden aan, enkele gamma's, zoekt dan aarzelend zijn week liedje, speelt het.
Daar heb je hem ook weer. Het is een treurig liedje, maar ik houd er wel van.
Stilte.
1953
HUGO CLAUS
|
|