| |
| |
| |
Zoek de mens
Mol, aandoenlijke kortzichtigheid
In het Octobernummer van de ‘Vlaamse Gids’ heeft Jan Walravens de Vlaamse poëzie op vijf man na versmoord. Deze vijf zonen Noach's zijn: Ben Cami, Remy C. Van Kerckhove, Hugo Claus, Albert Bontridder en Marcel Wauters.
Guido Gezelle komt zelfs niet ter sprake.
Karel van de Woestyne was een duts, ‘die de sensuele acuïteit van een groot dichter bezat, maar die door het schone woord gebafoueerd, geslagen en ten slotte bedrogen werd als een sullig man door zijn echtgenote’.
De traditionele poëzie bereikte haar hoogtepunt in de gedichten van Willem Elsschot, waarin ‘de lamentabele in zichzelf verdeelde en door de maatschappij ontluisterde mens van deze eeuw als een Romaans beeldbouwwerk voor de ogen van de lezer geprojecteerd wordt’.
‘Wat (“wie” is nog te veel voor Walravens) nadien komt, loopt getrouw in de stroom van deze traditie, ontmant en doodt haar’
‘Verder is de zogenaamde spreek-poëzie van enkelen wel gekend, dat is een min of meer poëtisch gesneden proza, dat tamelijk vlot verloopt, maar zonder dichterlijk “halo” is. Van de schoolmeesterspoëzie, die ons in verzen zonder spankracht en in woorden zonder achtergrond, wil leren dat het geluk in één lach te vangen is, dat de mens op veertigjarige leeftijd zichzelf moet kennen of ten gronde zal gaan, dat wij in alle omstandigheden de lof der gereedheid moeten zingen, van deze levenslessen op rijm is in dit verband niets te zeggen. Ik denk niet, dat één modernist begrijpt wat de producten van deze mensen (toch mensen?) met poëzie te maken hebben.’
‘Ten slotte’ wordt ook Paul van Ostaijen ‘door de Vlaamse jongeren afgewezen’.
| |
| |
Mogen we aan Jan Walravens enkele vragen stellen eer we voor de eeuwigheid roerloos aan zee liggen?
1o | Spreekt hij mede namens de vijf overlevenden of besluit hij zo maar dat zij geen enkel voorganger waarderen, omdat in hun werk bv. geen duidelijk zichtbare invloed te bespeuren is? |
2o | Waar hij beweert dat Van Langendonck ‘in Baudelaire slechts de getoermenteerde mens en niet de incantatorische dichter had gezien’, zou hij (Walravens) kunnen volhouden dat iemand anti-encantatorisch is, die in de ‘Herleving der Vlaamse poëzie’ schrijft over ‘de Dichter’:
‘En die eindeloze ritmus van lijnen, kleuren, klanken voortgolvend in de individuele ziel van de grote wezenlijke mens...’?
Dat Van Langendonck niet in eigen vers encantatorisch is, wil niet zeggen dat hij geen oor bezat om het te vernemen bij anderen. En zou hij (dezelfde Jan), in zijn vijf dichters, die wij op prijs stellen voor andere uitzichten, één vers willen zoeken dat encantatorischer is dan om het even welke regel van Karel van de Woestyne? |
3o | Welk verband bestaat er tussen ‘De Baggerman’ van Elsschot of ‘Het Huwelijk’ en de geest, die het tapijtwerk van Bayeux of de kathedraal van Doornijk inspireerde? |
4o | Waarom Gezelle zelfs niet vernoemd wordt? Of is deze voor Walravens een vervelende illustratie van de waarheid, dat een compromis tussen traditie en persoonlijkheid toch mogelijk zou zijn? |
5o | Behoort de strofenbouw bij Baudelaire soms tot geen traditie? |
5o | Zijn Gaston Burssens en Marnix Gijsen expressionistische schoolmeesters? Is Bert Decorte een encantatorische of een gewone schoolmeester? En Jan Van Nijlen? Een directeur van een Lagere School voor Poëzie? |
7o | Over woorden zonder achtergrond. Ik laat ‘Hoog Water’ van Albert Bontridder openvallen en lees:
laat hetzelfde gebeuren, het openvallen van een boek, met Hensen en schrijf over:
Zie: elke stand duidt wijder poorten,
en elke viering wijder kans.
Van spankracht nog niet gesproken. Want bij wie is ze sterker? |
8o | Is het wel erg eerlijk van Ostaijen te verwerpen, omdat zijn gevoelens van humanitarisme niet meer die van Walravens zijn? De (auto)impresario van de Vijf eist poëzie op, waarin de moderne onrust te kissen ligt, niet rechtstreeks uitgesproken vermoed ik, maar te speuren in het aanwenden van onrustig aandoende middelen. Wil er morgen een akkoord van duizend jaar gesloten worden tussen Europa, Amerika en Rusland, zodat de physische ondergrond van de
|
| |
| |
| angst verdwijnt, zullen Walravens' ‘angstigen’ dan niet als zeurders worden versleten? En wie zegt dat van Ostaijen's drang naar broederschap morgenavond niet opnieuw actueel wordt? Wat heeft de aanleiding tot poëzie met poëzie te zien? Het komt er toch op aan om te weten of van Ostaijen niettegenstaande het thema poëzie kon voortbrengen. |
9o | ‘God is dood’ is de eerste kreet van onze tijd’, zegt Walravens. Zijn er geen dichters in Vlaanderen vóór de Vijf, die ook de leegheid gekend hebben of geen last hadden van eeuwigheidscompleksen? |
10o, 11o......... 36o. | |
Maar misschien kan Walravens op alle vragen ineens antwoorden door met een ja of een neen de volgende te bevestigen of te ontkennen:
Is het absoluut nodig dat alle voorgangers en alle niet tot de Vijf gerekende tijdgenoten vergast worden, opdat het volk van Vlaanderen en Nederland de Vijf Glorieuze Mysteriën, die Walravens' instinct tot zelfbehoud beheksen, gewaar wordt?
Poëzie is geen kwestie van regeren en heersen. Het is evenmin een modeverschijnsel, anders zou Walravens ook vestimentair de onrust van deze tijd moeten vertolken en, het geval illustrerend, zich dienen af te vragen of hij niet in een zuiver aflijnend tricot moet rondlopen.
Walravens' artikel heet ‘Opstandigheid’, verrukkelijke Arend’, Er zijn opstanden, die er moeten komen, o.m. die tegen de wanorde van degenen, die menen dat zij de nieuwe orde vertegenwoordigen. Opstandigheid is een gevoel, dat bestendig moet gereed liggen. Wanneer ze alleen dient om oude standbeelden te vervangen door dat van de opstandelingen, dan is ze synoniem van nijd en altijd een overcompensatie van raté-schap. De echte sterke kan het zich permitteren de ‘zwakkeren’ te laten leven. Jan Walravens is een doodgraver van de orde der molachtigen.
K.J.
| |
Taaltoestanden elders
Wie door de Grote St.-Bernardpas over de Alpen trekt, begroet, na dertig kilometer krinkelend dalen, in de blauwe vallei - blauw van de heiigheid en van de fabrieksrook! - de aloude nijvere stede Aosta. Dit jaar heb ik ze aldus voor de tweede maal bezocht: op het spoor van Napoleon, naar het heet, Hannibal en zijn olifanten vielen immers over de Kleine St.-Bernardus Gallia Cisalpina binnen.
