| |
| |
| |
Derwaarts van het woord
Paul van Ostaijen
Ik heb nog nooit één regel over Paul van Ostaijen geschreven; althans geen doordachte. Niet omdat afkeur of onverschilligheid er mij van weerhield, integendeel: sedert dertig jaar dat ik wat men noemt ‘letterkunde’ lees, werd ik zowel geprikkeld en geboeid door van Ostaijen zelf, als geërgerd, verbaasd en dan weer getroffen, blij getroffen, door wat óver hem werd geschreven en verteld. Het uitblijven van reacties was enerzijds te wijten aan de woestenij banale uitspraken over de dichter, - uitspraken elkaar gelijkend als ribbels zand -, en anderzijds aan het missen in eigen boekenrek van het complete werk. Het is pas als men van een Nederlands auteur alles na elkaar wil lezen, een degelijke en aantrekkelijke confrontatie eist dit, dat men ondervindt hoe schamel onze grootste bibliotheken gestoffeerd zijn. Zijn de werken, zelden voltallig, wel aanwezig, dan rijst het tweede probleem: hoe er lang genoeg over beschikken, opdat de studie een vreugde en geen karwei worde? Volslagen en doorleefde belangstelling voor een afgeronde persoonlijkheid is niet met een precies aantal weken te bevredigen maar met een seizoen, een innerlijk seizoen. Deze eenheid van tijd kan nu eenmaal door officiële instellingen als bibliotheken, terecht, niet altijd worden aanvaard.
Thans staat het verzameld werk van Paul van Ostaijen, de poëzie in ieder geval, binnen het bereik van de eigen hand, dank zij de samenwerking en de litteraire eenheid van Noord en Zuid (De Sikkel, Daamen N.V., G.A. Van Oorschot).
| |
| |
Zodat de verjaring, reeds de vijf en twintigste, van van Ostaijens dood, a.h.w. noopt tot bezinning over de omstreden figuur. Of is het louterend en sereniserend perspectief van een kwarteeuw nog niet voldoende? Het ziet er anders zo naar uit. Dat velen, zelfs Vermeylen, bij het verschijnen van de bundels aarzelden in hun oordeel of er zelfs helemaal geen hadden, is aan te nemen en min of meer begrijpelijk. Van Ostaijen's grootste kenmerk kan met één woord worden aangegeven, hij was ‘anders’. Maar dat Urbain van de Voorde, die anders soms schijnt te weten wat poëzie is, zich enkele tijd geleden gesloten en humeurig aanstelde en zelfs van Ostaijen niet tot de dichters rekent, is erger. Het bewijst dat de mentaliteit in ons litterair milieu zo beperkt is, zó Corsikaans, dat men een litteraire vete van twee generaties nog altijd uitvecht, uitvecht tegen een dode, met het goedkope mes, dat ressentiment heet.
Wat kan dan toch wel de oorzaak zijn van deze oorlog der poëten. Een strijd om de ware Nijl-bron van de poëzie, een ruzie, zoals bij de zoons van ‘Nathan der Weise’ om de ene godsdienst van het woord, vindt in alle landen en op regelmatige tijdstippen plaats, zodat het af en toe tijd wordt dat ook in Vlaanderen eens de pennen werden gekruist. Maar waarom het gevecht laten kletteren om van Ostaijen? Omdat hij anders was? Waarin bestond dat andere? Laten we het opzoeken en als we het gevonden hebben, dan hebben wij ons ook van de kleine taak gekweten, die nl. de persoonlijkheid van de dichter van het ‘Eerste Boek van Schmoll’ te hebben geschetst.
Van Ostaijen was op diverse manieren anders en hij is dan ook een altijddurende steen des aanstoots en één kluwen van misverstanden geweest.
Iedereen heeft tijdens zijn bestaan twee betekenissen. Zijn betrekkelijke en zijn absolute. Vermeylen heeft aan de Vlamingen enorme diensten bewezen, die ze nu gedeeltelijk aan het vergeten zijn: dat is zijn betrekkelijke waarde. Daarnaast heeft hij werk nagelaten, een paar romans o.m. en wat hun waarde ook is, ze ligt vastgeklonken aan de tekst en dit is een facet van absolute waarde, een geringe of een degelijke.
