| |
| |
| |
Kronieken
Franz Kafka
Ieder verhaal van Franz Kafka is een studie. Hij neemt een objekt en bekijkt het mediterend aan alle kanten. Uit de aard der zaak zelf, is ieder stuk van Kafka fragmentair. Een studie der realiteit kan nooit voltooid zijn, een nadenken over een zaak nooit ten eind. Wat ‘bestudeert’ Kafka? Een eerste voorwerp, dat zich bij het ontwaken van zijn bewustzijn voordoet, is dat bewustzijn zelf. Hij gaat onderzoeken, hoe de mens zijn eigen ziel ervaart, hoe de mens staat tegenover zijn eigen bewustzijn. Dit is het psychologisch aspect in Kafka's werk. Het menselijk wezen voelt zich in de eerste plaats een eenzaam wezen. K. in Das Schloss, Jozef K. in Der Prozess, de 16-jarige Karl in Amerika, Georg Samsa in Die Verwandlung, de mol in Der Bau, Josefine in Josefine, andere wezens die bij Kafka optreden, staan volstrekt alleen. Dikwijls duikt bij K. de figuur van de jonggezel op, als in Blumfeld of in Unglücklichsein, of in Das Gassenfenster. In Das Unglück des Junggesellen heet het: ‘Es scheint so arg, Junggeselle zu bleiben, als alter Mann unter schwerer Wahrung der Würde um Aufnahme zu bitten;... so wird es sein, nur dass man auch in Wirklichkeit heute und später selbst dastehen wird, mit einem Körper und einem wirklichen Kopf, also auch einer Stirn, um mit der Hand an sie zu schlagen’.
| |
| |
De jager Gracchus is alleen en zwerft, door niemand te helpen, in de dodenwereld rond. In Der Kübelreiter zit de eenzame in zijn lege kolenbak en vliegt, als hij van niemand wat kolen krijgt om zich te warmen, alleen weg in de sneeuwbergen. ‘Um eine Schaufel von der schlechtesten habe ich gebeten, und du hast sie mir nicht gegeben.’
In deze eenzaamheid is de mens volkomen hulpeloos. ‘Ich habe niemand etwas Böses getan, niemand hat mir etwas Böses getan, niemand aber will mir helfen, lauter niemand’ staat in Beschreibung eines Kampfes, en in Der Jäger Gracchus? ‘...denn niemand weiss von mir, und wüsste er von mir, so wüsste er meinen Aufenthalt nicht, und wüsste er meinen Aufenthalt, so wüsste er mich dort nicht festzuhalten, so wüsste er nicht, wie mir zu helfen.’
De dingen zelf maken de mens eenzaam: ‘Berg, ich liebe dich nicht, denn du erinnerst mich an die Wolken, an die Abendröte, und an den steigenden Himmel und das sind Dinge, die mich fast weinen machen, denn man kann sie niemals erreichen’ (Beschr. eines Kampfes).
Al voelt de mens zich tegenover het ‘niet-ik’ zo strikt eenzaam, toch zoekt hij een inschakeling in dat ‘niet-ik’. In Das Schloss zoekt K. contact met het slot en inschakeling in het dorp, en het boek bevat alleen het relaas van die pogingen. In Der Prozess zoekt K. inschakeling in de wereld waardoor hij veroordeeld werd. Karl Rossmann zoekt zich een plaats te veroveren in de Amerikaanse wereld. Georg Samsa wordt door zijn metamorphose uitgeschakeld uit de gemeenschap, en sterft omdat hij er niet in geslaagd is, zich door die gemeenschap te doen aanvaarden. Josefine wordt vergeten door het volk omdat ze zichzelf vrijwillig uitschakelt.
De mens voelt zich, dank zij de eenheid van zijn bewustzijn, een persoon. Dit bewustzijn wordt echter voortdurend bedreigd. In Die Verwandlung verliest Georg met één slag zijn identiteit met zichzelf; de aap uit Bericht für eine Akademie kan zich zijn aap-schap maar slecht meer herinneren. Het geobsedeerde dier uit Der Bau bestaat bijna niet meer buiten zijn obsessie. Een storing uit de buitenwereld bedreigt op ieder ogenblik het bewustzijn: de twee ballen in Blumfeld, het oordeel van de vader in Das Urteil, het sissen in Der Bau, het proces zelf in Der Prozess, enz.
| |
| |
Tussen twee bewustzijnswerelden is er geen grondig contact mogelijk: ‘Hunde werden auch krank und Hundekrankheit versteht doch eigentlich niemand’ (Blumfeld) ‘... vielleicht weiss er ebensowenig von mir wie ich von ihm’ (Der Bau) ‘...aber das eine, was man vor allem erreichen wollte, Eingeständnis des Wissens, das bleibt versagt’ (Forschungen eines Hundes): het ‘Wissen’ is hier het diepste wezen van de andere persoon.
‘Aber aus dem Innern des Baus, also aus einer andern Welt heraus, jemandem ausserhalb völlig zu vertrauen, ich glaube, das ist unmöglich’. Het bewustzijn is dan ook iets, dat gans eenzaam wakker blijft: ‘Warum wachst du? Einer muss wachen, heisst es. Einer muss da sein?’ (Nachts). Die zo bedreigde persoon ervaart zichzelf vaak als een vage schaduw, als een ontpersoonlijkte persoon, zichzelf, en ook anderen. ‘Sollte ich nicht viel mehr mit Recht trotzig klagen dürfen, dass ich als Schatten ohne rechte Grenzen die Häuser entlang hüpfe, manchmal in den Scheiben der Auslagefenster verschwindend’ (Beschr. eines Kampfes). Hij ervaart zijn lichaam dan vaak als iets vreemds, iets monsterachtigs, iets dat tot hem niet behoort, zoals Georg in die Verwandlung. Een zin als ‘Das ich sie (Die Hand) nicht mehr brauchte, steckte ich sie in die Tasche meines Rockes’ (B. Kampfes) geeft daar uiting aan. De grenzen van dit bewustzijn zijn eng, en de mens ervaart zijn denken als iets, dat hem beperkt: ‘Die Grenzen, die meine Denkfähigkeit mir setzt, sind eng genug, das Gebiet aber, das hier zu durchlaufen wäre, ist das Endlose’ (Bau Chin. Mauer). De persoonlijke ervaring is voor het individu wel absoluut, is echter tegenover de andere bewustzijnswerelden en tegenover de realiteit relatief: ‘Ein so grosser Maulwurf ist gewiss eine Merkwürdigheit, aber die dauernde Aufmerksamkeit der ganzen Welt darf man nicht dafür verlangen, besonders wenn die Existenz des Maulwurfes nicht vollständig einwandfrei festgestellt ist und man ihn jedenfalls nicht vorführen kann’ moet de dorpsonderwijzer, voor wie de reuzenmol het centrum van het bestaan is, horen (Der Riesenmaulwurf).
De absolute ervaring van de officier, in In der Strafkolonie is een ervaring van hem alleen; hij kan niet leven, wanneer die ervaring volkomen relatief blijkt te zijn, wanneer
| |
| |
de bezoeker zich met één woord van zijn opvatting dissocieert. In Der Aufbruch heet het ‘In der Ferne hörte ich eine Trompete blasen, ich fragte ihn, was das bedeute. Er wusste nichts und hatte nichts gehört’. Alleen voor de hongerkunstenaar is het hongeren een essentiële levenservaring, voor het publiek is het slechts een pretje. Hetzelfde komt voor in Josefine.
De andere mensen hebben ook weinig begrip voor de authenticiteit van een persoon. Zie daarvoor Josefine, Die Verwandlung en Der Hungerkünstler: ‘Gegen diesen Unverstand, gegen diese Welt des Unverstands zu kämpfen, war unmöglich’. In een nieuwe bewustzijnswereld, zoals men ze ziet in Die Verwandlung en in Blumfeld, ontstaan dadelijk nieuwe wetten en verhoudingen.