Aosta, Augusta Praetoria, hoofdplaats van een departement, is een typische Italiaanse stad met smalle straten zonder gaanpaden, met een indrukwekkende triomfboog voor keizer Augustus, ruïnes van een Romeins theater, Romeinse stadspoorten en dies meer. Een hoge, Romaanse campanile verheft zich trots naast een eerbiedwaardige Romaanse hoofdkerk.
De meeste toeristen zullen wel, als ik zelf, verrast hebben staan kijken, op de centrale Place Emile Chanoux, naar het stadhuis
| |
| |
waarop in gouden letters Hôtel de Ville prijkt, terwijl de Italiaanse benaming Municipe bescheiden één verdieping lager staat. Dat Aosta, als de valleien waarnaar het departement genoemd is, oorspronkelijk Franstalig zou zijn wist ik niet, of niet meer. Wel dat Savooie, aan beide zijden van de Alpenketen, de bakermat van het verjaagde Italiaanse vorstenhuis is en dat de twee Franse departementen sinds geen volle eeuw door Frankrijk zijn ingepalmd. Wel leefde in mijn herinnering een klassiek geworden verhaaltje van Xavier de Maistre, Le Lépreux de la cité d'Aoste, - de toren waarin de sukkelaar twintig jaar lang met zijn zieke zuster en zijn hond opgesloten leefde, wordt nog bezocht. Maar was dat geen toeval? Graaf Xavier de Maistre, U weet wel de auteur van een Voyage autour de ma Chambre, was een politiek vluchteling die Russisch officier werd in de allereerste jaren van de XIXe eeuw.
Kortom, bij navraag, in het Frans, bij een hotelhouder en een garagist - de twee soorten van mensen bij wie een alleenreizend toerist het makkelijkst terechtkomt - bleek dat l'abbé Emile Chanoux een héros de la résistance was, en die in dit verzet het leven liet. Een apostel van het federalisme en van de Franse taal in een Italiaanse grensstreek, dit taalgebruik voor hem het symbool zijnde van de gewestelijke autonomie. Zoals overal in het lang verbrokkeld gebleven Italië - en in Italië niet alleen! - boogt het regionaal Savoois patriotisme op oude adelbrieven. Een zekere vorm van zelfbestuur heeft het gewest meer dan zevenhonderd jaar lang, tot diep in de XIXe eeuw genoten; bezuiden de Alpen, in de afgezonderde valleien, heeft de feodaliteit langer dan elders stand gehouden. En het patois savoyard is er in zwang gebleven; in wezen Frans, maar met een vrij sterke Italiaanse inslag. Overigens, tot in Turijn is het Italiaans meer met Franse woorden doorspekt dan overal elders op het schiereiland.
Toen is het fascisme aan het bewind gekomen en heeft Mussolini dadelijk zijn proibito-verboten uitgevaardigd. Toen hebben de van nature schuchtere, omzichtig-zwijgzame bergbewoners nog omzichtiger gezwegen. Toen hebben hun kinderen op de dorpsschool, de scuola elementare waar het libbro del Stato werd ingevoerd, niet langer hun moedertaal geleerd. Toen hebben de zwarthemden hun zoons het Italiaanse heldendom ingestampt of -geschopt. Net als in Zuid-Tirol met de ladino-sprekenden - slechts halfmondige romanche-dialecten; en met de Duitsers. Doch daar is men, na het bondgenootschap met vriend Adolf, ietwat omzichtiger te werk moeten gaan en heeft men een milder regime van tweetaligheid toegestaan, waarvan de uithangborden Albergo del Orso - zum Bären, Stella d'Oro - zum goldnen Stern, Cavalino bianco - zum weissen Ross'l, het voor een vreemdeling meest opvallend teken zijn.
Met het fascisme zijn uit de Valle d'Aosta ook zijn dwangmaatregelen verdwenen; nu beschikt men er weer over een zekere mate van autonomie en is het vrije taalgebruik bij het grondwettelijk
| |
| |
statuut van 1948 verzekerd. Wij passen de demokratische beginselen ernstig toe, verklaarden mij Italianen met een mengeling van fierheid en ironie.
Het Frans in de verdrukking, het Frans door een taalwetgeving beschermd: voor een Vlaming is dat een pikant geval! Zodat ik mijn oor te luisteren heb gelegd, in diverse kringen naar inlichtingen heb gevist en allerlei wetenswaardigheden heb vernomen.
Bij de autochtone, vooral landelijke bevolking - dus minder bij de toeristisch-geïnteresseerde stedelingen en de gestudeerden! - valt het gemis aan taalvaardigheid sterk op. Verder dan een bonjour, quelle belle soirée, n'est-ce pas? breng je het met de dorpelingen niet gemakkelijk. Oui, non, een gemompel en een glimlach, daarmee uit. Een heel eenvoudig zinnetje begrijpt de schoenlapper of de winkelier wel; over deze eenvoudige, dagelijkse aangelegenheden gewoon praten, een echte conversatie voeren, kan hij doorgaans niet of nauwelijks meer. Wanneer ze natuurlijk onder elkaar zijn, bij de zondagnamiddagse bolbaan, als ze mekaar een handje toesteken bij het binnenvoeren van een zware lading door de smalle straten, of luidruchtig praten in een café, dan gebruiken zij uitsluitend hun slechts af en toe gedeeltelijk verstaanbaar patois. Dat zal wel nagenoeg hetzelfde zijn als aan gene zijde van de Alpen, bij Chambéry of Annecy. Doch ginder stoelt de cultuurtaal normaal op de gewestelijke dialecten, terwijl deze aan de Italiaanse kant geen hogere vlucht kunnen nemen en verwilderen. Twee en twintig jaar openlijke dwang en zowat honderd jaren onrechtstreekse, alom doorsijpelende invloed van de moderne staat, zijn bureau's en zijn kazernen, hebben dat bewerkt.
- En de school, vandaag?
Het jongere geslacht krijgt er 's namiddags les in het Frans, herhalingsoefeningen dus, volgens een halve-tijdstelsel dat geheel ten voordele van het Italiaans uitvalt.
- Wat de algemene politiek betreft, bij de jongste wetgevende verkiezingen stond, te oordelen naar de vele gekalkte en geverfde slogans op de muren en de rotsen langs de weg, de kwestie van het zelfbestuur andermaal in het brandpunt van de belangstelling. Maar de twee voorstanders werden geklopt, de christen-democraten behielden hun zetels.
Dat er veel animo in de autonomistische beweging zou steken, werd mij herhaaldelijk ontkend. Wel bestaat er een veertiendaags krantje: L'Union Valdôtaine, organe de l'Union valdôtaine, mouvement de défense de la minorité éthnique et linguistique valdôtaine, waarin de regionale grootheid in al haar vormen en uitingen belicht en verheerlijkt wordt. Voor de moedertaal wordt er in geijverd: voor de folklore, de dialectologie en de blijkbaar zéér magere plaatselijke literatuur. Tegen de triomferende regeringspartij wordt fel te keer gegaan, in vlammende Franse artikels over l'autonomie valdôtaine sans cesse menacée door de centralistische politiek van Rome en
| |
| |
Turijn. Mij valt het op dat de Italiaanse citaten onvertaald zijn opgenomen en dat het Frans van italianismen wemelt. Net als de Frontpartij ten onzent na Wereldoorlog I, beweert de Union boven alle staatspartijen uit de regionale belangen te dienen.