Ook van Ostaijen valt in twee waarden uiteen, de betrekkelijke, naar buiten maar toch in de richting van de poëzie,
| |
| |
en de absolute, zoals die uit zijn verzamelde werk op te maken valt. Ik meen dat de grondoorzaak van van Ostaijen's neerhaling, of optrekken, precies berust in het misverstand dat er in bestaat de betrekkelijke en de absolute waarden door elkaar te klutsen en ze, de betrekkelijke, te laten aanrukken als bondgenoot, hetzij ze uit te gieten als vitriool in het trouwens onkwetsbare gezicht van de Muze.
Laten we deze betrekkelijke waarde naderbij bekijken.
Van Ostaijen heeft veel tam-tam gemaakt rond de poëzie en daar steekt goed en kwaad in. Het opgejaagde stof heeft vier prikkels:
a) | van Ostaijen's privé-gedrag; |
b) | zijn uitdagend uiterlijk als dichter; |
c) | zijn geruchtmakende schrifturen om ‘uiterlijke’ kanten van de literatuur; |
d) | zijn essayistisch werk over het wezen van de poëzie zelf. |
Moest ik het uitsluitend over van Ostaijen als dichter hebben, dan zou mij zijn gedrag niet beïnvloeden. Bij gelegenheden als deze mag echter ook gepoogd worden misverstanden te helpen opruimen.
a) Zijn gedrag. Van Ostaijen is aktivist geweest, tussen zijn 18 en zijn 20 jaar. Hij zelf schrijft er nadien nogal luchtig over, zodat kan aangenomen worden dat hij meer verliefd was op het woord ‘aktivisme’ dan op de daad. Aktivist zijn was ‘anders’ zijn en bezat aldus reeds veel charme voor hem. Voor anecdotische daden was hij vanzelfsprekend onmiddellijk over te halen. (Awoegeroep naar Kardinaal Mercier b.v.).
b) Zijn uiterlijk. Iedereen kent zijn vestimentaire brani: hij liep te Antwerpen rond in rode jas; een andere maal in een pak dat hij in een historische film had gezien, zodat de meisjes hem Monsieur 1830 noemden; zonder zijn ottervellen muts bovenop het geheel te vergeten en de vadermoordenaars tussen otter en 1830-er jas.
c) Geruchtmakende geschriften: brief aan de Vereniging van Letterkundigen over het weigeren van zijn lidmaatschap.
d) Geschriften over het wezen van de poëzie zelf en die nog niet gebundeld zijn maar het worden, o.m. zijn ‘Self-defence’ en zijn verzamelde kronieken.
In deze vier punten steekt reeds voldoende potentieel
| |
| |
aan ergernis voor derden, dan tien mensenlevens van gewone Vlaamse schrijvers, al leven ze zolang als Vondel, kunnen opleveren. De burgers werden geërgerd, de stadsvaderen werden geërgerd, collega's werden geërgerd, polemiekers werden geërgerd. Het paar intiemen, o.m. Gaston Burssens, verdedigen van Ostaijen door dik en dun en ze hebben gelijk; vrienden dienen dat te doen. Maar niemand wordt gaarne geërgerd, zelfs niet door het genie, het menselijke gemoed trekt zich altijd verdedigend in een egelstelling terug en het is dus helemaal niet onbegrijpelijk dat van Ostaijen tijdens zijn leven, ik zeg tijdens zijn leven, eerder schuw werd bejegend. Soms met erge gevolgen; b.v. gebrek aan officiële steun, die hem misschien toegelaten had naar Zwitserland te trekken met zijn t.b.c.-borst (want hij had nog één goede long), zodat hij niet had hoeven te gaan sterven, op drie maand tijd, in een kleine privé-kliniek bij Dinant.
Was er niemand in Nederland, kan men zich afvragen, die au-dessus de la mêlée stond en van Ostaijen kon verdedigen, zoals Nederland Elsschot en Jan Van Nijlen heeft onder zijn hoede genomen? Ook het Noorden heeft hij enigszins moeten ergeren daar van hem een gezegde bekend is gebleven: ‘Je ne gobe pas les Hollandais’, al volgde er verklarend op: ‘Parce qu'ils ne me gobent pas’.