Het enige, wat het Bewustzijn beschermt, is stilte: ‘Das Schönste an meinem Bau ist aber seine Stille. Freilich, sie ist trügerisch. Plötzlich einmal... enz.’ (Der Bau). Deze onzekerheid van de mens tegenover zijn eigen bewustzijn, zijn eigen identiteit als persoon, is de oorsprong van een gevoel van vreemdheid. In ‘Heimkehr’ staat de teruggekeerde zoon vóór het vaderhuis, en klopt niet aan: hij is een vreemde geworden tegenover zijn eigen verleden. De mens verkeert in voortdurende zorg en onrust: ‘Mein Leben hat selbst auf seinem Höhepunkt kaum eine völlig ruhige Stunde’ (Der Bau).
Nog duidelijker komen die bedreiging, die onzekerheid, die zorg en angst naar voren, waar de mens met zijn bewustzijn de buitenwereld poogt te doordringen, en daarmee gaan we over naar het tweede aspect van Kafka's werk, dat we samenvattend ‘het kennisaspect’ kunnen noemen. Het bewustzijn wil immers vat hebben op de buitenwereld, het wil kennen. Er is echter geen methode om die werkelijkheid te vatten: ‘Ich mache die verschiedensten Erfahrungen guter und schlimmer Art, ein allgemeines Gesetz oder eine unfehlbare Methode finde ich aber nicht’ (Der Bau). En op deze methodeloosheid wordt ook in F.e. Hundes grote nadruk gelegd. Door dit gebrek aan methode is het fragmentair onderzoeken noodzaak des levens: ‘Dei Hoffnungslosigkeit solcher fleissigen, aber selbst in einem langen Menschenleben nicht zum Ziel führenden Arbeit hätte sie verzweifelt... gemacht. Deshalb wählte man das System des Teilbaues’
| |
| |
(Bau Chin. Mauer). Dit fragmentaire is het gevolg, niet alleen van ons noodgedwongen gebrek aan methode, maar ook van de incongruentie die in ons gehele geestelijke leven bestaat: ‘und ich habe dabei gefunden, dass wir Chinesen gewisse volkliche und staatliche Einrichtungen in einzigartiger Klarheit, andere wieder in einzigartiger Unklarheit besitzen’ (Bau Chin. Mauer).
Het onderzoeken der realiteit is hopeloos, maar is toch levensnoodzaak: ‘...einsam, nur mit meinen hoffnungslosen, aber mir unentbehrlichen kleinen Untersuchungen’ (Forschungen e. Hundes).
Hoe komt de realiteit zelf ons nu voor?
Eerst en voor alles is het gebied der realiteit oneindig: ‘Unser Städtchen liegt nicht etwa an der Grenze, bei weitem nicht, zu Grenze ist es noch so weit, dass vielleicht noch niemand aus dem Städtchen dort gewesen ist... Aber doch noch weiter als bis zur Grenze ist, wenn man solche Entfernungen überhaupt vergleichen kann... von unserem Städtchen zur Hauptstadt’ (Die Abweisung). En: ‘so gross ist unser Land, kein Märchen reicht an seine Grösse, kaum der Himmel umspannt es’ (Bau Chin. M.).
Daardoor is ieder contact tussen ons en de realiteit oneindig moeilijk, ja onmogelijk: ‘Ausserdem aber käme jede Nachricht, selbst wenn sie uns erreichte, viel zu spät, wäre längst veraltet’ (Bau Chin. M.). We staan dan ook tegenover de realiteit als wezens, die met haar geen echte betrekking hebben: ‘Wie Zu-spät-gekommene, wie Stadtfremde stehen sie am Ende der dichtgedrängten Seitengassen, ruhig zehrend vom mitgebrachten Vorrat, während auf dem Marktplatz in der Mitte weit vorn die Hinrichtung ihres Herren vor sich geht (Bau Chin. M.).
De realiteit ontsnapt ons voortdurend: ‘Selbst diese wenigen, trotz ihrer Langsamheit, lassen sich von mir nicht stellen, entgleiten mir, schweben wie Regenwolken... (Fürsprecher). Er is niet eens tijd genoeg, om de realiteit te onderzoeken? ‘Zurück aber darf ich nicht, diese Zeitversäumnis, dieses gestehen eines Irrwegs wäre mir unerträglich. Wie? In diesem kurzen, eiligen, von einem ungeduldigen Dröhnen begleiteten Leben eine Treppe hinunterlaufen? Das ist unmöglich’.
| |
| |
De realiteit verschijnt altijd als iets plots, iets nieuws, iets ongekends, iets oorspronkelijks en dit overrompelt het bewustzijn? ‘manchmal selbst im vertrauten Kreise, nein, nicht manchmal, sondern sehr oft, der blosse Anblick eines mir lieben Mithundes, der blosse Anblick, irgendwie neu gesehen, mich verlegen, erschrocken, hilflos, ja mich verzweifelt machte’ (F. Hundes).
Uiterst ingewikkeld verschijnt de realiteit voor onze gedachte. In Elf Söhne is de beschrijving van elk der zonen een echt labyrinth. In Die Vorüberlaufenden vraagt de toeschouwer zich tevergeefs af, wat die twee mensen, die elkaar achtervolgen, betekenen. Allerlei mogelijkheden springen hem in de gedachte. Frieda's gedrag, Klamm's brief in Das Schloss, worden op vele verschillende wijzen geïnterpreteerd. De realiteit komt ons dus als zeer dubbelzinnig voor. ‘Die Stube sah einer Gefängniszelle ähnlicher als einer Bauernstube,... in der Mitte etwas, das halb Pritsche, halb Operationstisch war’ (Der Schlag ans Hoftor).
‘Wie standen die Dinge zuletzt? Das Zischen war schwächer geworden? Nein, es war stärker geworden. Ich horche an zehn beliebigen Stellen und merke die Täuschung deutlich, das Zischen ist gleich geblieben’ (Der Bau).
‘Ich konnte nicht einmal erfahren, ob wir in einem Gerichtsgebäude waren, manches sprach dafür, vieles dagegen’ (Fürsprecher).
In feite is de realiteit onkenbaar, ook in de allerkleinste dingen. Het beste symbool daarvoor is ‘Der Kreisel’, waar de filosoof achter een hoepel aanloopt, omdat hij denkt dat, als hij het kleinste kent, hij ook het grootste zal weten. Hij mislukt echter ook in dit kleinste. De waarheid is onachterhaalbaar, oncontroleerbaar ‘...eine Behauptung... die, für den einzelnen Menschen wenigstens, mit eignen Augen und eignem Massstab, infolge der Avisdehnung des Baues unnachprüfbar ist’ (Bau Chin. M.) ‘...Es war kaum möglich, etwas zu erfahren,... Man hörte zwar viel, konnte aber dem Vielen nichts entnehmen’ (Bau Chin. M.).
Van dergelijke overwegingen staat Kafka's werk vol. Op die manier is ook de persoon onkenbaar: in Elf Söhne wordt iedere zoon beschreven naar enkele trekken, die hem echter slechts bij benadering onderscheiden: ‘Mein zehnter Sohn
| |
| |
gilt als unaufrichtiger Charakter. Ich will diesen Fehler nicht ganz in Abrede stellen, nicht ganz bestätigen’. Zie ook de studie van de zang van Josefine, waarvan het oordeel over Josefine zelf afhangt. Een echt oordeel over iets is dus practisch onmogelijk: ‘Diesen Einblick aber hat, seitdem der unmittelbare Vorgesetzte Blumfelds vor einigen Jahren gestorben ist niemand mehr, deshalb kann auch Blumfeld niemandem die Berechtigung zu einem Urteil über seine Arbeit zugestehen’ (Blumfeld). Er zijn nergens bewijzen, en zinnen in de aard van ‘wenigstens findet sich kein Anzeichen dafür’ komen vaak voor.