Er zijn meer punten van overeenkomst. Een Frans-nationalistische Florimond Grammens zou hier heel wat schilderwerk vinden. Talloos zijn immers de straatnaamplaten met het Italiaans bovenaan, of zelfs uitsluitend in het Italiaans gesteld: hier geven zij niemand aanstoot. Tegelijk eerbiedigt men doorgaans de toponymische tradities en blijven de mooie, oude benamingen in zwang: La Thuile, Pré-Saint-Didier, Etroubles, Pont-Saint-Martin, Ollomont, Valtournanche... Slechts een enkele keer ontmoet men de veritaliaanste vorm van een plaatsnaam, als Cormaïore voor Courmayeur of Cervinia voor Breuil.
Hoever het italianiseringsproces precies gevorderd is, onder de huidige economische, sociale en culturele drukking van het grote schiereiland waarbij men hoort? Naar mijn persoonlijke, beperkte ervaring: heel ver, bijna hopeloos ver. Van enige taaldwang is daarbij, zoals reeds gezegd, geen sprake. Alles geschiedt op vreedzame, normale manier, de winterse skilopers en de zomertoeristen, op weinige uitzonderingen na allen Italianen, dragen er het hunne toe bij om een atmosfeer te scheppen.
Wij denken natuurlijk aan Frans-Vlaanderen: aan de indruk die het op ons maakt zuiver Westvlaams te horen spreken door de gewone man op de markt of in een winkel, te Kassel of te Hazebroek of te Belle; waarbij wij beseffen dat ons bloedeigen Nederlands aldaar gedurig ontaardt omdat de grote Franse Staat geen Vlaamse cultuurmogelijkheden meer biedt, of duldt. In Italië maakt het wel een vreemde indruk het bij ons triomferende Frans naar de straat en de kombuis verwezen, en aan verwaarlozing prijsgegeven te zien...
Op een hartstochtelijke passus uit Vermeylen's Verzamelde Opstellen heb ik mij daarbij bezonnen:
‘Geef het volk zijn taal, opdat het zijn waardigheid voele; geef het zijn taal, opdat het zich naar de behoeften van zijn eigen wezen ontwikkele; geef het zijn taal, want met de tong raken de gedachten los, krijgen ze vorm, worden ze leven dat zich voortzet; geef het zijn taal, opdat het eindelijk spreke en voortaan verstaan zou...’
En ik mijmer voort.
Hoe zou, na twee en twintig jaar, ònze oorspronkelijk Nederlandse cultuur in Vlaanderen zich gehandhaafd hebben, ingeval van een Duitse overwinning en van een blijvende, openlijke of gecamoufleerde bezetting? In de Valle d'Aosta botsen twee Latijnse zustertalen tegen elkaar. Tegenover een wezensvreemde cultuur stelt men zich blijkbaar gemakkelijker te weer dan tegen de gestadige, geniepige insijpeling uit een nauw verwante taal. Daarbij zou nog, zoals in oorlogstijd ten onzent, een zware grensstreep het contact tussen Nederland en Vlaams-België bemoeilijken, zoniet belemmeren; terwijl de beide
| |
| |
delen van ons taalgebied aan verschillende regelingen onderworpen zouden worden - ik bedoel o.m. de Nederlandse, in Vlaanderen onbekende Kulturkammer.
Verdeel en heers!
Stellig zou het aan belangstelling voor onze dialecten, onze folklore en onze toponymie niet ontbroken hebben van Duitse kant, als een studie-object, een afwijkende lokale vorm van het enig-zaligmakend, wereld-veroverend Hoogduits! Vondel en Gezelle, Streuvels en Van Schendel als merkwaardige museumstukken in een vitrine opgeborgen! Maar of onze, niet eens volgroeide Zuidnederlandse cultuur, vooral in haar isolement, hieraan lang en zegevierend zou hebben weerstaan??...
Versterkt in mijn Vlaamse en Belgische gezindheid, ben ik uit de Valle d'Aosta naar huis teruggekeerd.
J.K.
| |
De geliefden (melodrama)
Een tuin. Een heer en een dame zitten op een bank. Zachte muziek.
De nacht geurt, geliefde.
Naar jasmyn en thym, naar kruid en leeuwerik, naar maan en weide, naar...
Een zoele wind waart rond maar bedaart onze hartstocht niet.
(wild)
Hij en zal het niet. T'en zal. T'en zal.
(ontroerd)
O, hoe herken ik nu in u mijn vaderland, o sterke vrouw van Rolleghem.
Toch heb ik het koud, geliefde. Niettegenstaande gisteren in het park uw mannelijke, warme, zware hand de mijne omklemde, breekt er toch een verkoudheid baan in mij.
(wantrouwig)
Maar liefste... vergeef mij... vergeef mij mijn cartesiaanse geest... maar, hoe rookt gij dan daareven...
Ik rook niet meer, geliefde, zo veel. Alleen na het eten. En alleen Amerikaanse.
| |
| |
Neen. Ik bedoelde, hoe rookt gij dan daareven de kruiden van de nacht, de jasmijn en de thym, o wellustige?
Ik rook met de geest, geliefde.
(vervoerd)
Zijn er dan niet de geuren van het dagelijkse leven, de lage, de gemene, de laag-bij-de-grondse geuren, die mij heel even in vroegere tijden, vroeger in de zomer, mij, bevrijd van hooikoorts en van speen...
Ah, le spleen de Paris...
Bevrijd van spleen beroerden? Ja, ik biecht het nederig op, de vulgaire geuren beroerden mij, maar dit is nu voorbij. Deze tijd en dit vroeger leven bestaan niet meer, nu ik U ken, geliefde. Gij alleen geurt nu voor mij. Uw liefelijke eruditie. Uw culturele ademtocht. De onaantastbare, de onaardse, de geur van hinde en winden en God die in Uw vers schuilt en die men alleen ontdaan en naakt...
Naakt voor de ruimte ruiken kan. Naakt voor de schepping rook ik nu door de neus van de geest.
Ruik ik, geliefde. Ik ruik, ik rook, ik heb geroken.
Ach, gij bemint mij niet meer.
Jawel, nooit zal ik ophouden.
Hoe kunt gij dan de spraakkunst boven mij verkiezen, de buiging der werkwoorden boven de mijne?
Ik zoek de volmaaktheid, geliefde, weet gij dat?
O, een tango. Een tango, geliefde.
Men hoort inderdaad achter de schermen een tango.
Laat ons dan dit duister ritueel volgen dat ons bloed wekt.
| |
| |
Zij trekt hem recht en zij dansen.
(zucht)
Nu weet ik dat er een God bestaat.
(na een poosje zwijgend dansen)
Dat wist ik al lang.
In de tuin, tussen de struiken, duikt een verklikker op. De klassieke verklikker met snor, bolhoed en paraplu. Hij loert.
(wanneer zij uitgedanst zijn)
O, vurig ben ik, als ik bij u ben.
Een nieuwe wereld opent zich in mij.
Zij haalt een cigaret te voorschijn en strijkt lucifers aan op zijn rug. Zij rookt.