Staan we nog één ogenblik stil bij die onhebbelijkheden. Was van Ostaijen in wezen die embetanterik, die men voorgeeft, die hij was? Hij zelf vulde eens een biografische nota voor het Brusselse tijdschrift ‘7 arts’ in: ‘Caractère: bon’. We moeten dit vanzelfsprekend niet geloven, maar we kunnen. Persoonlijk ben ik geneigd zijn uitspraak op te vatten als een half vertederde, half uitdagende corrigerende overcompensatie. Laten we enkele minuten, of bestendig, vertrouwen hebben in de grafologie. Zijn geschrift werd ontleed en het verslag vermeldt:
‘Très difficile pour lui-même
sûr de lui
se sait au-dessus de tout le monde
de l'ambition et parfois du découragement
irritable
ne pourra être pris que par la force de l'esprit ou par la douceur’ en dan vooral dit:
| |
| |
‘sarcastique. S'il y a de la méchanceté, c'est plutôt par amertume’.
In raccourci geeft dit alles:
Op 16-jarige leeftijd schrijft iemand een onthullend stuk over van Gogh en, zijn geschrift zegt het: hij is ‘sûr de lui’. Intussen is gebleken dat van Ostaijen over van Gogh gelijk had. Hij woont in een provincialistische stad zoals Antwerpen; het is oorlog, hij is, zonder er iets voor te voelen, sportredacteur voor een klein blad; zijn vader is ‘maar’ loodgieter; zijn moeder sterft vroeg; hij verveelt zich, vraagt om daden, kruist het pad der aktivisten (action: daad); zit met een obsessie: het bevroeden wat echte poëzie is, en deze opvatting wordt niet gedeeld, maar hij is een ‘lutteur qui veut arriver à son but’; jouwt de kardinaal uit, moet vluchten naar Duitsland, komt terug en mag soldaat worden in plaats van zes maand te gaan zitten; is sexueel niet zo heel zeker van zichzelf; en dan eensklaps, de grote laffe dolksteek naar het hart, hij heeft tering.
Laten we eens allen de hand op ons hoofd leggen en kijken wie er onder staat. Veroordelen we dus de mens niet, trachten we hem te begrijpen en, in elk geval, als wij over zijn poëzie spreken, laten we het oordeel over de mens vallen. Men meet de waarde van iemands poëzie niet naar zijn gebeurlijke grillen of nukken; alleen naar hetgeen er gedrukt staat.
Nu het tweede paneel: wat staat er in de twee bundels verzamelde gedichten gedrukt; poëzie of niets, genie of probeersel, geslaagde verzen en gedichten of onmachtig woord?
We weten ook dat hij ‘préoccupé’ was ‘par une idéé constante’. Zo moeilijk om deze obsessie te detecteren is het niet: van Ostaijen heeft zijn leven lang gezocht naar zuivere poëzie. Ik ken dichters, die trachten zuivere gedichten te schrijven, wat niet hetzelfde is. ‘Wijding aan mijn Vader’ b.v. is een nagenoeg vlekkeloos gedicht maar het was van de Woestyne er niet om te doen ‘zuivere poëzie’ voort te brengen. De genegenheid voor zijn vader is een gevoel, een duidelijk klassiek gevoel, dat door daden kan vertolkt worden
| |
| |
of door woorden. Filiale liefde is geen poëzie. Een gevoelig mens met talent kan de woorden van zijn genegenheid in rijen zetten en, smaakvol, beelden, stemmingen en verhoudingen uitmurmelen. Zodat wij ontroerd worden. Hoeveel maal ontroerd? Daarop precies komt het aan. Worden we alleen door de woorden van het gedicht beroerd, door de verbale associaties en inwerkingen door en op elkaar, dan, schijnt het, hebben we te doen met zuivere poëzie, uitsluitend te danken, ik herhaal het, aan het genie van het woord; woord in zijn ruimste betekenis, klank, beeld, desnoods fragment van een beeld, mysterie van het woord, wezen van het woord en vanzelfsprekend ook de melodie van de woorden onderling, liefst zonder de zinsmelodie, die gevaarlijk kan worden, daar ze gebeurlijk aan een gevoel, een hartsgevoel van de schrijver of de lezer zou kunnen te danken, of moet ik zeggen, te wijten zijn. Water bijvoorbeeld kan zuiver zijn ofschoon het geen enkelvoudige stof is. De twee maten waterstof en het maatje zuurstof zijn afzonderlijke delen, zoals elk woord of elk deel van een woord een afzonderlijke stof is, die dan, door verbinding, het mirakel bewerkstelligt een zuivere, aparte maar toch samengestelde stof te vormen. De makers van zuivere poëzie zoeken dus met woorden een scheikundig geslaagde aan elkaar houdende formule te vinden, ze moge H2O of H2SO4 worden. M.a.w. ze willen tot het symbool ‘brood’ komen zonder dat we denken aan zaaier, molenaar en bakker, aan tarweveld, molensteen en oven. Maar wel aan kiemen, rijpen, vermorzeld worden, gisten en agglutineren tot brood.