De schijn is niet gelijk aan de werkelijkheid, en in een kostelijk stukje als Zum Nachdenken für Herrenreiter wordt aan de paardenrenners met vele argumenten gesuggereerd, dat het verkeerd is, de rennen te willen winnen, het is veel wenselijker ze niet te winnen. Dikwijls is het logisch schijnende juist waarschijnlijk het verkeerde.
De dingen komen ons dus vreemd voor. ‘Und ich hoffe von Ihnen zu erfahren, wie es sich met den Dingen eigentlich verhält, die um mich wie ein Schneefall versinken, während vor andern schon ein kleines Schnapsglas auf dem Tisch fest wie ein Denkmal steht’ (Beschr. e. K.). Die zekerheid der anderen tegenover de realiteit bestaat voor Kafka niet. Niet alleen zijn de dingen vreemd voor ons, maar ze hinderen ons: ‘Jetzt aber, ich bitte euch, Berg, Blume, Gras, Buschwerk und Fluss, gebt mir ein wenig Raum, damit ich atmen kann’ (Beschr. e. K.).
De realiteit, die ons opgedrongen wordt, stoort ons: ‘...es wäre ein friedliches Leben, wenn sich nicht immerfort ein sechster einmischen würde’ (Gemeinschaft). Jozef K. wordt in zijn eigen woning overvallen, zijn wachters eten zijn ontbijt op, en raken zijn persoon aan, ontnemen hem zijn wasgoed. De boeren, in Das Schloss, volgen Kafka overal en zijn twee helpers zitten zelfs op de toonbank terwijl hij met Frieda op de grond van de herberg ligt.
Een mooi symbool voor de onkenbaarheid en tevens de hindernis der onbewuste realiteit t.o.v. ons bewustzijn schept Kafka in de onbewuste wezens, als de twee ballen in Blumfeld, het sissen in Der Bau, de twee meiden in Das Schloss, de twee helpers in Das Schloss en in Blumfeld, in de kinde- | |
| |
ren, die voorkomen in Blumfeld en in Das Schloss, in de gerechtsdienaren uit Der Prozess, de boeren uit Das Schloss, de twee beulen in Der Prozess, de wilden in Ein altes Blatt, enz. Met al deze wezens is geen conversatie mogelijk, zij laten zich niet doordringen. De dingen komen ons, zoals gezegd, als plots en nieuw en vreemd voor: ze schijnen contingent. Contingent, d.w.z. willekeurig, oningeschakeld, zonder wettig verband met andere dingen, mechanisch. Kafka kan de werkelijkheid precies beschrijven, en mateloos verwonderd zijn om het verschijnen van juist-die realiteit: ‘Ich fragte mich damals: Wieso kommt es, dass sie nicht über sich verwundert ist, dass sie den Mund geschlossen hält und nichts dergleichen sagt’ (Fahrgast). ‘Wir sind fünf Freunde, wir sind einmal hintereinander aus einem Haus gekommen’ (Gemeinschaft).
Odradek is wel het passendst symbool van het contingente: hij bestaat uit wat draad, schijnt te leven, is noch persoon, noch dier, noch plant, noch zaak, nergens inschakelbaar, en dus verontrustend, een ‘Sorge’. Zo ook is een contingentie en een reden tot bezorgdheid het dier dat in ‘Eine Kreuzung’ half lam half katje is.
Het contingente komt ons voor als absurd, als zinloos. Noch Odradek, noch het uit kruising ontstane dier vinden hun ‘zin’. Ze zijn af maar knopen nergens bij aan: ‘das Ganze erscheint zwar sinnlos, aber in seiner Art abgeschlossen’ (Die Sorge des Hausvaters). ‘Alles bleibt an seinem unsinnigen, unerforschlichen Platz’ (Ein Brudermord). ‘Und was soll überhaupt dieses fortwährende Beisammensein für einen Sinn haben?’ (Gemeinschaft). Zie ook het optreden der luchthonden in Forschungen eines Hundes, het onzinnige van het folterapparaat in In der Strafkolonie, het onzinnige van de primaire veroordeling in Der Prozess. Het contingente bestaat niet voor de gedachte. De gedachte kan alleen verbanden zien; wij kunnen dus wel in zekere afzonderlijke verschijnselen een systeem zien: maar dan verschijnt het systeem zelf ons als on-noodzakelijk, vervangbaar door een ander systeem, en bestaat het alleen voor ons waarnemingsleven, niet voor ons denkleven. Zo krijgt de realiteit tegelijk iets obsederends voor onze geest, iets dat zich niet verder denken laat, en iets afstotends, iets wat we ‘niet ge- | |
| |
vraagd hadden’: ‘Er kannte alle Zeichnungen der Spitzen, alle fehlerhafte Fransen, alle Schwingungen des Röckchens und hatte sich doch nicht satt gesehen. Oder viel mehr, er hatte sich schon längst satt gesehen, oder, noch richtiger, er hatte es niemals ansehen wollen, aber es liess ihn nicht’, tekent Kafka aan. Het gevoel voor het absurde is zo hevig in Kafka's werk, en de voorbeelden er voor zijn zo overtalrijk, dat men bij een eerste lezing het gevoel krijgt dat de zin van dit werk dààr ligt, en het is pas nadien dat men gaat inzien, dat het absurde slechts de ene pool van ons bestaan is. Absurd is de aankomst van de troep wilden in Ein altes Blatt, absurd de metamorphose van
Gregor, absurd de inrichting van het gerecht in Der Prozess, absurd de verhouding van het dorp tot het slot in Das Schloss, absurd de pogingen van de hongerkunstenaar, absurd de manie van de trapezist, en zo gaat het verder.
In deze contingente wereld is alles een bedreiging. Het contingente is uiteraard onstabiel, en kan dus ogenblikkelijk in een ander contingente omslaan: zie Die Verwandlung en Der Bau. Een volledige ommekeer in alle verhoudingen is mogelijk ‘...eine völlige Umkehrung der Verhältnisse im Bau...’. Al het vroegere kan ineens bedriegen, alle gewoonten kunnen verstoord worden: in Die Verwandlung verliest Gregor zichzelf en ook zijn kamer wordt geheel anders ingericht door zijn zuster, zijn zuster zelf verandert. Het ongewone ontstaat plots uit het gewone, zoals in Das Urteil, waar het einde onverwachts, plots geschiedt. Dit plotse doorbreken van het ongewone in het gewone is het misverstand, een begrip dat aan de basis van Kafka's werk ligt. Heel het leven is misschien één groot misverstand. Zoals staat in Ein Altes Blatt: ‘Ein Missverständnis ist es; und wir gehen daran zu Grunde’. Het is een misverstand dat K. in het dorp komt, en de aanhouding van Jozef K. kan alleen een misverstand zijn.
Door een klein misverstand moet de jager Gracchus voor eeuwig ronddwalen ‘Mein Todeskahn verfehlte die Fahrt, eine falsche Drehung des Steuers, ein Augenblick der Unaufmerksamkeit des Führers, eine Ablenkung durch meine wunderschöne Heimat...’
We zijn op de verkeerde plaats: ‘Ich bin nicht am richti- | |
| |
gen Ort, leider kann ich mich dem Eindruck nicht verschliessen, dass ich nicht am richtigen Ort bin’ (Fürsprecher).