Gij zijt vluchtig als mijn ziel. Ik kan u niet vatten.
Maar gij probeert het niet, geliefde. Gij vattet mij nog niet.
(somber, verlegen)
Zo is het. Zo stond het geschreven. Dit is het geheim.
Het geheim van de minnaar van Armance, die ongelukkige?
(schrikt heftig)
O neen, geliefde. In mij ziedt de vlam des levens nog steeds. Ik heb het eergisteren nog gemerkt.
(verlegen, somber)
Toevallig, toen gij met uw hand over mijn haren streeldet. - Overi-
| |
| |
gens een bekende dichteres verklaarde mij nog verleden maand: Ik wist niet, tot ik uw laatste poëziekroniek las, dat gij zo warmbloedig waart.
(geschokt)
Zei zij dat? Wat een vrouw. Neen, zelfs een vrouw kan men zulk een wezen niet meer heten. Hoe kunt gij met zulke lieden omgaan, gij die zo fijngevoelig zijt?
Het moest. Het waren Poëziedagen.
Maar welk geheim, geliefde, verbergt gij dan voor mij? Wat belet U dan mij te naderen, mij te kennen?
De klemtoon op het laatste woord en de dringende uitdrukking in haar blik verraadt dat zij bedoelt: ‘in Bijbelse zin’.
(reciteert)
Ik ben een weduwnaar...
(gilt)
Dat heb je mij nooit gezegd. O, ik verlaat dit leven onmiddellijk. Gij hebt de vrouw reeds gekend!
Zij wil wegrennen maar hij houdt haar tegen. De verklikker loert zeer aandachtig.
Bedaar, geliefde, ik reciteerde alleen mijn vertaling van De Nerval, alwaar hij zegt:
Hij reciteert:
‘Ik ben de weduwnaar...
(valt op haar knieën neer)
Vergeef mij. Uw cultuur bracht mij opnieuw op een dwaalspoor. Vergeef mij, o maagdelijke.
(iets wrevelig)
Dus, ik herbegin.
Hij reciteert:
Ik ben de weduwnaar...
Hij ziet de verklikker, roept:
Wie zijt gij? Wie is dat? Een man. Een spieder. Wie stoort in dit prieel de familierust?
De verklikker vlucht.
Bah... de wormen tasten steeds de zuiverste appels aan.
| |
| |
(wil uitstellen, neemt haar cigaret, kijkt er naar)
O, als ik de blauwe spiraal van deze cigarettenrook ten hemel zie stijgen, denk ik, moet ik denken, wordt mijn geest gedreven naar die middag lang geleden in Italië, toen men het stoffelijk...
...van Shelley verbrandde op het strand, hoe hij in de blauwe roerloze lucht steeg in de vorm van rook. Byron, zijn vriend, stond er bij en keek en pookte in het lijf dat kookte. Hij zag de hersenen lichtjes borrelen. Die dragers van een universele gedachte van een algemene wijdte, ruimte van het menselijke denken borrelden. Soms hoor ik ze des nachts, die hersenen. Ptuff. Ptuff. Ptuff.
En het hart kookte ook, maar sloeg tot het einde zijn goddelijke maat. Ptom. Ptom. Ptom.
Het maakt mij nederig voor de schepping.
Nu weet ik dat er een God bestaat.
(een beetje wantrouwig, want hij vindt dat zij dit een beetje te dikwijls zegt)
Ja.
Shelley's hart klopte nog van liefde toen hij al twee dagen gestorven was. O, op elk ogenblik legt de natuur ons symbolen van de eeuwige liefde voor.
De liefde is onsterfelijk, zeg ik in mijn laatste bundel.
Toch moet het een sterk hart geweest zijn.
Ja, als men het vergelijkt met het hart der krokodil, dat na de dood van het dier maar een half uur erna nog kloppen kan. Daarna gedaan. Geen tik meer.
Een half uur is toch ook lang, geliefde.
Men moet het krokodillenhart in de zon leggen, dan klopt het langer.
| |
| |
(dodelijk geschrokken)
Wat zeg je? Wat heb je gezegd? Wat heb je gedaan? Neen. Neen. Dit gaat te ver. Ik ben verplicht je tot een zekere orde te roepen, vrouw.
Wat is er, geliefde? Ik deed niets.
(gat)
Gij hebt in mij het beeld van de grootste, universeelste dichter van alle tijden die zijn en komen zullen gesmaad, gruwelijk beledigd, vrouw.
Maar ik heb niets gesmaad.
(schreeuwt)
Ptom, Ptom heb je gezegd.
Een krokodillenhart slaat niet op deze maat. Niet op dezelfde maat als het hart van een genie, vrouw. - Wijf.
Het is een schandaal. Ik moet het noteren.
Hij haalt een notaboekje te voorschijn.
Je zal er over horen, dat beloof ik je. Morgen in de krant.
Ai, ai!
In wanhoop slaat hij zijn handen voor het gezicht.
Waar heb ik dit verdiend? Wat had ik u misdaan?
Hij staart zielloos voor zich uit.
Als ik vannacht dat geluid zal horen in mijn donkerste dromen, dat ik vereenzelvigde met zijn harteklop en tegelijkertijd met het edel. achtvoetig, elegante, sterke, zuiver-menselijke, algemeen-menselijke, cultureel-verantwoorde, menselijk-geladene, gevoelige, klassieke, rijpe, rijke rijm van zijn vers...
Gilt.
Zal ik een krokodillenhart horen.
Maar hoe doet een krokodil dan na zijn dood met zijn hart?
Ptim. Puttertum. Poemtadoem. Weet ik het. Kan mij wat verdommen.
Je hoeft niet grof te worden, geliefde. Spaar dit voor je krant.
Ik zal het nooit meer doen.
| |
| |
Gij kent uw klassieken niet, vrouw.
(gaat zitten)
Kan ik het helpen dat ik al die verschillende harteslagen niet uit mekaar kan houden?
Onvergeeflijk is het. Een bakkersjongen, een metaalbewerker,... een existentialist zou het verschil kennen tussen een krokodil en Shelley.
(bedaart)
Het is waar.
Hij gaat naast haar zitten.
Vergeef mij, geliefde.
Zij snikt natuurlijk harder als zij hoort hoe zijn stem begeeft.
Mijn liefde voor de grootheid van de poëzie bracht mij op het pad der woede. Kijk, ik bedaar al. Zie mijn handen, de zachte, zijn zoet.
(likt er aan)
Ja.
De verklikker duikt weer op.
Laat ons niet vergeten dat wij geliefden zijn.
Vat mij nu.
Hij neemt haar schouders vast.
Meer. - Om te laten zien dat je mij vergeeft.
Hij neemt haar schouders harder vast.
Kus mij.
Hij geeft haar een kusje op de wang.
Neem mij. Omstrengel mij. Treed in mij. Wees mijn meester. Overman mij. Ik ben uw dienaresse.
(trekt hem naar zich toe, maar hij wijkt, zij trekt, hij wijkt)
Waarom niet?
Zeg het mij. Toe liefje zeg het aan je liefje.
