| |
| |
| |
Ode aan Yvette
1
De woorden die wij links en rechts verloren
Verloren niets van hun serene densiteit
Hoezeer zij ook uit ruimt' en tijd geboren
Wij hen toch wedervonden tot zelfs in de tijd
Wil zeggen wij hadden genoeg aan valse dromen
De woorden met hun scherven scherp doorboorden
Van scherpe daden kwamen wij tot zachte woorden
| |
2
Wij gingen nooit verder dan twee stappen te ver
Drie stappen achteruit en twee vooruit
Schei uit zeiden wij tot onszelf schei uit goddome
Wat achter ons ligt is geweest
Wat vóór ons ligt zal komen
Zoals de staart van 't beest
Eerst dacht ik dat het dom was maar het was niet dom
Verdomme niet toen jij mij vroeg waarom
Waarom zonde tegen de geest
De verzenmaker blijft steeds bij zijn leest
| |
| |
| |
3
Niet één liefdesorgie heeft mij ooit meer beroerd
Dan alleen mijn naam op je lippen
En als ik dan jouw naam mij laat ontglippen
- Ik noem je nooit bij naam tenzij ontroerd -
Zijn wij gekomen daar waar alle woorden
En mocht het zwijgen ons genegen zijn
Telkens als wij voorheen de stilte stoorden
Was 't woordgeworden vlees weer woord
Je zei het anagram van droom is moord
| |
4
Na de voldoening die steeds onvoldaan blijft
Liggen wij uren stil en uren voorbereid
Op nieuwe ademhaling voor de nieuwe strijd
Die nimmer uitgestreden edele waan blijft
Wij hebben weinig te verbloemen
Van wat wij zo intiem verzwijgen
Maar ja in de neutrale strook
Staan wij alweer van edele gloed (of waan) te hijgen
Waar spreken toen van zilver was werd goud van zwijgen
| |
5
Eens waren wij zo wijd geraakt
Waar al wat bewoog door de wind werd opgenomen
Dat alles wat wij in een droom hebben geslaakt
Verwaaide door de spleten van de slome
En vreemde liefdes van voorheen
O jee wij dansten op één been
Maar dansten weldra weer op beide benen
Toen wij de tocht of liever neen
Toen wij de spleten in de stenen
Dicht konden maken van boven naar onder
Met een gedicht over het wonder
| |
| |
De liefde naast de wind zat schrijlings op de nok
| |
6
Trots alles wat wij graag vergeten
Treden wij traag 't verleden tegemoet
Omdat wij de toekomst hebben verweten
Te zijn terzelfdertijd eten en roet
Zullen wij één en ander slikken
Wij zijn ons leed al lang voorbij
Glimlachend tussen toekomst en verleden
Ik sater met schalmei en jij
Naaktdanseres van strenge zeden
Wij zijn ons leed al lang voorbij
| |
7
Je antwoordt op de vragen die nog niet gesteld zijn
Waarmee individu's als ik niet erg gekweld zijn
Omdat zij niet bestaan zo zeggen zij
De ketters maar zij dolen
Maar als 't moment gekomen is dat zij
Als holbewoners kruipen in hun holen
Weet ik dat alles niet verloren is
Omdat mij 't lot nog niet beschoren is
Dat zijn beslag nog niet gekregen heeft
In al wat óm en ààn je leeft
Je vraagt mij soms of ik de gang ken van de kreeft
| |
8
Iedere groet aan jou is een eresaluut
Zo aan je hart als aan je stoffelijk leven
En aan je bewegingen iedere minuut
Dat je naar mij een stap zet voor een dol dispuut
Of voor een dolle kus om 't even
En aan de lijnen van je lichaam - allemachtig -
Onstoffelijk ingevuld en gestoffeerd
Begrijp je dan dat ik bekeerd
| |
| |
En zoveel goddelijks indachtig
Op mijn knieën bid een profaan gebed
Ik neem voor jou mijn hoed af ook in 't bed
| |
9
