| |
| |
| |
Zoek de mens
Van de Macs moet je het hebben!
In de tijd toen de beruchte McCarranwet heel wat stof in ons oud werelddeel deed opwaaien, verscheen eens een caricatuur waarin een van de havenautoriteiten, een luchtsprong van verontwaardiging makend, aan een Frans matroos de toegang tot Amerikaanse bodem verbood omdat hij ...rode sokken droeg. Sedertdien is er heel wat water naar de oceaan gestroomd, doch klaarblijkelijk nog niet voldoende om de geestdrift van die andere Mac, die Carthy heet, een beetje af te koelen, ofschoon, naar de laatste verheugende berichten, er veel kans toe bestaat dat voor deze sieur thans de zeven magere jaren op komst zouden zijn.
In elk geval heeft hij ons raar doen opkijken toen hij met zijn fakkeldragers de Amerikaanse bibliotheken bestormde en een auto da fe in regel wilde organiseren met wat de wereldliteratuur aan staats- en gemoeds-gevaarlijke dingen bevat. Wij weten niet wie van onze vakgenoten zoal allemaal op het lijstje stonden, maar, met voornoemde caricatuur voor ogen zijn wij zo goed als zeker dat ook Courts-Mahler's tranenverwekkend meesterwerk ‘Rode Rozen’ op het ketterbankje zat, gezien de op ondubbelzinnige wijze kleur bekennende titel.
Wij weten ook niet of McCarthy tenminste zo leergierig was, dat hij een exemplaar van de te verbieden en te verbranden werken voor zijn eigen boekenkast reserveerde om ze stiekem te lezen, zoals dat in ‘Brave New World’ van Huxley gebeurt. Of misschien meent hij dat Huxley met zijn boek een ander werelddeel op het oog had toen hij het schreef. Waarschijnlijk is dat wel waar, doch dan wordt het hoog tijd dat de grote Engelse schrijver zijn titel verandert. Bijvoorbeeld ‘Brave Old World’. De oorspronkelijke is inderdaad een beetje te erg blootgesteld aan de ironie van het lot...
P. v. A.
| |
| |
| |
Aan de lopende band
Alle wegen...
Paul De Swaef wijdt in ‘Le Peuple’ een schoon en geestdriftig talent van criticus aan de ‘moderne’ dichters. Een zo bondig als overzichtelijk artikeltje van hem, wil de weg uitstippelen, die deze dichters gingen, gaan en verder zouden dienen te gaan. Ik vat het zo getrouw mogelijk samen.
De eerste surrealistische vuurpijlen vernielden de traditionele metriek ten voordele van een losbandige overvloed van beelden. De niet gecontroleerde verbeelding slingerde een vloed van woorden in 't wilde. Willekeur was regel. De dichter had de kracht der woorden her-ontdekt, maar zelf was hij enkel nog de gewillige ‘transcripteur’ van een prachtige verbale anarchie.
Dat was gisteren. En nu: het gratis spel bevredigt niet meer. Om geduld te worden, zal de poëzie weer doelmatig en substantieel moeten zijn. De opstand moet nu revolutie worden, zegt Paul De Swaef; er moet een nieuwe tucht komen die rekening houdt met de nieuwe verzuchtingen.
Het lijkt deze criticus ‘dat deze onderneming gebaseerd blijft op de overtuigende (persuasive) waarde van het gevoelsbeeld of het gedachte-beeld’ zoals dit door het surrealisme werd ontdekt. Maar een groter plaats wordt ingeruimd aan de opzettelijke bedoeling van de dichter, die de approximatieve beelden welke op hem losstormen moet keuren en schiften...
Tot daar een beknopte samenvatting van dit voortreffelijk artikeltje.
Behalve, dat de dichter nu in beelden moet spreken, en niet meer in volzinnen, vraag ik mij af, wat de ‘moderne’ dichters nog zal onderscheiden van de oude pruiken. Zijn die gevoelsbeeldspraak en die gedachte-beeldspraak de enige revolutie, waarover Paul De Swaef het heeft, of heeft hij nog wat anders op het oog waar hij spreekt van de nieuwe verzuchtingen?