Mag ik eerlijk zijn? Mag ik mijn ziel ontsluieren?
| |
| |
Hij trekt zijn jas open en de eerste knoop van zijn broek af. Men merkt dat vanaf zijn borst tot over zijn buik deze dichter in zwachtels is gebonden. De verklikker komt nader, kijkt en holt hard weg. Zij slaat haar handen voor het gezicht met een onderdrukt gilletje, kijkt dan tussen haar open vingers.
Nu ben ik onthuld, nu sta ik voor u als voor de schepping.
Wat betekent dit, geliefde, heeft men u zoals die andere wijze, Abelard, van het hoogste goed beroofd?
Op een dag
Hij staart opnieuw wezenloos in de verte.
dat ik eens te meer zwanger van poëzij, weelderig bevrucht van rijm en klank, van gedachte en van een niet te stelpen gevoel de Breestraat inliep naar het Vissenplein toe, ik in mijn huls van vlees maar een god in het diepst...
Goed geliefde.
Liep te mijmeren dus over het menselijke dat in mij onverklaarbaar goddelijk aan het worden was, al zeg ik het zelf, toen... ah, geliefde, kent gij die lage, gele wegwijzers die de weg wijzen naar de weg van de wijsheid en de wereld van de wondere werkelijkheid en de waarheid...
(komt tot de werkelijkheid terug)
Vergeef mij, mijn luit liefste, slaat soms op hol, maar...
Zijt gij dan op zo'n wegwijzer gebotst?
Gebotst, gepunt, gepriemd, gepind. Ik viel in bezwijming de buik doorploegd. Maar eerst fluisterde ik nog uw naam, o gewijde...
(overweldigd van tederheid, kust hem)
O, o, o, o.
Uit de tuin komt nu de verklikker en aan de hand leidt hij de Commissaris van Politie.
Aha.
Wrijft in zijn handen.
Op heterdaad betrapt.
| |
| |
Wat is er wachters van de nacht?
Openbare zedenschennis in de derde graad. Honderd procent. Zestig karaat. Een meesterwerk van openbare zedenschennis.
Wat verklaart anders dit open gewaad?
Hij wijst.
Vrouw, zwijg. Man, spreek.
Goed, gij weigert te antwoorden? Krak dedans. Kom mee.
Ah, gij spreekt? Ah, gij stelt vragen? Ah, gij wilt weten waarom? Gij wilt het beter weten dan ik misschien? Weerstaan misschien? Weerstand aan de openbare macht in dienst? De boeien.
Hij steekt zijn hand uit naar de verklikker die hem de boeien aanreikt.
Wacht even, Mijnheer de Commissaris. Dat ik dit nader verklaar. Wat gij zaagt was schijn. De waarheid is deze niet. Gij denkt dat gij mij hier zaagt, mij begevende aan daden die de wet afkeurt, verbiedt, straft. Gij vergist u. Hoe kunt gij dit veronderstellen? Dat ik zo iets zou doen in tegenwoordigheid van deze eerbiedwaardige dame?
Maar geliefde, ik ben pas twee en dertig.
| |
| |
Een dame die weldra mijn gade wordt?
Wat deedt gij dan zo gij niet het vlees aanwakkerdet?
(schrikt)
Wat zegt gij daar?
En een criticus ook. Voor de krant.
En dichter terzelver tijd? Hoe is dit te verklaren?
(verlegen)
In zekere kringen.
(blozend)
Professor Vanderlinden heeft mij verleden jaar genoemd: ‘een bezonken leerling van Dante en Nietzsche’.
Hij valt in de armen van de criticus en klopt hem op de schouder.
(zich voorzichtig losmakend)
Zijt gij dan naast van de wet ook van de Muze de dienaar?
(herwint zijn zelfzekerheid)
Zo.
Ik ben een dichter. ‘De Vlakte van mijn Schamel Hart’, vijftien gehandtekende exemplaren en driehonderd andere, in eigen beheer.
Dus zijt gij een gevoelig man.
(profiterend van de situatie)
Genoeg om de schijn van de waarheid te onderscheiden, de bedrieglijke schil van de ware vrucht?
| |
| |
Dan erkent gij onze onschuld?
Wij praatten net over Shelley, Mijnheer de Commissaris.
Wat een groot man. Een echt klassicus, nietwaar?
De meester van ons allen.
Ja, hij verdient het klassiek te zijn.
Maar, mijn beste collega, in welke richting gaan Uwe poëtische schreden? Zoudt gij soms een van die nieuwlichters zijn, die men impressionnisten noemt en die de school van Verwey volgen?
Oh neen, zo ver waag ik mij niet in de zee van de poëzie. Ik dicht, ja. Af en toe. Niet genoeg, dat is waar.
Ik heb namelijk geen tijd. Met mijn beroep, begrijpt gij. Hoogstens een uurtje elke dag en daarmee moet ik het schikken. Ach, was ik goed opgevoed geweest, had ik gestudeerd, ik had het ver gebracht op dit pad waarop mijn verlangen nu alleen zijn onzekere vlucht moet doen...
Een vloeiende zegging hebt gij zeker, en een beeldenrijkdom niet zo zuinig. Permitteer dat ik die laatste metafoor noteer?
Hij schrijft in zijn notaboekje.
(komt nader, bekijkt de criticus aandachtig)
Maar... zijt gij niet... Orion?
De meester van de critiek in ons land, de scherprechter van de valse broeders, de schorre zangers, de heidenen en de onkuisen?
| |
| |
(bescheiden)
Ik doe mijn plicht en mijn best.
(slaat zijn hielen tegen mekaar en groet militair)
Commissaris Brederik. Maar in de wandeling genaamd... mijn schuilnaam bedoel ik... Rogier de Molenaere.
(roept uit)
Maar ik heb van u gehoord, beste de Molenare. Wacht even, hoe heette dat mooie, delicate, discrete bundeltje ook weer, wacht even... eh... eh...
De Vlakte van mijn schamel Hart.
Natuurlijk. Dit was het. Wel, ik moet u absoluut felicite...
Zij praten samen zacht, de Commissaris vertoont alle tekenen van fierheid, geluk, verrukking, extase, enzoverder.
(tot de verklikker)
Wie zijt gij?
Een moeilijk beroep, Mevrouw.
Zoals Mijnheer de dichter daareven zei, nemen wij soms schijn voor waarheid aan, wij verklikkers, en dit komt dan ten nadele van ons loon, nietwaar.
Dat schijn schijn is en waarheid waarheid, is dit niet verdrietig?
Mevrouw is zeker ook een dichter?
Ja, maar nog niet gepubliceerd.
Ik dacht het dat U een dichter waart, gij spreekt als een echte dichter. En zo mooi daarbij. U, bedoel ik. Zo mooi, zo lief, zo voornaam.
| |
| |
Komt gij hier dikwijls verklikken?
Ik zou meer kunnen komen.
Zij lacht koket.
Dus afgesproken, beste Orion?
Overmorgen in de krant, collega.
En zeg gerust wat gij van mijn bescheiden pogingen denkt.
Bescheiden pogingen, beste collega? Maar hoe is het mogelijk dat gij uzelven zo onderschatten kunt.
En... als gij kunt, wilt gij mij eens een persoonlijk genoegen doen, want ik geloof wel dat ik u dit vragen mag nu wij zulke goede vrienden geworden zijn, en... als gij kunt, wel te verstaan, als gij, in uw positie natuurlijk, kunt... eh, geef die Walschap eens een beetje van de lat, en die andere kerel daar, die die smerige romans schrijft, hoe heet hij ook weer, eh... dinges, ik kan op zijn naam niet komen, dinges, gij kent hem wel, eh... in ieder geval heeft hij mijn vrouw meer dan gescandaliseerd, eh, dinges, dinges...