Er is een fout, een breuk in de realiteit: ‘mag der Fehler dort am Eingang unausrottbar bestehen...’ (Der Bau). ‘...dass hier seit jeher etwas nicht stimmte, eine kleine Bruchstelle vorhanden war, ein leichtes Unbehagen’ (Forsch. Hundes). Dit binnenbreken van het noodlot, van het misverstand, is onafwendbaar: zie ook de aangrijpende schets Die Brücke, en het gruwelijke Ein Brudermord, alsook de Kleine Fabel. Dat kwade, dat ongeluk, treft echter blind, is niet voor de mens bestemd: ‘Dabei wirkt mit, dass das Tier nicht auf mich zugeht, darum ändert sich das Geräusch nicht, es liegt viel mehr ein Plan vor, dessen Sinn ich nicht durchschaue’ (Der Bau). Zelfs het beste verraadt, en in Die Verwandlung is het de vroeger zo liefhebbende zuster die Gregors vonnis uitspreekt. Vaak wordt het noodlottige eerst nog niet bemerkt, bemerken we het pas als het te laat is, zoals in Der Schlag ans Hoftor, in Elf Söhne, en in Eine kleine Frau: ‘Noch sonderbarer allerdings, dass er trotzdem in einem entscheidenden Punkt die Sache unterschätzte’. In deze zelfde schets blijkt, dat het kwaad uiterst gering, maar beslissend kan zijn. Niet alleen het kwade, maar ook het goede is vaak absurd, zoals de zorgen die Gregors zuster aan hem besteedt zinloos zijn in zijn nieuwe levensverhoudingen. Zeer vaak treft het kwade ons juist daar waar wij het wilden ontlopen: ‘...sein Blick ruht immerfort auf ihnen (de apparaten waarvoor hij moet zorgen), fast kommt er dadurch manchmal in Gefahr, mit dem Wagen an eine Wand zu stossen’ (Ein Besuch im Bergwerk). De realiteit is ook vol mislukkingen; in der Riesenmaulwurf mislukt de goede bedoeling van de auteur radikaal, en Das Ehepaar eindigt:
‘Ach, was für misslungene Geschäftswege es gibt und man muss die Last weitertragen’. De menselijke wil wordt in de realiteit gedwarsboomd. De realiteit is er dus ene, waarin alles relatief is: ‘...und Peking ist nur ein Punkt und das kaiserliche Schloss nur ein Pünktchen. Der Kaiser als solcher allerdings wiederum gross durch alle Stockwerke der Welt’ (Bau Ch.M.). Het is er ene die vol bedreiging, vol list en daemonische plagerij is. Naast de ballen, het sissen, de helpers, de beulen, treden de soldaten op in Die Abwei- | |
| |
sung: ‘Ich weiss nicht genau, woher diese Soldaten kommen, jedenfalls von weither, alle sind sie einander sehr ähnlich. Es sind kleine, nicht starke aber behende Leute, am auffällendsten ist an ihnen das starke Gebiss, das förmlich allzusehr ihren Mund füllt, und ein gewisses unruhig suchendes Blicken ihrer kleinen schmalen Augen’. Zij is vol tergen: zie de portier in Amerika! Zij stoort ons en bederft onze rustige, prettige stonden: ‘Immerwieder werde ich etwa im Glück der ersten Morgenstunden aus dem Haus treten und dieses um meinetwillen vergrämte Gesicht sehn’. Een ander neemt uw plaats in en verdringt u, zoals de Zimmerherr in Die Verwandlung, de stuurman in Der Steuermann, en in Das Ehepaar: ‘...wohl instinktmässig fiel mein Blick zuerst auf einen mir nur allzugut bekannten Geschäftsagenten, der zum Teil mein Konkurrent ist. So hatte er sich dann also noch vor mir heraufgeschlichen’. Het is een realiteit vol gevaar: zie der Bau vooral, waar niet alleen de zichtbare realiteit gevaar oplevert maar ook de onzichtbare: ‘Ich habe sie noch nie gesehen, aber die Sagen erzählen von
ihnen und ich glaube fest an sie. Es sind Wesen der inneren Erde... Hier gibt auch nicht, dass man in seinem Haus ist, vielmehr ist man in ihrem Haus’. En in Ein altes Blatt: ‘Wer weiss allerdings, was ihnen einfallen wird, selbst wenn sie täglich Fleisch bekommen’. We worden afgespionneerd, zoals in Der Nachbar, voortdurend gehinderd als in Gemeinschaft. Het is een gruwelijke, akelige werkelijkheid, zoals ze verschijnt in Die Verwandlung, in Der Hungerkünstler en in Die Strafkolonie. Het is een gevoelloze, hardvochtige realiteit, zoals blijkt in Der Kübelreiter en in Ein Brudermord. Het is een realiteit die soms alle starheid en genadeloosheid heeft van de machine en de officier in Die Strafkolonie. Tegenover zulke realiteit voelt de mens zich bezorgd, angstig, verschrikt: ‘Wenn man schon so grosse Plätze aus Uebermut baut, warum baut man nicht auch ein Geländer quer über den Platz?’ (Beschr. K.). Hij verkeert in voortdurende onrust, zoals in Eine kleine Frau. Hij voelt zich eindeloos gekweld, zoals in het verschrikkelijke Der Geier. Hij voelt zich weerloos. Hij voelt zich volkomen zonder hulp, en zonder huis als de jager Gracchus. Hij voelt zich onbevredigd, zoals de hongerkunstenaar, die hongerde omdat hij nooit de spijs
| |
| |
vond die hij lustte. Hij voelt zich vol verwarring, vol angst en haast vóór het te laat is (Fürsprecher). Hij gist naar de waarheid, maar het is een ijl gissen, en nog vóór hij klaar is, gaat hij ten gronde, als in Die Brücke. Hij heeft het gevoel van het nutteloze (Chin. Mauer), het redeloze (Eine kleine (Frau), het vergeefse (Verwandlung, Hungerkünstler, Ehepaar). ‘Ich bin ein Diener, aber es ist keine Arbeit für mich da’ (Die Prüfung). Zijn geest is verdoofd, moe, zoals in Die Verwandlung, en zoals de geest van de toeschouwer in Die Strafkolonie. K. en Jozef K. zijn trouwens uiterst vaak, en op beslissende ogenblikken dodelijk moe, en laten daardoor de realiteit ontsnappen. De mens begrijpt zijn lot niet, voelt zich onzeker in deze wereld aangaande de zin van dit leven zelf, en ervaart het leven als onmogelijk, onleefbaar: ‘Ich bin hier, mehr weiss ich nicht, mehr kann ich nicht tun. Mein Kahn ist ohne Steuer, er fährt mit dem Wind, der in den untersten Regionen des Todes bläst’ (Jäger Gracchus). ‘Was sollen unsere Lungen tun, “schrie ich, schrie” atmen sie rasch, ersticken sie an sich, an inneren Giften; atmen sie langsam, ersticken sie an nicht atembarer Luft, an den empörten Dingen. Wenn sie aber ihr Tempo suchen wollen gehen sie schon am Suchen zugrunde (B. Kampfes).’ ‘Auf dieses Messers Schneide leben wir’ (Zur Frage der Gesetze).
De mens poogt zich in die situatie te beveiligen, een huis te hebben (Der Bau), een bezit te hebben, ergens gerust te zijn. Hij probeert door werkzaamheid (Der Bau) de realiteit te bezweren. Indien dit mislukt, poogt hij uit de situatie los te breken, zoals in Der Aufbruch, hij poogt het ongewone gewoon, onschadelijk te maken, zoals in Die Verwandlung, in Blumfeld, in Der Prozess, waar de held zichzelf probeert gerust te stellen; hij probeert uit het aardse weg te komen. ‘Einer dieser Lieblingspläne war es gewesen, den Burgplatz loszulösen von der ihn umgebenden Erde, das heisst seine Wände nur in einer etwa meiner Höhe entsprechender Dicke zu belassen, darüber hinaus aber rings um den Burgplatz bis auf ein kleines, von der Erde leider nicht loslösbares Fundament einen Hohlraum im Ausmass der Wand zu schaffen’. En tenslotte wil hij de realiteit vernietigd zien: ‘Alles was in dieser Stadt an Sagen und Liedern entstanden ist, ist erfüllt von der Sehnsucht nach einem prophezeiten Tag, an welchem
| |
| |
die Stadt von einer Riesenfaust in fünf kurz aufeinanderfolgenden Schlägen zerschmettert werden wird Deshalb hat auch die Stadt die Faust im Wappen’ (Stadtwappen).