Als de gang van de ‘moderne’ poëzie de hier aangegeven weg volgt, dan lijkt dat misschien niet een weg naar Canossa, maar men zou er toch moeten uit besluiten dat alle wegen naar Rome leiden.
| |
Surrealisme en Freud
Het is geen verwijt aan de surrealistische dichters, te zeggen dat zij veel aan Freud te danken hebben, dat zij veel van hem geleerd hebben. Klassieke dichters en romanciers hebben ook van hem geleerd.
Ik lees in een geleerd geschrift, dat Freud de eerste ingeving voor zijn methode van de vrije associatie zou gekregen hebben van een essay van Ludwig Börne, pamfletist en satirist, die ook in de medicijnen studeerde. Het essay dagtekent uit 1823.
‘Neem enige bladen papier (schreef Börne, vertaling van mij) en schrijf er gedurende drie achtereenvolgende dagen, zonder bedrog of
| |
| |
hypocrisie, alles op neer wat u door het hoofd gaat. Schrijf wat gij denkt over uzelf, over uw vrouwen, over de Turkse oorlog, over Goethe, over de Fonk-misdaad, over het Laatste Oordeel, over uw meerderen in gezag - en, als de drie dagen voorbij zijn, zult gij verbaasd staan bij de nieuwe en verrassende gedachten die in u zijn opgeweld.’
Men herkent daar dadelijk de methode van Freud in. En niemand zal de surrealisten en de ‘moderne’ dichters bespotten omdat zij ook die werkwijze volgen. Maar het dient opgemerkt, dat Freud deze methode aanwendt als een geneesmiddel, als een bevrijding, om door verwijdering van wat ziekelijkheid en obsessie is, te komen tot de evenwichtige, de gezonde, de dienstbare mens.
| |
‘En vase clos’
In ‘Tijd en Mens’, Decembernummer, komt een bundel gedichten voor van Hugo Claus. De aanvang luidt:
De ingewijde heeft geen lippen, de kraamvrouw zwijgt,
De kwalen der kinderen en kwalen alleen openbaren
Wat in het vel der ouders is gekanteld
en de rest gaat zo voort. Nochtans komen er, zoals men ziet, reeds leestekens voor in deze gedichten, waaruit moge blijken, dat Claus wellicht spoedig zijn pop zal doorbreken en ook ons zijn kleurige vleugels zal laten bewonderen.
| |
Drie proeven van een gedicht:
I
De murwe kinderen liggen bedauwd
hun gewrichten zijn jonge katten
maar de honden zijn in mij wakker.
Mijn doornaveld verlangen
wordt geofferd aan huursoldaten
en de sabel van uw heimelijk haar
wringt met hinkende vingers
tegen de hoestende lucht.
Manke hondenmensen, breek mij,
mijn vlakte plooit dichter dicht
die in het donkere blaken.
Het bloed regeert de lippen,
het schuilende verstand der zinnen,
kruis en toorts, stekels en steen,
en de vermoeide bark valt om.
| |
| |
II
Sterk handschrift als de ontharing
die schreeuwt in de landwijn,
in het verhaal van mijn tanden
achter de gloriënde cirkels
versplintert aan de tuinen
van je lichaam, de mijnschacht,
maar bloed verandert niet.
Geslachte hazen, blauwe melk
in het gezwollen eiland der liefde.
III
Alleen haar berg en holtenspiegel
de spieren in oliesluimer.
weerschijn van dulle hoofden
R.H.