Mijn waarde collega, daar kunt gij van op aan, ik vrees deze ketters niet, ik tem ze wel.
Tot de vrouw.
Gaan wij, geliefde?
Ja, ik kom.
Zij verslindt de verklikker met de ogen.
Dag, Jules.
Ik beloof U, beste de Molenare dat de roem, de erkenning die U toekomt U toekomen zal. En het is een schande voor Vlaanderen dat men u niet eerder heeft ontdekt. Maar zo gaat het nu eenmaal met het zuiver geluid. Men hoort het niet in het gewoel dat de luidruchtige schreeuwers, impressionnisten, existentialisten en hoe heten zij ook allemaal weer, maken in dit land. Zo komt het dat men den stille in den lande verstikt.
(trekt een woest, maar beheerst-militair gezicht)
| |
| |
Verstikken? Dat zij eens proberen, Orion. Laat ze maar afkomen. Wij zullen eens zien wie er commandeert.
Tot ziens. Overmorgen in de krant, onderaan, gij vindt het wel, in de rubriek Kunst en Kultuur, dat staat bovenaan geschreven, gij vindt het wel, de vierde bladzijde onderaan. En maak mij voor morgen in de voormiddag een papiertje klaar met een paar details. Hoe gij uw eigen dichtkunst ziet, onder welke invloed gij staat, een kleine ontleding van uw bundeltje in uitgekozen termen, met misschien enkele vergelijkingen met de dichtkunst van deze tijd.
Ik zal mij zo meteen aan het werk stellen, tegen morgennamiddag hebt gij het, al moest ik er de hele nacht op zitten.
Vergeet niet, beste Orion, wat ik u gevraagd heb. God, god, hoe heet die kerel ook weer, mijn vrouw was echt overstuur toen zij zijn boek las, dinges... eh... dinges... Weet je wat, Orion, geef ze allemaal maar eens van de roede, neem ze allemaal maar eens onder de lens. De hele compagnie.
Hij en zij verdwijnen. De Commissaris en de verklikker kijken hen na. Dan schrikt de Commissaris even, het is een zeer onaangename gedachte die hem overvalt, hij roept hen na:
Maar van het Goevernement afblijven, hoor?
Doek.
H.C.
| |
De mens overwint de bergen
Waarmee hier niet zozeer bedoeld wordt dat hij ze sportief beklimt, zoals onlangs de primus van alle, de Everest, in het dak van de wereld, de Himalaya-keten; of dat hij ze vanuit een vliegmachine letterlijk uit de hoogte overziet. Dan wel dat de techniek ze de baas is geworden, ze onder de knie heeft gekregen, - als men met zo'n manke beeldspraak genoegen wil nemen.
Zowat overal heeft deze techniek ze voor allen toegankelijk gemaakt: een demokratisering van de hogere regionen!
Wie bestijgt de blauwe bergen
Op dat houten waterpaard,
Met een briesend zweet omstoven
En ontplooit den krijgsstandaard...
| |
| |
Aldus de welsprekende Bilderdijk, voor een volle eeuw, en hij bedoelde slechts een lofzang op het stoomschip te declameren. Welke nog ronkender vaerzen zou hij niet gewijd hebben aan de lokomotief, die Jan van Beers een kwarteeuw later voor zijn rekening nam!
Daar staat hij, op zijn drie paar raderen
Log-rustend, tot zijn meester komt!
Hoort! 't is of in zijn koopren aderen
Het rommelen van een vuurberg gromt!...
Achter zo'n stoomwagen, zij het een speciaal gebouwde, van een tandradbaan, ging het in onze jeugd met een slakkengang een helling op:
Voort! - en woest snuivend proest en spuit
De draak een dubble golp van dampen
Voor zich, en slaat zijn zware klampen
Traag-kuchend van weêrskanten uit.
De Montenvers bij Chamonix, om een van de best bekende te noemen, werd aldus door menig jong paar op huwelijksreis bezocht, waarbij men dan, vanuit een voortreffelijk hotel met knusse slaapkamers en een fijn restaurant, een tochtje waagde over de Mer de Glace, tot aan Le Mauvais Pas bv., en sensationele zichtkaarten stuurde naar vrienden en kennissen.
Evenwel, naar de algemene opvatting van de echte alpinisten, moest een berg veroverd worden. Dus gingen zij te voet, overnachtten in een van de berghutten van waaruit, voor dag en dauw, een koord om het middel gebonden en onder bevoegde leiding, de eigenlijke beklimming begon. Het ging er vaak vrolijk en kameraadschappelijk toe, men sliep (en slaapt er nog) op veldbedden in ruwe planken hokken, het leven is er van een gezonde eenvoud en sympathieke gezelligheid.
Als beloning verscheen ten slotte het moeizaam bereikte, weidse panorama, met tientallen bergtoppen tot aan de verste horizonnen. Grote namen werden met ontzag gefluisterd, men nam zich in petto voor om, volgende week of volgend jaar, zijn erelijstje van de bestegen ‘méér-dan-drie duizend’ met één of meer eenheden te verhogen: de wereld was immer schoon en het leven veilig. Om datgene wat inmiddels daarbeneden, in de groene, door mensen bewoonde valleien gebeurde, bekommerde men zich weinig of niet: de voor enkele dagen ontvluchte drukte leerde men naar haar relatieve waarde schatten...
Op minder dan één mensenleeftijd is dit beeld van het alpinisme-uit-onze-jeugd totaal veranderd, heeft zich een echte omwenteling voltrokken. De techniek drong ook hier door, vooral sinds de auto en de wintersport de nodige cliëntele verzekeren die de exploitatie van kabelsporen rendabel maakt. Met bescheiden, vrij primitieve
| |
| |
ski-lifts is het begonnen, te San Moritz en elders in Zwitserland; nu zijn er zowat overal in het bergland luchtkabels gespannen waarlangs je, op één-twee-drie, tegen een schappelijk prijske, tot twee, drie duizend meter en hoger wordt gebracht. Ski-lopen wordt aldus in Augustus haast evengoed mogelijk als in het putje van de witte winter. Voor 120 B.fr, heen en terug, kan men vertrouwelijk omgaan met de Mont Blanc of intiem worden met de Monte Rosa en hun satellieten. Niet langer hoeft men moeizaam, met de zware knapzak en de wollen deken op de rug, hijgend, de steile, eindeloos lijkende eerste 2.000 meter te beklimmen, pedibus cum jambis. Wel genoot men daarbij onderweg 't gezelschap van de krekels, verrukte de weergaloze bloemenpracht, en waren de rinkelbelletjes van de koeien aldoor aan de praat, in de weiden of onder de dennen. Men begroette vrolijk de geitenhoeder, dichtbij het dorp, en sloeg een praatje met de schuwe herdersknapen, hogerop in hun almen. Dan werd er weleens melk gedronken, vers van de tepel. Een enkele keer plukte men een framboos, soms een aardbei of wat bosbessen, later in het seizoen de zure veenbessen. En bij het verorberen van een boterham met kaas, smaakte ook 't bronwater lekker. Wat al voorwendsels om even te stoppen, de lange tocht eens te onderbreken!