De mens, levend in zulk een onzekere en vijandige wereld, is een moreel wezen. (Morele plan in Kafka's werk.) Hij vraagt zich af, wat hij moet doen. Hij heeft een overweldigend schuldgevoel, het gevoel dat hij van voren af aan, als primair gegeven, in een toestand van beschuldigd-zijn verkeert. Josef K. wordt in hechtenis genomen bij de eerste zin van Der Prozess. Soms wordt de schuld voorgesteld als zeker: ‘Die Schuld ist immer zweifellos’ (Strafkolonie). De hongerkunstenaar op het eind van zijn leven vraagt ‘Verzeiht mir alle’. Soms echter is de schuld twijfelachtig, en een objekt van kwelling, als in Eine kleine Frau, soms is er geen schuld, zoals in Der Jäger Gracchus en Der Prozess. Maar overal heeft de mens het gevoel, dat hij ergens iets moet misdaan hebben, waar dan ook, dat oorzaak is van het misverstand. In Forschungen eines Hundes zegt de hond ‘...ich suche den entscheidenden, alles verschuldenden Fehler, den ich vielleicht begangen habe, und kann ihn nicht finden’. Soms heeft een kleine en bovendien betwijfelbare schuld, verschrikkelijke gevolgen, zoals in Der Schlag ans Hoftor. Men zou kunnen zeggen dat bij Kafka schuldgevoel, of tenminste onrust door mogelijkheid van schuld, het symptoom is van het moreel geweten.
De realiteit is dan ook vol eisen, dikwijls eisen die men niet kan inwilligen zoals in Die Verwandlung, waar Gregor onmogelijk aan de eisen van zijn familie kan tegemoet komen, zoals in Eine kleine Frau, waar de auteur onmogelijk kan doen wat de kleine vrouw van hem verlangt, ja zelfs onmogelijk te weten kan komen wat zij verlangt. In Ein Besuch am Bergwerk klinkt het: ‘Zehn Schritte vor dem Wagen sollen wir schon, auf ein wortloses Fingerzeichen hin, zur Seite weichen, selbst dort, wo kein Platz zum Ausweichen ist’. Een van de kleine symptomatische uitingen van onrust en schuldgevoel is bv. de overmatige beleefdheid, zoals die der moeder tegen de Zimmerherr in Die Verw. of die der hospita in Der Prozess.
De mens kan zich ieder ogenblik te verantwoorden hebben: ‘Gleich würde ich vorgerufen werden, mich zu verant- | |
| |
worten’ (Eine kleine Frau), en de idee zich te moeten verantwoorden obsedeert Jozef K. in Der Pozess.
De mens vreest, dat zijn orde een andere, sterkere orde stoort: ‘aber vielleicht gräbt das Tier in seinem eignen Bau’ zegt de vervolgde mol in Der Bau, hij vreest dat zijn ‘burcht’ een deel van de burcht van een sterker dier onrechtmatig heeft ingenomen. Zelfs gaat hij zover, te voelen, dat een ongeluk, dat hem overkomt, voldoet, de schuld uitwist, de orde herstelt, zoals in Der Geier blijkt, of in Die Abweisung, waar het afwijzen der bede iedereen verlicht, of in Der Brudermord, of nog in Das Urteil.
Er is dan ook haast geen fundamenteler begrip in Kafka's werk, dan dat van het ‘Gesetz’. De wet is de basis voor ieders leven, het haast unieke voorwerp voor zijn gedachten, de grond van zijn hopen, vrezen, twijfelen, raden, vertrouwen, zoeken. De verhouding van de mens tot de wet wordt prachtig samengevat in de centrale parabel van de Türhüter vor dem Gesetz, aan het einde van Der Prozess, waarop we verder nog terugkomen. Er is echter één ding, dat de mens in ieder geval en zeker moet doen, dat is voortdurend streven naar waarheid. Ook dit is een grondbegrip bij Kafka. Zijn helden, Jozef K., Karl Rossmann, geven zich zonder ophouden moeite ‘solange du nicht zu steigen aufhörst, hören die Stufen nicht auf, unter deinen steigenden Füssen wachsen sie aufwärts’ (Fürsprecher). Het beste symbool van onvermoeibaar pogen is wel de hond, in Forschungen eines Hundes. ‘...nur immer mit der Sache beschäftigt, die ich lästig fand, genau sowie jeder andere, die ich aber - das war der Unterschied - gerade deshalb restlos durch Untersuchung auflösen wollte’. Verzuiming, onrustig te zijn, is verzuiming van plicht: ‘...Ich habe viel Glück gehabt, in all diesen Jahren, das Glück hat mich verwöhnt, unruhig war ich gewesen, aber Unruhe innerhalb des Glücks führt zu nichts’. De onrust moet grondig zijn, levenszaak, anders telt ze niet, klinkt het in Der Bau. De mens is een eeuwig-vragende, cfr. Forschungen eines Hundes. Kafka beeldt ook de mechanische, nutteloze, niet metaphysische vormen van bezig-zijn uit, als in Poseidon, en mij dunkt ook gedeeltelijk in Der Bau en bij bijfiguren als de gerechtsdienaren in Der Prozess, de oude vrouwelijke wezens in Fürsprecher, de kanselarijbe- | |
| |
dienden in Das Schloss. De mens is bang zich te
vergissen, hij is bang voor de ‘Täuschung’, en hij vergist zich. Het opgeven is echter het ergste dat zou kunnen gebeuren, en het is de meest wrede en cynische raad die de politieman kan geven in Gibs auf. Daardoor, dat hij op beslissende momenten nalatig is, maakt K. zich schuldig: hij slaapt in, wanneer Bürgel hem een ongehoorde kans geeft; daardoor maakt Josef K. zich schuldig: hij vraagt aan de geestelijke niet genoeg, en verlaat hem wegens onbelangrijke redenen; ook Karl Rossmann maakt zich door onvoldoende aandacht schuldig, bv. tegenover zijn oom. Omdat ze het niet opgeven worden K. in Das Schloss, en Karl Rossmann in Amerika (tenminste volgens het vervolg op deze onvoltooide boeken dat Kafka mondeling aan Max Brod zou meegedeeld hebben), tenslotte toch gered.
Hierbij moet gewezen worden op het belang dat voor Kafka in de uiterste poging van de mens ligt. De man uit Der Türhüter vor dem Gesetz geraakt niet binnen, omdat hij zich niet geheel en gans geeft. De hongerkunstenaar voert de ascese en het versmaden van alle spijs die hem niet smaakt, tot het uiterste. De trapezist leeft alléén op zijn trapeze. Jozefine is zangeres met geheel haar vermogen. De hond in Forschungen eines Hundes poogt het moeilijkste dat hij kan presteren: hongeren.
Een zekere onschuld schijnt ook een noodzakelijk toestand te zijn van de mens wil hij gered worden - onschuld in de zin van kinderlijkheid, reinheid, onberekendheid; iets dat kan vergeleken worden bij de evangelische eenvoud des harten: zo immers verschijnen ons Josef K., Karl Rossmann vooral; zo ook is de man uit Der Türhüter vor dem Gesetz, die weliswaar niet mag binnentreden, maar toch het eeuwige licht ziet; zo ook is de brave jongen Gregor uit Die Verwandlung, en Georg uit Das Urteil. Er is hier een verwantschap met de held in de tragedie: het is een onschuldige, goede mens, en die toch een schuld op zich laadt, een schuld die echter niet vulgair is, maar een zwaar te bepalen, dubbelzinnige schuld, die in een minderwaardig persoon zelfs niet als schuld zou aangerekend worden. Er ligt hier eveneens een verband met de ‘reine dwaas’ uit bv. de Graalsage. Op het ‘kind-zijn’ van K. in Das Schloss wordt dikwijls gewezen:
| |
| |
‘Leiden kann ich ihn nicht, aber verlassen kann ich ihn auch nicht, man kann doch auch beim Anblick eines kleinen Kindes, das noch nicht gut gehen kann und sich weit vorwagt, unmöglich sich beherrschen’.