Het is niemand onbekend dat we de dag van vandaag bij sommige dichters opnieuw een experiment-obsessie meemaken, zonder dat hierom aan van Ostaijen dient gedacht; proefnemingen zijn uiteraard verschillend.
Laten we echter bij van Ostaijen blijven. Nu redeneer ik a posteriori en zeg: bladerend in zijn verzameld werk word ik aangedaan. Waardoor?
1o Door stemmingen:
en scheurt de vrede van den avond. (Music Hall)
| |
| |
2o Door menselijke verhoudingen:
Hoe zo'n twist ontstaat weet niemand
Zij weet het niet, Marguerite,
en ik ook, ik weet het niet.
Plots voel je zijn bestaan en zonder weerstand
word je meegevoerd. Om welke reden
zo'n twist ontstaat, kan niemand weten. (H.M.)
3o Door hartsgevoelens:
Een vrouw, die een heideheuvel afdalend, kleine paarse
heidebloemen strooit over het hoofd van de welbeminde
en lacht, zo zijt gij tot mij gekomen
ziel van buiten, geworden tot mijn ziel;
kracht, die weer buitenwaarts gaat. (Het Sienjaal)
4o Door sensoriële suggesties:
Een handelsreiziger die ras
een koffiehuis binnen gevlucht was, voelt nu pas
de frisse damp, die stijgt uit zijn regenjas,
5o Door uitspraken van levenswijsheid:
Niet het te zijn of niet te zijn is de levensopgaaf,
maar het misterie van het zijn vult alles.
6o Door historische, zelfs politieke evocaties:
In dertienhonderd en twee
beken naar de stroom, stromen naar de zee,
zó de verdedigers van het vlaamse-gemeente-sisteem, sterk in de strijd... (S.).
7o Door vertolking van anderer wereld:
Over de baren gaat Kristus.
Bang zijn de verslagen maskers der mensen.
maar geen van alle weet waarheen. (S.)
| |
| |
8o Door rhythmische evocaties, gesteund door typografie:
flits uit fletse flakkeren
vlieg vlucht van vlam hoog
(De Feesten van Angst en Pijn)
Zo zouden de objecten van van Ostaijen's gedichten nog verder kunnen uitgestald worden. Of hij die nu behandelt in min of meer klassieke vorm zoals in de aanvang van ‘Music Hall’, of expressionistisch of gewoon, naargelang zijn adem hem de woorden ingeeft, of de adem der woorden het hem ingeeft, is dit alles van zoveel belang? In alle studies over hem kan men lezen dat hij grote omwegen gemaakt heeft om tot zijn laatste verzen te komen, dat hij telkens vorige bundels niet meer wilde herkennen. Dat doet toch bijna elk ernstig dichter: ten eerste uit twijfel en ten tweede omdat een vorige bundel, die met bloed geschreven werd, de dichter zelf niets meer zegt, precies daarom: men schrijft zich uit en dit laatste is de kwetsuur van de ware dichters. Voor de lezers kan een oud gedicht bijna altijd nog iets zeggen, daar dit gedicht de lezer verrijkt. Maar anderzijds maken we het regelmatig mee dat vroeger geestdriftig vereerde dichters ons nu minder zeggen. Het leven is niets anders dan een breken van fluidiums, een doorkruisen van fluidiums, een woelen door elkaar van fluidia. Of van Ostaijen telkens een vorig werk verloochende, moet ons niet raken. Een gepubliceerd vers is niet meer van de dichter, is niet méér van de dichter dan van de lezer. En moest van Ostaijen langer
| |
| |
blijven leven zijn, wie bezorgt ons de waarborg dat zijn laatste verzen, volgens menigeen de schoonste, volgens hem de definitieve, in strijd met zijn opvattingen van het jaar zo of zo, niet weer door hem bestiefzoond waren geworden?
Wij kunnen gerust resumeren: van Ostaijen was een scherp intellect (maar intellect blijft niet altijd baas over gevoelens), hij was een grote ‘ongedurigaard’, een onrustige, hij was een zoeker, ik durf zeggen een avonturier op zoek naar de poëziebron; hij werd er door verteerd, met een gelijke vlam als die waardoor zijn lichaam werd geconsumeerd.