| |
Ieder klaagt over het zijne
Wat is het verschil tussen goede poëzie en goed proza? Of, misschien beter geformuleerd: tussen bv. een goed gedicht en een goede roman? Laat mij uw antwoord horen en ik zal zeggen wat gij zijt (een prozapleger of een poëet). Wanneer gij bijvoorbeeld zegt dat het enige verschil hem in de vereiste dosis inspanning zit; dat in de poëzie één felle, verticaal opwaartse sprong, één moment van luciditeit en hoogspanning volstaat om de kern van een gedicht nagenoeg in zijn grondvorm vast te leggen (om het gedicht als het ware in de schroefbank vast te zetten om het dan op zijn zeven gemakken bij te polijsten) - daar waar een roman een arbeidsstuk is en bij de roman de continuïteit van de inspanning (de resultante van geduld, zelftucht en arbeidslust, soms zelfs van huisvlijt) onvermijdelijk het laatste woord heeft; - dat poëzie dartelheid is tot zelfs in de inspanning toe, terwijl proza zelfs in de begenadigde momenten labeur is; - wanneer gij dit antwoordt, weet ik dat gij lijfelijk of met uw sympathieën in het kamp van de prozaplegers staat.
| |
| |
Maar wanneer ik zeg dat proza zoveel gemakkelijker is omdat de roman een hele reeks kleine onvolkomenheden in de details verdraagt (il frappa à la porte et entra) omdat die bij het ondergaan van de totaal-indruk (velen menen dat de roman in wezen horizontaal van architectuur is, net als het Nederlands landschap, en dat de schrijver de al te spitse punten in dit landschap moet vermijden; - wat bv. zou verklaren dat een goede roman steeds verminderd uit het avontuur van fragmentarische publicatie komt) toch geen noemenswaardig gewicht in de schaal leggen (tenware bij lezers die meer dichter dan lezer zijn, zoals bv. Reimond Herreman en dan nog...); dat men dus, in zekere zin, met een uitgesproken nonchalance proza plegen kan terwijl geen enkel gedicht ook maar één verkeerde lettergreep ongestraft verdraagt, dan sta ik meer dan waarschijnlijk in het kamp der dichters. De kleine man, wie alle dergelijke twistpunten en alle Kunstgeschillen (of eerder en vooral die hoofdletter) de keel uithangen, vond daar het juiste woord voor toen hij zei dat ‘ieder over het zijne klaagt’. Accoord als gij mij zegt dat al die twistgesprekken geen aarde aan de dijk en weinig meer leven in de brouwerij brengen. En ondertussen gaan twee klassen van het kruim der intelligentsia dan toch maar blindelings aan elkaar voorbij.
P. v. A.
| |
Afrekening met mijn zakboekje (IV)
Ik voel weinig voor het atonalisme. Ten eerste omdat het, in de letteren, een pedant neologisme wil zijn voor een doodoud ding, dat zijn verdiensten heeft gehad en toen expressionisme heette of eenvoudigweg: vrij vers. Ten tweede omdat ik ongaarne een positieve, scheppende beweging zie beginnen met een negatief of indifferent voorvoegsel, als in casu die Griekse ‘a’. Ten derde omdat die term een nonsens in terminis is. Zonder ‘toon’ (lees hier: ritme, rijm en de hele versificatie) geen poëzie. Natuurlijk ook geen poëzie zonder lyriek, maar zelfs het meest lyrische proza zal nooit poëzie heten, voor mensen die de durf en de bescheidenheid hebben een zaak bij zijn eenvoudige naam te noemen. Omdat, volgens de eerlijke en beproefde klassieke bepaling, poëzie juist ‘gebonden’ taal is. Wie uit die band wil springen moet het weten, maar niet de pretentie hebben een klomp ‘zuivere’ koolstof aan te bieden als briljant. Die briljant zegt, moet nu eenmaal slijpen. Alle eerbied voor die koolstof, maar evenzeer voor mijn gezond verstand en de zuivere rede van onze meesterlijke voorgangers.