Heeft de mens dan, buiten zijn eigen houding, geen enkel houvast? Vanwaar komt de wet, die zijn leven zozeer beheerst? Deze vraag brengt ons op het metaphysische plan.
In de eerste plaats is de Wet niet als een plicht op te vatten, maar als iets dat de mens geheel vrijwillig op zich neemt. Dit wordt duidelijk in de parabel van Der Türhüter, waarin de man uit eigen beweging geheel zijn leven vóór de wet blijft zitten. Maar bovendien is de wet zelf de openbaring van het goddelijke: men gaat de wet binnen, niet om er de wet te vinden, maar om er het licht te vinden, dat uit de wet losbreekt bij de dood van de man, die tot de wet gekomen is. De Wet is een orde, een plan waarop de mens leeft, hij kan kiezen op het plan van de wet te leven, zich in te schakelen, of hij kan dat nalaten. Alles is echter niet zo duidelijk en eenvoudig, ook aangaande de wet niet. Wij leven in het onzekere ook aangaande de wet. De wet is slechts gekend door enkelen, ten minste beweren die enkelen die wet te kennen. In Zur Frage der Gesetze wordt zelfs gezegd: ‘So ist das alles unsicher, und vielleicht nur ein Spiel des Verstandes, denn vielleicht bestehen diese Gesetze, die wir hier zu erraten suchen, überhaupt nicht’. De waarheid is slechts overgeleverd in sagen, legenden, gelijkenissen, men kent ze maar van horenzeggen, maar toch heeft deze overlevering grote kracht. De wet gaat uit van de Führerschaft, de Overheid. Die overheid vervult ons met eerbied - de grootste misdaad in Die Strafkolonie is: ‘Ungehorsam und Beleidigung des Vorgesetzten’. En toch is die overheid onbekend: ‘In der Stube der Führerschaft, wo sie war und wer dort sass, weiss und wusste niemand, den ich fragte’ (Bau C.M.) en ‘Nun gehört zu unseren allerundeutlichsten Einrichtungen jedenfalls das Kaisertum’. Ook is die overheid misschien louter willekeur. Maar ze regeert ons toch: ‘Warum? Frage die Führerschaft. Sie kennt uns. Sie... weiss von uns’. Die overheid,
die hoogste macht, treedt tegenover de mens soms op onder vorm van een lot, dat gevoelloos is, zoals Pallas die koelbloedig de Brudermord laat gebeuren en zelfs toeziet; soms onder de vorm
| |
| |
van het volk, in Jozefine; soms onder vorm van de adel, soms onder vorm van bureaucratie en kanselarij (Schloss, Prozess), soms onder vorm van openbare opinie bv. in Die kleine Frau.
Omwille van de dwaze verschijningsvorm der overheid, geschiedt al het leed in Der Prozess en in Das Schloss, in Die Abweisung en in vele andere stukken. De mens zoekt zich te beveiligen tegen de overheid, zoekt haar op het spoor te komen, er mee in contact te treden, daarom tracht hij zich voorsprekers aan te schaffen (Fürsprecher), advokaten (Prozess). De mens gevoelt in zich een groot verlangen naar het geestelijke, het transcendente. Dit blijkt overduidelijk in Jozefine, waar het hele volk naar haar zang luistert; in der Hungerkünstler, waar de arme mens sterft omdat hij nooit spijs vond die hem smaakt en omdat hij steeds zichzelf wou overtreffen; in Eine kaiserliche Botschaft, waar de kleinste inwoner van het enorme Chinese Rijk eenzaam aan het raam zit en droomt van de keizerlijke boodschap. Leitmotiv is deze begeerte ook in Forschungen eines Hundes. K. heeft geen andere bekommernissen dan het slot: ‘Die Augen auf das Schloss gerichtet, ging K. weiter, nichts sonst kümmerte ihn’. Het grote, eeuwige, onveranderlijke, volmaakte, de genade, manifesteert zich ook, en wel in de kleinste contingente dingen: voor Jozefine in een armzalig piepen, voor de hongerkunstenaar in het hongeren, voor de trapezist in een werken aan twee trapezen, voor de hond in de alles-veranderende ervaring der muziekhonden. (Tweemaal wordt aldus het transcendente verzinnebeeld in de muziek.) Eens schijnt Kafka zelfs te affirmeren, dat het transcendente bestaat: in Eine Kaiserliche Botschaft geeft de keizer werkelijk aan de bode een boodschap voor de geringste zijner onderdanen. Maar dat grote wordt ook verschrikkelijk gehinderd: de bode kan zich nauwelijks een weg banen door de eindeloze keizerlijke vertrekken, eindeloze paleizen, eindeloze tuinen, eindeloze steden en dorpen. Het is niet zeker dat hij de onderdanen ooit
bereikt. Het is een uiterst kleine kans: een kameel door het oog van een naald. Jozefine moet zich manifesteren in een gepiep, zij die de eeuwigheid verkondt.
Ook de weg van de mens naar het volmaakte is iets uiterst moeilijks, iets bijna onmogelijks, eveneens een kameel door het oog van een naald. Maar het onzinnige, het onlogische, het
| |
| |
absurde is misschien juist de waarheid: ‘das Unsinnigste erschien mir in diesem unsinnigen Leben wahrscheinlicher als das Sinnvolle und für meine Forschung besonders ergiebig’ (F. eines Hundes: laatste werk van Kafka). Er zijn dan ook werkelijke reddingsmotieven bij Kafka: de grote renbaan van het theater van Oklahoma, waar zich haast niemand presenteert, waar echter ieder, wie dan ook, opgenomen wordt, is een bijna evangelisch symbool voor het hemelrijk (Amerika); de goede mensen, zoals de Oberköchin in Amerika, Olga in Das Schloss, geven nu en dan een gevoel van veiligheid en vertrouwen; de geestelijke in der Prozess, die volkomen openstaat voor Jozef K. en bereid is hem alle inlichtingen te verschaffen, terwijl hij hem door de donkere Dom voert; en de wonderbare hond die de filosofische hond redt, terwijl hij aan zijn hongerkuur bijna sterft, in Forschungen eines Hundes, zijn, samen met Barnabas in Das Schloss, motieven van heil en redding.
Indien we de echte betekenis van Kafka's werk willen doorgronden, zullen we, dunkt me, vooral rekening moeten houden met de parabel van Der Türhüter vor dem Gesetz, die aan het einde van Der Prozess verteld wordt, en met de discussie die daarop tussen K. en de geestelijke gevoerd wordt. Deze scène wordt met ongewone plechtigheid aangekondigd - zozeer zelfs, dat zij bij eerste lezing en in het kader van heel het sobere werk van Kafka, te emotioneel aandoet. Zij is dan ook uiterst gewichtig: Jozef K., die wij als een ongelukkig, ten onrechte vervolgd mens aanzagen, geheel ten prooi aan een funest misverstand, wordt niettegenstaande alles door de geestelijke veroordeeld, omdat hij te voorbarig oordeelt, en omdat hij de echte waarheid niet gezocht heeft. Hij heeft de verkeerde weg gekozen, hij heeft zich met het onwezenlijke beziggehouden.
De belangrijke gegevens, die ons zullen moeten helpen bij het begrijpen van Kafka's levensvisie, zijn misschien o.a. de volgende. Alle commentaren aangaande de wet zijn van minder belang dan de wet zelf. Zij moeten in detail en uiterst gewetensvol onderzocht worden en tegen elkaar afgewogen, maar van allereerste betekenis blijft de wet. Het leven zelf is de basis voor alle meditatie en onderzoek...