Hij wilde anders zijn, zijn natuur eiste dit, en we dienen deze natuur te eerbiedigen, die met zijn uiterlijke houding of houdingen, die welke zijn werk, ik zou bijna zeggen ‘veroorzaakte’. Wij zijn allemaal anders, maar de ene is soepeler dan de andere om zich aan het andere van die andere aan te passen.
Bovendien.
Wij bestaan uit gevoel en uit rede, tenzij dat gevoel onberedeneerde rede in potentie is. Wij kunnen in theorie een oneindig aantal gewaarwordingen van alle slag meemaken, maar de ene mens is completer dan de andere. De ene is het reeds op zijn zestien jaar maar gaat plots twijfelen, hetzij aan rede, hetzij aan gevoel. Daarnaast hebben we voorkeuren, gesteund op traditie. En daar staan wij op zekere dag tegenover het woord. Voor de ene is het bestaande woord voldoende, voor de andere is het te veel, voor een derde onvoldoende. En nog daarnaast is er de aanlokking van het nieuwe, van het andere.
Persoonlijk meen ik dat het woord ontstaan is zowel om gevoelens uit te drukken, als om te redeneren, zowel om te zeggen dat het koud was als dat één en één twee is. Komt nu iemand als van Ostaijen, begaafd met het woord als instrument, die plots de Icarusdroom koestert dit woord een eigen macht te laten uitoefenen, nadat hij het gezuiverd heeft van de zaaier, de molenaar en de bakker. In de praktijk: van de zintekens, de voegwoorden, m.a.w. van de door de rede of door de rhetoren uitgevonden verbanden, en verder van alle verbanden, die een woord betrekkelijker maken. Op het eerste gezicht ontstaat een primitieve taal, dezelfde, die wij
| |
| |
aannemen, als we een vreemde taal aanwenden: ‘Où route Paris?’ ‘Ruta Barcelona?’ ‘Room, wife, please’.
Maar er is een onderscheid wanneer deze nog-geen-taal aangewend wordt door iemand, die vijftig duizend woorden van deze taal kent en alle verband-nuances wèl tot in de toppen der vingeren beheerst en deze rijkdom, in zijn ogen overtollige luxe, vrijwillig tot armoede herleidt. Let wel, geen armoede, die synoniem is van miserie, maar van tot kernen herleide rijkdom. De taal te ontburgeren is van Ostaijens laatste ideaal geweest, niet als doel maar om haar toe te laten, uit haar zelf en alleen vertrekkende, onvermoede subtiliteiten bloot te leggen en de dingen te ontkleden.
Hij is vertrokken van de vrije versvorm, eerste etappe, en heeft een modernistisch klimaat willen vertolken, gesymboliseerd door het internationaal en a-burgerlijk Music-Hallmilieu. Hij is uitgegroeid naar het sensitieve, zich verwijderend van de redenering en getuigen zoekend bij Ensor, Jammes, enz. Dan wordt hij doorkruist door het aktivisme, waarna hij zich stelselmatig recroquevilleert in het stedelijke. Zijn vorm wordt, in harmonie met deze mentaliteit, constructief (woorden worden bakstenen). Na het avontuur van de oorlog wil hij alles herzien en dan wordt hij harmonieuzer, toets na toets, - ‘Het eerste Boek van Schmoll’.
Men mag zoveel zoeken als men wil en het zoeken van gisteren als nutteloos beschouwen, wie talent heeft, zoekt talentvol. En daarom is van Ostaijen in elke periode minstens een goed dichter geweest. Soms fragmentarisch, zoeken blijft zoeken, soms gaaf, wie zoekt vindt al eens iets.
Van Ostaijen heeft veel gevonden, soms daar waar hij niet zocht, soms niet waar hij het wel deed.
Er blijven genoeg gedichten van hem over om hem tot een onzer fascinerendste dichters te stempelen. In elk geval, zelfs in zijn naast de snaren slaan, verdient hij onze eerbied. Nu hij op 17 Maart jl. reeds 25 jaar gestorven is, zou ik aan het begrip eerbied (bewondering verdient hij zo) een nuance willen toevoegen, die namelijk van: hulde. Driemaal is hij begraven, eenmaal te Miavoye-Anthée, tweemaal te Antwerpen. Het is meer dan genoeg; zorgen we er voor dat hij geen vierde maal in zijn verzameld werk worde begraven.
KAREL JONCKHEERE
|
|