Aan het vorige wordt niets afgedaan door het feit dat zekere ‘atonalistische’ gedichten wèl de indruk maken poëzie te zijn. Die indruk, als hij juist is, danken ze aan de elementen van versificatie welke ze cryptisch tóch blijven eerbiedigen (zekere binnenrijmen, bepaalde ritmen, e.d.); voorts aan het optisch bedrog der onder elkaar geplaatste versregels, en tenslotte aan hun toegespitst lyrisme.
| |
| |
De goegemeente heeft de dichters zo lang voor halvegaren aangezien, dat dezen dat nu voor zichzelf uitspelen: doe maar halfgaar en je pythische wartaal zal wel voor poëzie doorgaan. Kortom, de voortzetting van het oude trucje: épatez le bourgeois! Wat dat optisch bedrog betreft, het woord zegt het: het is unfair. Die voor de leus geen ‘toon’ meer nodig heeft, hebbe de trots zich aan geen typografie vast te klampen. En wat de cryptische versificatie aangaat: niemand zal beweren dat het voor de poëzie nodig is volle 100% gebonden taal te schrijven. Je kunt je licht kleden en toch nog niet naakt lopen. Poëzie is, technisch, opschik. Trek dus niet alles uit om je daarna toch een vestimentje op de huid te gaan tatoeëren. A-tonaal? Niks niemendaal. Biljarten zal altijd biljarten zijn, en geen knikkeren, ook als er geen biljarten meer bestaan. Intussen zit er alleen weer wat str... aan zekere knikkers.
De kwade wil, helaas, krijgt inderdaad overal gelijk. Hoe zou 't ook anders kunnen? Als de goede wil zich verzet, vervalt hij immers in 't zelfde euvel van de moedwil. Dat is even waar in het privé-leven als in de maatschappij. Maar die ruimtelijk onbeperkte waarheid heeft gelukkig een term in de duur: de tijd baart rozen, en wreekt de brozen. Goede lessen in de geschiedenis deden beter de jeugd dààrop te wijzen. Hoe bv. een Romeins foltertuig, het Kruis der Christelijke liefde is geworden; plaats van het klas-in klas-uit te hebben over de veldslag van Aimegat-de-zoveelste tegen de Colombofielen in het jaar 0. Want zulke onspoeden beleven we nog al te dagelijks.
Een titel is in onze letteren een handicap. Toen nog niet zeer lang geleden iemand iets samenstelde en, zoals een ander iemand voor nog meer jaren, een dr. aan zijn naam liet voorafgaan, had hij daardoor alleen reeds zekeren tegen zich ingenomen. Ik ken het argument: het werk moet voor zichzelf spreken, en als het goed of slecht is, zal een geleerde titel het niet verbeteren. Accoord, en die andere hierboven is thans op een leeftijd gekomen dat hij aan die dr. geen jeugdige trots meer hecht. Maar de jaren hebben hem ook in zijn mening gestijfd dat de hoogste cultuur in het afzweren van elke afgunst ligt. Indien de wereld dàt kon leren, was ze gered. En de logica alleen zou haar reeds kunnen helpen, bv. op het stuk van die onschuldige kwestie van titulatuur. Wat zien we inderdaad? Dat al die anti-dr...euners, die op de academische dwazen schelden, de eersten zijn om hun kinderen naar de universiteit te sturen. Dat zij zo gaarne de Fransen als voorbeeld aanhalen, waar alleen een geneesheer ‘docteur’ heet (behalve le Dr. Gueubbelse), doch wier auteurs op kaft- en titelblad onder hun naam toch grif laten volgen: ‘de l'Académie française’ of ‘de l'Académie Goncourt’. Enz., enz. Ik zie het nog altijd zo, dat bij een onbekende naam een titel mij - onder alle voorbehoud van contrôle - toch iets meer zegt dan niets.
| |
| |
Die dat al te conformist vindt, strikke zijn das uit, gooie zijn trouwring weg, spuwe op het Verzetslintje van zijn vriend uit Buchenwald, scheure de akte van zijn dochter-onderwijzeres, blaze het standbeeld van Sinterklaas op en schenke onze Ark aan de koninklijke roeivereniging van Drongen. En schrijve vooral geen critieken meer (want het publiek moet op zijn eigen hoogstallenig gezag oordelen), en make nooit enig deel meer uit van om 't even welke jury (die machines immers van prijzen en kronen) en ijvere er niet meer voor dat een landgenoot de Nobelprijs zou toegewezen krijgen (dat is dan goed genoeg voor die Herren Titelträger jenseits des Rheines).