Ik vind het hierbij niet zonder belang dat Kafka in zijn
| |
| |
laatste stuk een hond filosofie laat bedrijven. Die hond gaat uit van de allereerste gegevenheden. Kafka eist volmaakte aandacht voor de geringste nuance. Er is in de Wet, in het leven, een schijnbare tegenspraak. De man is naar de Wet toegekomen, die Wet was alleen voor hem bestemd, en toch mocht hij er nooit binnentreden. Er is in Jozef K.'s toestand eveneens een paradox: hij is onschuldig veroordeeld, en toch heeft hij verkeerd gedaan door zich aan de Wet te willen onttrekken. Hier schijnt de geestelijke de vrije wil een zeer grote betekenis toe te kennen. De man kwam vrijwillig tot de wet. Dat is zeker. Is het niet mogelijk, dat hij niet binnen geraakte, omdat hij het niet tot het uiterste, ook op leven en dood, waagde? Jozef K. werd veroordeeld, er bestond een gerecht, een Wet, voor hem. Hij kwam door die veroordeling in contact met zijn gerecht, hij kreeg er een bestaan-voor-het-gerecht door. Maar hij probeerde zich er aan te onttrekken. De geestelijke zegt: ‘Das Gericht will nicht von dir. Es nimmt dich auf, wenn du kommst, und es entlasst dich, wenn du gehst’.
Op de dag na het incident in de Dom gaat Jozef K. gedeeltelijk vrijwillig mee met de twee beulen, die hem terechtstellen. Hij heeft dus toch enigszins ingezien dat er een toestemming van zijn kant vereist wordt.
Noch optimistisch - Jozef K. sterft als een hond, staat er - noch pessimistisch - men voelt voortdurend de imminentie van een zin - lijkt mij Kafka's werk. Het komt mij voor dat hij het leven - de tekst! - uiterst minutieus bestudeerd heeft, het gemediteerd, en de duizenden zelfs tegenstrijdige ideeën die het bij hem wakker riep, de gissingen, de vragen, de verbitteringen en lichtpunten, de millimeter-grote vondsten en hardnekkige intuïties, genoteerd heeft. Hij heeft zijn eigen innerlijk leven zorgvuldig gadegeslagen, en alles wat hij kon affirmeren, alles wat hij bij streng onderzoek kon zeggen, heeft hij zonder emphase, zonder drift, zonder verwringing willen opschrijven - er geen conclusies uittrekkend, geen voorbarige besluiten construerend, maar accuraat en scrupuleus ontledend, zonder iets te verwaarlozen, zonder iets te klein te vinden.
Om aan te tonen dat Kafka's techniek volledig parallel loopt met de fijnste bedoeling van de inhoud, zou een diepe
| |
| |
studie van zijn zinsbouw, vocabulair, motieven, beelden, detailkeus nodig zijn. Deze studie heb ik nog niet doorgevoerd, en het volgende is dan ook maar een eerste schets. Een eerste belangrijk feit lijkt mij de mythe-vorming bij K. Zijn beelden zijn gekozen op de meest onverwachte manier, zijn steeds polyvalent, ze zijn geenszins allegorisch. Ze zijn dus nooit in één zin door het verstand te begrijpen, maar zijn steeds onmiddellijk juist voor het gevoel, en als de toppen van kegels: de betekenis ervan is vol en veelzijdig, en heeft diepe wortelen in alle realiteiten.
Het is onnodig te zeggen, dat zijn stijl uiterst minutieus, consciencieus, precies en concreet is. Alles, ieder detail, is volstrekt ‘waar’, uiterst eenvoudig en nederig. De symbolen zijn aan de kleine dierenwereld of aan de kleine mensenwereld ontleend, wereld van bedienden en ondergeschikten. Een zaak wordt aan alle kanten eindeloos uitgerafeld.
Toch geschiedt dit uitrafelen niet zoals bij Proust, langs het physische om, het geschiedt haast zuiver met geest en intuïtie. Zijn taal is uiterst concreet, hij zegt bv. niet ‘ich habe einen Bau eingerichtet’, maar ‘ich habe den Bau eingerichtet’. De burcht is concreet en uniek. En toch is die taal vaak ook uiterst neutraal. Zie bv. het stuk: ‘Elf Söhne’, waar juist dit neutrale de twijfelachtigheid symboliseert. Meestal zijn de zinnen kort en zakelijk, maar soms heeft het verhaal een magnifiek ritme, zoals men best kan zien in Auf der Galerie, alsook in Nachts, Gibs auf en Das Urteil. Het evenwicht of de onevenwichtigheid der delen geven de verhouding der tegen elkaar afgewogen realiteiten weer. Hetzelfde bemerken we bv. in het adembenemende ritme van Der Schlag ans Hoftor, ritme dat de verbijsterende overweldiging door de boze realiteit weergeeft. Er zijn zinnen met eindeloos uitgesponnen eerste deel, opeenhoping van ‘wenn’, en kort decisief tweede deel. Zie bv. het prachtige Der plötzliche Spaziergang, waar de eindeloze voorbereidingen in de ‘wenn’, de onontkoombare realiteit in de ‘dann’ wordt weergegeven. ‘Wenn man sich am Abend endgültig entschlossen zu haben scheint, zu Hause zu bleiben, den Hausrock angezogen hat, nach dem Nachtmahl beim beleuchteten Tische sitzt und jene Arbeit oder jenes Spiel vorgenommen hat, nach dessen Beendigung man gewohnheits- | |
| |
gemäss schlafen geht, wenn drausen ein unfreundliches Wetter ist, welches das Zuhausebleiben selbstverständlich macht, wenn man jetzt schon lange bei Tisch stillgehalten hat, dass das Weggehen allgemeines Erstaunen hervorrufen müsste, wenn nun auch schon das
Treppenhaus dunkel und das Haustor gesperrt ist, und wenn man nun trotz alledem in einem plötzlichen Unbehagen aufsteht, den Rock wechselt, sofort, strassenmässig angezogen erscheint, weggehen zu müssen erklärt, es nach kurzem Abschied auch tut, je nach der Schnelligkeit, mit der man die Wohnungstür zuschlägt, mehr oder weniger Aerger zu hinterlassen glaubt, wenn man sich auf der Gasse wiederfindet, mit Gliedern, die diese schon unerwartete Freiheit, die man ihnen verschafft hat, mit besonderer Beweglichkeit beantworten, wenn man durch diesen einen Entschluss alle Entschlussfähigkeit in sich gesammelt fühlt, wenn man mit grösseren als der gewöhnlichen Bedeutung erkennt, dass man ja mehr Kraft als Bedürfnis hat, die schnellste Veränderung leicht zu bewirken und zu ertragen, und wenn man so die langen Gassen hinläuft, - dann ist man für diesen Abend gänzlich aus seiner Familie ausgetreten, die ins Wesenlose abschwenkt, während man selbst, ganz fest, schwarz vor Umrissenheit, hinten die Schenkel schlagend, sich zu seiner wahren Gestalt erhebt. Verstärkt wird alles noch, wenn man zu dieser späten Abendzeit einen Freund aufsucht, um nachzusehen, wie es ihm geht’.
In dit stuk - deze zin! - bevatten de ‘wenn’ de twee leden van het eerste deel, het negatieve en het positieve. Dit gegeven, volgt het tweede deel vanzelfsprekend, kort, noodzakelijk. Daarmee is Kafka echter nog niet tevreden: de laatste zin is een correctie, een vernauwkeuring. Het afwegen van honderd tegenstellingen in de zinsbouw zoals in Elf Söhne, of het inperken van een bevestiging, ja zelfs het onmiddelijk negeren er van, het bevestigen, negeren, omgekeerde-poneren en weer beperken tegelijk, het elkaar tegensprekende tegelijk bevestigen, al dit zijn gewone kenmerken in Kafka's stijl. Meestal zijn de zinnen één zoeken naar de juiste evaluatie, de juiste benadering van een onderwerp - men leze er trouwens op na wat Max Brod zegt over Kafka's karakter.