De jonge minnaars die je hebben zult
Zullen mijn vrienden zijn in mijn gedachten
Als éénmaal je geheime wensen zijn vervuld
- Geheimen die ik als geheime machten
Mijn zinnen zullen onbevredigd blijven
Tot ik mijn eigen wensen eens bekrachtigd heb
O 't kan ook zijn verkracht heb aan den lijve
Door alles wat ik met mijn zinnen heb gekund
Want achter elk gedicht staat slechts een komma-punt
| |
10
Als leeuw en leeuwin in de leeuwenkooi
Waarvan de traliën met vogels zijn beschilderd
Staan wij met ogen half verwilderd
En zinnen half gekamd gemilderd tot een plooi
Een valse dan de buitenwereld te bewonderen
Wij horen het in Keulen donderen
En zien het bliksemen in St Idesbald
De leeuwentemmer roept ons halt
Jullie staan hier als geprostitueerde wonderen
Van werkelijkheid en schijn
Zei je dit vergt geen nadere discussie
En prosit op de prostitutie
| |
11
Het vroor ijsschollen op de Schelde
De meeuwen zwalpten boven onze tuin
Je strooide brood en vis en bijna schonk je wijn
Aan de vogels die je hun leed vertelden
| |
| |
Het is mij meer gebeurd maar zelden
Dat ik de wijn moest drinken die voor anderen was
Om te veranderen van beeld in held en
(Zoals de Reus uit De gelaarsde Kat)
Maar ditmaal was ik reus gebleven
Doch reus of rat om 't even
Je was mij vóór met veel meer wensen
Je was een sprookje toen voor grote mensen
| |
12
Geloof jij niet dat leed en vreugde
En dat wat mij voorheen verheugde
Toevallig tweecellige kiemen zijn
Van op en neer en omgekeerd
Dat nu nù alles wat mij deert
In brood en wijn verandert -
Maar al met al ben ik de salamander
Die zich van groen tot rood verkleurt
En 't rood van zijn verlies verbeurt
Aan 't groene van zijn winst in 't rood van zijn geweten
De droefheid post-coïtum doe je mij vergeten.
| |
13
Dat ik niet wilde en niet wil
't Bewegen van de tijd aan ketens leggen
Met één blik één gebaar drie woorden
Drie woorden goede God om naar de hel te gaan
Of naar de hemel als 't er stil mocht wezen
Zo stil dat ik alleen de woorden nog kon lezen
Tussen je blik en je gebaar als hoorde
Ikzelf niet meer het bidden van mijn stil gebed
| |
| |
Nooit hebben wij nog op andere woorden gewed
Toen weer de tijd zich in beweging had gezet
| |
14
Scarlatti sonatine clavecimbel
De kamer luisterend met onze oren
Je voorhoofd langs één enkele rimpel
Denkt fronsend aan de dingen die behoren
Tot de verrukking in de almacht der muziek
Ik glimlach om je komische mimiek
Als ik bemerk dat je bevreesd bent
Voor al de almacht die je eens geweest bent
En denkt niet meer te zijn
Het is zo (h)eerlijk soms zich te vergissen
Om dan alweer te denken en te gissen
Wat voor geluid muziek mag zijn
Want er is ook muziek die van la vie en rose
Literatuur littérature avant toute chose
Als al de rest muziek moet zijn
| |
15
Helaas aan alle mooie liederen is een eind
Al weet ik dat het einde nooit de last zal dragen
Ik weet de dingen worden nu verkleind
Tot uur en duur der dagen
Want o de dagen van vandaag
Die van amour délice et orgue
Ik weet ik blijf geloven neen ik stel de vraag
Ik vraag mij af ah neen ik wil niet blijven vragen
Ik weet enfin ik meen te weten dat de dagen
Die zullen komen zullen zijn het uur
Waarop wij weigeren ons te bezinnen
Want van dit eindeloos beginnen
Ben jij het eeuwig avontuur
|
|