J.D.
| |
Het hoofd van een man
Wie als muzenvrijer naar een parlementair debat, een politieke meeting, een wetenschappelijke uiteenzetting of zelfs naar een literaire lezing gaat luisteren (behoudens wanneer het voor deze laatste categorie Garmt Stuiveling betreft, van wie men terecht en helemaal zonder ironische bijbedoelingen zegt dat hij zelfs de komma's op hun plaats uitspreekt) wordt telkens pijnlijk getroffen door de slordigheid van de compositie van de (meestal klaar geschreven) tekst. Vooral wat eerstgenoemde categorie betreft, die toch telkens ‘het woord tot de natie richt’ zoals men dat zegt, valt deze gebrekkigheid op. Verre van ons, te eisen dat regerings- en oppositiebanken zouden volgepropt zitten met Bossuets in essentie; de behandeling der begroting zou dan een zonderling uitzicht krijgen. Maar wanneer, om een of andere reden, de gemoederen in en buiten het parlement zowat op kookpunt staan, staat men toch verwonderd over het feit dat deze gemoedstemperatuur zo weinig de welsprekendheid in de hand werkt. Iemand zei mij eens dat hij, bij elke aldus gerateerde gelegenheid, met weemoed denkt aan ‘Les grands orateurs républicains’, zijn livre de chevet, waarin hij naar keuze Danton, Robespierre en andere revolutionnaire tafelspringers kan beluisteren. Het is waar dat al deze redevoeringen ons, uit de nevels der tijden en uit de verschrikking der Terreur, toeklinken als een toverlied; dat onze eerste indruk er een is van verwondering om het feit dat een periode, waarvan de gebeurtenissen met stromen bloed in de geschiedenis geschreven werden, een hoogtepunt heeft kunnen zijn in de kunst der welsprekendheid; dat bv. een man als Robespierre nagenoeg letterlijk in een zee van bloed stond terwijl hij redevoeringen uitsprak die voor de strengste criticus als modellen van volmaaktheid gelden. Of toch bijna; want er zijn mensen die het er bij houden dat hij in zijn laatste speech slechts één vergissing maakte; maar die hem dan ook voor
het alternatief van de Parijzer Weduwe of de zelfmoord plaatste.
Natuurlijk bloeit het talent zelfs op een mesthoop als het moet, of in een trog vol bloed. En misschien is het helemaal niet verwonderlijk dat voornoemde bloederige periode juist een rijke oogst aan
| |
| |
prominente sprekers heeft opgeleverd. Mogelijk is, op dit gebied, de volmaaktheid of het klimaat waarin zij gedijt, de som van een reeks factoren welke in dit bewogen tijdperk rijkelijk voorhanden waren. De hartstochten, waarvan de heftigheid nooit geëvenaard werd (vergelijk bv. de betrekkelijk korte tijd waarin de passies inzake repressie luwen met de door Tournier geboekstaafde anecdote van de oude behoudsgezinde die, onder de Restauratie, de zoon van een andere behoudsgezinde ontmoet en hem zegt: ‘Vertel aan uw vader dat ge iemand ontmoet hebt wie het nog steeds spijt dat hij zijn hoofd niet doen rollen heeft!’ en de zoon die de boodschap doet, waarop de vader uitroept: ‘Wat, X? Ziedaar een kerel die ik graag het schavot had zien bestijgen!’) en het belang van de inzet (elke toe spraak besliste of het hoofd van de spreker ofwel dit van zijn vijand(en) vallen zou) waren zeker van aard om het talent op zichzelf in de nodige mate te stimuleren. Zelfs een man die de droogste wetteksten commentarieerde moest in dergelijke omstandigheden van zijn tussenkomst een verbaal meesterstukje maken.
P.V.A.
| |
Response de la ‘la voix nouvelle’
Mossieu le Rédacteur en Jef,
Daignez que nous insistions pour que cette tardive et rassérénante déclaration de solidarité rédactionnelle qui mettra hors cause l'avenir de la culture lutécio-phocéenne en nordique pays batave, parût en bonne et due tête de chapitre dans la rubrique pellagreuse ‘Cherchez la petite bête’.