Dikwijls wordt een gedachte tot in het absurde toe doorgedreven: ‘Es ging soweit dass ich manchmal den kindi- | |
| |
schen Wunsch bekam, überhaupt nicht mehr in den Bau zurückzukehren, sondern hier in der Nähe des Eingangs mich einzurichten, mein Leben in der Beobachtung des Einganges zu verbringen und immerfort mir vor Augen zu halten, und darin mein Glück zu finden, wie fest mich der Bau, wäre ich darin, zu sichern imstande wäre.’
Dit absurde in de gedachte en in de vorm is trouwens een der belangrijkste middelen waarmee Kafka zijn bijzondere humor bereikt, een humor van een eigenaardige bitter-zoete kwaliteit.
Er komen lange uitweidingen voor over iets dat absoluut nutteloos blijkt: bv. de meditaties van Blumfeld aangaande het houden van een hond.
Meestal komt het absurde voort uit het feit, dat een realiteit gedissocieerd wordt uit haar samenhang, daardoor iets mechanisch, opvallends, lachwekkends, nutteloos krijgt - dit hangt samen met de contingentie van het ding: deze voorbeelden zijn overtalrijk in Beschr. e. K. ‘Da ich sie (die Hand) nicht brauche, steckte ich sie in die Tasche meines Rockes’. ‘Gerade verbeugte ich mich mit diesen Worten, als ich mit Unwillen bemerkte, dass sich mir der rechte Oberschenkel aus dem Gelenk gekugelt hatte. Auch die Kniescheibe hatte sich ein wenig gelockert.’
‘Ich sah ihn traurig an - das Stück Fruchtkuchen, das ich im Mund hatte, schmeckte nicht besonders’.
‘Er hatte seinen Körper an die Mauer gepresst, nur der Kopf bewegte er frei in der Luft.’
Daardoor ziet hij vaak zichzelf en zijn medemensen als marionetten, als automatisch-bewogen silhouetten: ‘Sie sind Ihrer ganzen Länge nach aus Seidenpapier herausgeschnitten, aus gelbem Seidenpapier, so silhuettenartig, und wenn Sie gehen, so muss man Sie knittern hören’ (B. Kampfes).
Het humoristische wordt vaak verbonden met iets jammerlijks, klagelijks: de bedienden van het gerecht verdragen de frisse lucht niet meer; zie ook de passage, waar de advokaten zich een voor een naar beneden laten gooien om de gerechtsdienaar te vermoeien, in Der Prozess. Kafka, hoe discreet ook, is soms bijzonder bitter. Hij is het echter steeds in één enkele kleine zin, als een gesmoorde kreet. Vele stukken zijn vervuld van een diepe, aangrijpende tragiek, zoals der Hungerkünst- | |
| |
ler, die Verwandlung, en der Prozess, vol bittere vernederingen, verborgen maar mateloos leed.
Een der belangrijkste middelen, waarmee Kafka er in slaagt, zijn vreemde en ingewikkelde wereld weer te geven, is het tekenen der realiteit als ware ze een nachtmerrie. Een overgroot aantal trekken wijzen daarop. Het gevoel van een hindernis is een der meest typische gevoelens uit de nachtmerrie. K. zit gedurende heel het ‘Schloss’-verhaal verward en vast in de sneeuw, die het hele dorp bedekt.
Eindeloos zijn de hindernissen, die K. en Jozef K. ondervinden van de bureaucratie: het aantal der bedienden, gerangschikt volgens ondoordringbare hiërarchieën, hun onbereikbaarheid, domheid, geheimzinnigheid, vormen de voornaamste hinderpaal, de voornaamste oorzaak van verwarring en vergissingen. Donker, moeheid, andere mensen, zijn zovele hindernissen. Het daemonische, onbereikbare, echt-folterende van die hindernissen blijkt in hun optreden in een veelvoud van gelijke of quasi gelijke elementen: twee gerechtsdienaren, twee beulen, twee bankcollega's, twee helpers, een Sortini en een Sordini-bediende, twee meiden zijn oorzaak van grote moeilijkheden. K. slaapt in een schoollokaal omgeven met kinderen (tentoon-spreiding); Jozef K. vindt zijn collega's afgeranseld in een kamer der bank (verwarring van het subjectieve en het objectieve). De kanselarijen, in Der Prozess, bevinden zich op de zolder. De handelszaken worden in de slaapkamer behandeld, in Das Ehepaar. De was hangt te drogen in de veranda, waar militaire oefeningen plaatsgrijpen, in Der Schlag ans Hoftor, en op de gerechtszolder in Der Prozess. Plaatsen, die op zichzelf reeds zeer verward zijn, zijn talrijk: de boerenkamer in Das Schloss, de kamer der liftjongens in Amerika, het schoollokaal in Das Schloss, de gerechtskamer in Der Prozess, de huizencomplexen en de straten met het verkeer in Amerika.
De tijd is geen objektief gegeven, hij kan gerekt of ingekort of verward worden; zoals blijkt in Eine alltägliche Verwirrung, Gibs auf, Das nächste Dorf. Het verdwalen is een veel-voorkomend motief. De plaats, de ruimte zelf, is een hindernis: zie Eine Kaiserliche Botschaft, Gespräch mit einem Betrunkenen. De mens is ook niet zeker aangaande zijn omgeving: in Die Verwandlung heeft Gregor verschillende
| |
| |
deuren in zijn kamer, hij weet niet, aan welke deur iets geschiedt. De dingen zijn verward (Eine Kreuzung), bewegingen duiden iets onverklaards aan, iets vervuld met animale wreedheid en boosaardigheid. Zie de houding der mensen in Der Schlag ans Hoftor, de strijd om de bezem tussen de twee helpers en de oude dienaar in Blumfeld, de houding van de portier in Amerika.
De meeste scènes worden maar uit de verte gezien, en in het halfdonker: in Die Verwandlung kijkt Gregor zo in de huiskamer der ouders, in Die Strafkolonie kan de bezoeker van ver de papieren van de officier niet ontcijferen. Dikwijls is het ook onmogelijk iets te verstaan: de veroordeelde in Die Strafkolonie verstaat het Frans niet waarin men over hem spreekt: men kan tegen de wilden niet spreken in Ein loses Blatt, want zij verstaan de taal niet. Gregor kan zich niet verstaanbaar maken.
Men voelt zich dikwijls in de werkelijkheid ongemakkelijk, zoals de twee helpers van Blumfeld die rechtop aan hun lessenaars moeten staan; K. vindt Frieda op de vuile vloer van de herberg. Het beste type van een duivels-dreigende, gevaarlijke nachtmerrie is ‘Ein Landarzt’. De held in Das Schloss, Der Prozess, en Amerika is, ofschoon steeds strevend, dikwijls, en dikwijls op beslissende ogenblikken, tegelijk ook uiterst passief. Een beschrijving wordt buitengewoon gedetailleerd, en toch blijft het voorwerp vreemd, zoals in Der Fahrgast. De personen komen anders voor dan in het daglicht, ze hebben iets distants, onverklaards, - ze zijn als bekleed met een geheim weten, een geheime boodschap, een geheime macht. Ze openbaren zich soms plots.
Er is een disconnectie tussen het ik en de andere: ‘Und ich konnte nicht begreifen, dass es mir unmöglich war, mit meinem Bekannten im gleichen Schritt zu bleiben’ - ‘...als ich in Zweifel geriet, ob ich jetzt beim Weggehen meinen Bekannten grüssen sollte oder nicht’ - ‘Er zwinkerte mit den Augen wegen irgendeines Einverständnisses, das ich offenbar vergessen hatte’: deze teksten komen uit het uitnemend droomstuk: Beschreibung eines Kampfes.
CHRISTINE D'HAEN
|
|