Nog bloeien nu als toen de bergbloemen in weergaloze zuiverheid en rinkinken de bellen melodisch om de hals van de koeien. Nog sjirpen de krekels hun aldoor eender liedje langs alle paden, in alle eeuwig-fluwelige alpenweiden. Nog keert de geitenhoeder, die 's morgens op het kerkplein verzamelen blaast, 's avonds moe met zijn groen Tyrolerhoedje, lege knapzak en leren botten, naar het dorp terug (de uiers van zijn dieren puilen uit; waarom loopt die zelfde witte, met haar puntbaardje, aldoor zo snugger vooraan?). Onder ons, zo'n geitenhoeder is vaak een brutale toeter, een beetje simpel ook; en wat een poëtische schalmei hoorde te zijn is een schetterende koperen hoorn.
Maar vandaag schuift de glazen en stalen ruimte van een zweefspoorcabine er in amper tien minuten over heen: wij vliegen geluidloos, de draden ruisen slechts even, alle wetten van de zwaartekracht zijn overwonnen. Kijk, die verre koeien schijnen bloemen in 't gras, daar is reeds de grenslijn van de naaldbomen, ook de kruipende dwergdennen laten wij dadelijk achter ons. Gewoonlijk gebeurt zo'n hoogtesprong in twee keren, bij het eerste station zijn de diepteperspectieven dadelijk enig: over rotspartijen spoedt zich een stortbeek schuimend en kantelend naar beneden, ginds in het dal ligt een ons bekend meertje zelfvoldaan, de hele ijsvrije zomer lang, de hemelen te weerkaatsen... Niet zodra stijgen wij weer of achter nevelig-blauwige verten rijzen steeds andere bergtoppen op, rijgen de besneeuwde spitsen zich tot een bergkam aaneen, de bestuurder citeert befaamde namen. Op minder dan geen tijd bereik je aldus op de Monte Rosa, aan de voet van de Testa Grigia, 3.490 meter. Op de Mont Blanc, van Courmayeur uit - il piu audace del mondo!
| |
| |
- 3.370 meter. De Marmolada die ik voor twintig jaar eens moeizaam heb beklommen (3.342 meter!), betekent nu maar een rustig ritje meer, van amper een halfuur.
Zo zijn er tientallen, ook bescheidener installaties van kabelsporen: téléphérique, télésiège of monte-pente. Overal, tot in het hart van de Dolomieten, - de schoonste bergen van Europa! - halen funiseggia-bakjes, als van een schommel, je van de begane grond weg, rechtstreeks naar de feeërie van de Rosengarten - Catinaccio: dichtbij het neusje van de zalm, de ruïneachtige Torri del Vaiolet. In de buurt is er dan telkens een berghut waar je allerlei lekkers kan krijgen en desgewenst overnachten.
| |
Poolzee van licht en ijs
Vanop het terras van zo'n hut ligt de bergwereld voor je open, mijlen ver, diep Zwitserland, Frankrijk, Italië in. Tientallen en nogmaals tientallen bergtoppen, alom aan de horizon, zover het oog of de telescoop reikt: alle verschillend van lijn en uitzicht, meest silhouetten die zich in pastelkleurige nevels of in wolken verliezen. Versteende golven, poolzee van pakijs...
Hoe zou ons hart zo'n plotselinge openbaring van schoonheid geheel kunnen omvatten? Na de snelle stijging, - ruim twee duizend meter op een halfuur! - is ook onze borst benauwd van de ijlheid der lucht. Ten slotte aanvaard je toch, aanvankelijk schuchter doch spoedig met vastere voet, de tocht over het lokkende, mild-glooiende, verblindend-glinsterende sneeuwveld: omzichtig evenwel vanwege de mogelijk verborgen spleten onder de rulle bovenlaag. Tot waar bij een bruske daling de scheuren verraderlijk breed en zichtbaar worden onder de tastende alpenstok; en je beslist rechtsomkeert maakt, een versgebaand gidsenspoor volgend naar een stompe kalot toe: een formidabele massa schilfersteen, door een hofhouding van grillige pieken en mindere klippen omringd.
Even rusten. Niet alleen de ijle lucht, ook de stilte werkt benauwend. Hier ademt de eeuwigheid. Zo helder, zo hoor- en voel- en tastbaar is die absolute stilte dat zij het kleinste gerucht verduizendvoudigt. Een steen die ergens van een rotswand rolt, de stem van een Italiaanse officier die, op een helling een paar mijlen verder, recruten in witlinnen overall laat oefenen in het skiën: de muziek der open a, i en o klanken dringt helder tot me door, zelfs de zin van zijn bevel.
Schamele woorden zijn onmachtig om een idee te geven van de gloriënde heerlijkheid der eeuwige sneeuwvelden bovenop de geweldige gletschers, tegen de rotswanden aan die er kaal en steil uit opsteken! Uit wanhoop besluit ik een expressionistisch gedicht te parodiëren. Je weet wel: niets dan het geïsoleerde, naakte woord, dat pas tot zijn recht komt in een opsomming, een afknappende korte zin, een kreet van verrukking. Is het uit ruimte-dronkenschap, of inderdaad als een bekentenis van onmacht, een ijdel maar onbe- | |
| |
dwingbaar gebaar? Ik speel voor me zelf een onzinnig spel, à l'instar de Paul van Ostayen of de jonge Marsman, of van hun beider Duitse modellen. Zonder leesteken noch hoofdletter natuurlijk, dan lijkt het diepzinniger.
Meedogenloos verblindt het zonlicht de ogen, ondanks de gekleurde glazen, en verbrandt de huid door de lagen pommade heen: niet alleen van boven, maar het felst aan kin en keel, door de weerkaatsing van het vlekkeloos blinkende vlak. Onder deze hemelkoepel begrijp ik de preciositeit van de zuiderling Couperus, die hem altijd blaauw noemde, met dubbele a. Zo zuiver, zo ongenadig scherp staan de omtrekken van mijn bergreuzen er op afgetekend dat zij als irreëel schijnen te hangen, tussen de ijle wittigheid en het grondeloos azuur. Om de illusie nog te verhogen slierten lichte nevelbanken er tussendoor. ‘De Mont Blanc rookt zijn sigaret’, zal mijn elfjarige kleinzoon straks weer zeggen, als haast elke dag. Tot mijn verbazing fladdert een vlinder voorbij, een grote, bruinrode. Geen twijfel mogelijk, daar keert hij terug. Vanwaar, waarheen in dit godverlaten, onherbergzaam oord, zo'n bij uitstek delikaat wezen? Dat moet ik vanavond zeker vertellen aan tafel.
Op het late middaguur wordt, onder de wisselende belichting, dit onwezenlijk, haast onaards landschap in een handomdraai omgetoverd. Alle schaduwen lengen, hard, koel en blauwig. Zodat effen-wit schijnende bergruggen nu in waarheid zwaar geribd blijken te zijn, reliëf en volume krijgend van grillige bulten, afgrondelijke kloven en spleten. In het spoor van de militaire skilopers van vanochtend heb ik me tot boven op een gletscher gewaagd, tot aan de uiterst begaanbare grens waar brusk de daling begint. Het halfgesmolten ijs is er doorschijnend als mat glas; in zijn ondergrondse, eigenlijk ondersneeuwse gangen, hoor ik water dat zijn liedje begint te zingen: aanvang van een verre tocht naar de stortbeek en de dalrivieren en de zee. De eeuwige cirkelgang...