O Maître Voets,
C'est avec un plaisir vraiment picassien que nous avons pris connaissance de votre protêt contre la lettre publique qui a paru dans l'organe de notre maison ‘De nieuwe Stem’ (‘La voix nouvelle’).
C'est à dessein que nous avons laissé passer inaperçue l'éminemment sympathique appréciation de la Rédaction sur le magiquement réaliste portrait de feu Uncle Joe (Jef Moustache).
Pour coërcitive qu'elle fût, cette action qui risquait de provoquer des incidents d'ordre fulgureusement diplomatico-belles-lettristes, n'a pas. manqué d'exercer sur nos glandes lacrymales, desséchées par quarante mois de régime gouvernemental homogénéiquement vexatoire, des effets immédiatement subversifs, pour ne pas dire endothermiques.
Notre plaisir serait encore dodécagonalement quadruplé si, dans le Landerneau estudiantin lierrois, vos mirifiques commentaires parvinssent à surmultiplier ce succès, et qu'à la lumière de vos suffisances matamoresques ils provoquassent les ensoriennes crevaisons grenouillères.
Bien à tous,
Charles Jonquère,
Juliaan Kuypères.
| |
| |
| |
Het haags museum der letterkunde
Het Museum der Nederlandse letterkunde is er. De stichtingsacte is officieel tot stand gekomen, de rest moet nu met meer of minder spoed wel volgen. Nog een half jaar, misschien zelfs korter, en dan begint in Den Haag een zelfde activiteit als er in Antwerpen sinds twintig jaar al plaats vindt. Honderden brieven en documenten betreffende de laatste twee eeuwen literatuur zijn nog in particulier bezit, vaak zelfs zonder dat de eigenaars het belang er van kennen. Het zal zaak zijn, tegelijk met het administreren van de reeds bijeengebrachte collecties, een stelselmatige recherche te ondernemen, en na te gaan hoe bepaalde correspondenties vererfd moeten zijn. Voor de levende letteren mag zo'n archief en museum een afschrikwekkend mausoleum schijnen, voor de levende literatuurgeschiedenis is het een onmisbare voorraadkamer van authentiek materiaal, waarin juist het menselijke aanwezig is zoals geen boek dat kent.
G.S.
| |
In Duitsland
In Duitsland staat een huis. Het staat er al bijna een eeuw, een paar kilometer ten oosten van Inhelheim. Zeventig jaar geleden woonde Multatuli er. In Februari 1887 is hij daar gestorven.
Er zijn meer grote schrijvers geweest, en elk hunner heeft een geboortehuis, vele woonhuizen in de loop van z'n leven, en tenslotte een sterfhuis gehad. Men kan er toch niet allemaal bedevaartplaatsen van maken! Trouwens, bij Multatuli alleen al, zou men met twintig huizen nog niet compleet zijn. En dat bij de huidige woningnood!
Waarom kwetst het ons dan toch, wanneer de krant het bericht brengt dat het huis te Ingelheim is aangekocht door een gevluchte Dantziger die er een hotel van gaat maken? Niet omdat er iets verloren gaat dat tot een afgesloten verleden behoort. Men moet het verleden geen al te sterke greep geven op het leven van nu en van de toekomst. Maar wel, omdat dit huis een functie had kunnen hebben in de culturele activiteit van West-Europa. Multatuli is een negentiende-eeuwer die de achttiende eeuw aan de twintigste schakelt. Hij is tevens de eeuwige nonconformist, die in iedere ‘orde’ de bedrukte en bedreigde mens heeft erkend, en die namens hem heeft gerevolteerd. Dat hij in Duitsland ging wonen, toen, was een daad van critiek tegen Holland. Maar het zou, nu, kunnen gebruikt zijn als een middel om iets van de vrije geest te tonen in het land van de Ordnung bij uitstek. Het Multatuli-huis had het centrum moeten worden van een actieve Nederlandse vrije, democratische, individualistische cultuurpolitiek. Es hat nicht sollen sein. Het wordt een hotel voor Amerikaanse officieren en hun vriendinnetjes...
G.S.
|
|