Boven ons hoofd ronkt en knalt plots een motor. Een straalvliegtuig, een van die nieuwere die barbaars snorren en gieren. Wanneer
| |
| |
het keert voor de nabije landgrens laat het een rechthoekige rookkolom achter.
Alweer das Militär, - tot hier! Quo vadis, Europa?
J.K.
| |
Afrekening met mijn zakboekje
Voor jaren opperde ik mijn twijfel of ‘Schild en vriend’ (als het ooit bestaan heeft buiten de romanliteratuur) wel een sjibboleth zou zijn. Ik had inderdaad kunnen opmerken dat Franstalige leerlingen, tegen de gangbare mening in, niet de minste moeilijkheid ondervinden met onze ch. Integendeel, zelfs waar ze een k moeten uitspreken, hoorde ik meermaals kh: ikh, boekh, enz. - ook bij leerlingen die géén Duits hadden geleerd. ‘Schild en vriend’ kon dus geen herkenningswoord zijn, het werd dus niet voorgezegd om herhaald te worden, wat kon het dus anders zijn dan een vraag, maar wat moest het als zodanig betekenen? Ik vond het op een dag, tijdens de les in de fonetiek, bij de verklaring dat men g na s moet uitspreken als ch. Plotseling schoot me toen ‘Schild en vriend’ te binnen, maar thans gespeld als ‘'s Gilden vriend?’: de presyndicalistische vraag ‘Ben je een vriend van ons gild(e)?’ ‘Ja? - goed!’ ‘Nee? - (slag van de) goedendag!’ Gelijk eeuwen later, in 't Zuiden, het andere kamp zou vragen: ‘Pour Don Carlos? Ou contre Don Carlos?’... (Zie Pierre Benoit) - Ik heb daar voorts geen nadere opsporingen over gedaan en de ‘vondst’ alleen wat rondverteld, geloof ik. Maar nu, naar ik verneem, de faculteit ze wil naasten, wens ik er toch maar octrooi op te nemen voor ons gild: de filologie volgt de letteren!
Wanneer het leven moeilijk lijkt,
maak u dan maklijkheid tot wapen
door God zijn handschoen op te rapen,
waarin Hij u de vijf weer reikt!
In de bioscoop ‘Dreamboat’ gezien, met de parmante komiek Clifton Webb (Mr. Belvedere) en Ginger Rogers; regie Claude Brinyon. Een grapje op de heroische stomme film, èn op de televisie. Wat de laatste betreft, als barbaars reclame-instrument verdient de TV ten volle deze satirische afstraffing. Tegenover de stomme film evenwel is hier de lach gemengd. Aanvankelijk doet hij vulgair aan, zoals meer het geval is met de Amerikaanse vrolijkheid: hardnekkige kinderachtigheid bij volwassenen die dol zijn op de nuchtere vaart van de tijd en zijn ijdele nieuwigheden, leidt onvermijdelijk tot vulgariteit. Maar dan blijkt hier achter die lacherij toch een fijnere vertedering te schuilen, die het tenslotte haalt. Gelukkig maar, en niet meer dan als 't hoort. Want zouden die filmschrijvende, -leidende en -spelende gnuivers-van-thans ook nog meegniffelen over twintig jaar, d.i. dan over hoogstzichzelve? We mogen nooit vergeten dat de tijd elk kwart eeuw de grens der heroiek in onze richting verlegt,
| |
| |
en dat ze aardig samenvalt met de terecht beruchte ouderdomsgrens. Wat individueel meestal een kleine tragedie is, kan de sociale spot niet verdienen. Sociaal moeten al die kleine drama's opgeteld worden. Zij vormen de grote aangrijpende roman der geschiedenis van mens en kunst.
Iemand vroeg waarom ‘Scaramouche’-1953 niet vanzelf-sprekend beter moet zijn dan alle dergelijke romantiek uit de heroische stomme tijd. Het antwoord luidde: omdat de Tintin & Milou-albums van Hergé er niets bij te winnen zouden hebben, indien ze door Rubens geschilderd waren. De vrager achtte zich voldaan. Hij behoorde tot de schare volwassenen die in Kuifje en zijn vader een kinderlijk genoegen van de tweede graad scheppen, omdat zij bewust gevoelig zijn voor het in die prentenboeken zo treffend grafisch vastgelegde kinematische van alle filmkunst, die strip romanbeelden in sequensen van schermlijstjes, met zijn obturaties, close-ups, e.d. Ten gerieve van minder gauw overtuigde vragers kan ik hier nog twee argumenten ter overweging aanhalen. Een uitspraak van de grote post-heroische Jean Renoir: ‘Le salut du cinéma sera dans le film pauvre’. En de verdediging van het melodrama door Chesterton in zijn Dickens-boek (1906): ‘Het melodrama is een kunstvorm, even legitiem als elke andere, even nobel als de klucht... Het wezen van het melodrama is, dat het het gevoel (voor moraal) aanspreekt op een zeer vereenvoudigde wijze... Het doel van de vereenvoudiging bij klucht en melodrama is hetzelfde en artistiek geheel verantwoord, namelijk het verkrijgen van een klinkende snelheid van handeling, die niet door subtiliteiten gehinderd kan worden’. Daardoor ‘klonk’ reeds de stomme film en zal het latere geluid nooit iets van zijn heroiek kunnen afdoen. Trouwens, Chesterton heeft ook gezegd: ‘Een klein schrijver is een koning die men nu wel kan verlaten, maar die men niet meer kan onttronen’. De talloze geschreven geschiedenissen der filmkunst die voortdurend en steeds dikker elkaar opvolgen, bewijzen dat de zoete prinsen en prinsessen onzer jeugd veilig in het rijk van Shakespeare rusten.
Het i.g. (intelligentie-quotiënt) van publieke dames ligt laag, zoals men weet. Het is eveneens bekend dat haremwachters geen hoogvliegers zijn. Aurea mediocritas! zong reeds Horatius...
Er wordt thans elke dag meer en meer gesproken van sociale assistenten (maatschappelijke werk(st)ers, in NNdl.) Een mooi beroep, waartoe de voorbereiding een steeds belangrijker plaats inneemt in het Technisch Onderwijs. Niet iedereen ligt echter duidelijk voor de geest waarin deze moderne taak van maatschappelijk dienstbetoon eigenlijk bestaat. Tevergeefs zul je er voorlopig ook een zaakwoordenboek op naslaan. Laat ik de makers hiervan dan mijn diensten mogen aanbieden met deze proeve van begripsbepaling: een maatschappe- | |
| |
lijk(e) assistent(e) assisteert, ook ten gerieve van het bestuur (ener onderneming of ener administratie), de werkkrachten als menselijk individu in de maatschappij, bepaaldelijk van de gegeven arbeidskring.
Vertwijfel niet. Als alle trage zaken
zal zeker de beschaving 't hier eens zachter maken.
Zo zag het steentijdperk reeds zijn porfier
langzaam veranderen in meer en meer... papier!
|
|