| |
| |
| |
Dak van de wereld
Met Chomolungma, dal van de Godin, doelen de Thibetanen op de Mount Everest, dak van de wereld, die met zijn 8840 m de hoogste top van Azië is, en mede van de ganse aarde. Op zijn flanken verblijven de Brahmaanse kluizenaars die zich, buiten hun wortelen, voeden met de begeerte naar een betere werkelijkheid. Die werkelijkheid ligt hoger dan 6300 m, waar elke plantengroei ophoudt en hoger dan 6700 m, waar ook de insecten verdwenen zijn. Alle beweringen en veronderstellingen buiten beschouwing gelaten, die in verband met deze kluizenaars geuit worden, staat het vast dat hun streven op de een of andere wijze gedeeld wordt door mijnheer Peeters en mijnheer Janssens en u en ik.
‘Probeer het dan zo’, zei hij.
Hij legde het hoofdkussen onder haar lenden en probeerde opnieuw. Maar dat hielp niet. Ze kon het niet uitstaan en de hele tijd lag ze te kreunen.
‘Hou er mee op, Mark’, smeekte ze. ‘Asjeblieft, hou er mee op.’
Dit gebeurde toen ze pas in bed lagen. Om vijf uur v.m. ontwaakte Mark. Hij knipte de nachtlamp aan en hoorde Adriana kreunen en plotseling herinnerde hij zich hun gescharrel voor ze insliepen. Hij sprong uit bed en liep naar de deur. Toen hij terugkeerde van het closet zat Adriana op de rand van het bed.
‘Wat scheelt er?’ zei Mark.
Ze maakte een zacht klagend geluid en keek naar haar buik, die erg gezwollen was.
| |
| |
‘Denkt ge dat het er is?’ zei hij.
Ze schudde het hoofd en zei: ‘Ik weet het niet.’
Mark stapte weer in bed en trok de dekens op tot aan zijn kin en keek naar het grauwe morgenlicht, dat tussen de plooien van de draperieën zichtbaar werd. Nu dacht hij niet meer aan de vorige avond, maar aan de grauwe morgens in het krijgsgevangenenkamp en dan weer aan de gezwollen buik van Adriana, die pijn deed, hoewel hij zich moeilijk de beroerdheid van zijn vrouw kon indenken. Maar dat was niet juist geformuleerd, want ze waren niet getrouwd. Nu dacht hij weer aan haar papieren, die niet in orde waren en hen belet hadden te trouwen voor het kleintje er was.
‘Als ge denkt dat het gaat beginnen, ga ik de dokter opbellen’, zei hij. Hij voelde zich erg slaperig.
‘Het is niets’, zei Adriana. ‘Ik heb dit al eer gehad.’
Mark keek naar haar ineengedoken gestalte en viel ogenblikkelijk daarna terug in slaap. Rond zeven uur v.m. werd hij opnieuw wakker. Adriana stond over hem heen gebogen en riep zijn naam. Hij voelde zich nog erg slaperig en wou liefst doorslapen, maar toen ze zei dat het gemeend was, kwam hij uit bed.
‘Zijt ge zeker dat het zover is?’ zei hij.
‘Ik denk het wel’, zei Adriana.
‘Als ge zeker zijt, ga ik de dokter opbellen’, zei hij. Hij kon niet geloven dat het al begonnen was. Ze hadden gerekend op minstens een tiental dagen later. Adriana stond aan het raam. Mark ging achter haar staan en samen keken ze in de verlaten straat. Toen dacht hij er plotseling aan dat het Zondag was.
‘Ge kiest er de beste dag tussenuit’, zei hij. ‘Nu wordt het een zondagskind.’
Adriana deed moeite om te glimlachen. ‘Ge ziet dat ze er verdomd beroerd aan toe is’, dacht hij. Toen kwam de pijn weer opzetten. Ze moest op een stoel gaan zitten en riep: ‘O! o! o!’ Daarna was ze weer stil.
Mark herinnerde zich het gesprek met een verpleegster, die zich toelegde op kraambedden.
‘Komen de pijnen regelmatig?’ vroeg hij. ‘Als ze regelmatig komen, wordt het tijd dat ik de dokter ga opbellen.’
‘Daar hebt ge'r weer een!’ gilde Adriana. ‘O! o! o!’
| |
| |
Zij begon te huilen. Mark stond in zijn pyjama en voelde de kilte van de morgen.
‘Ik zal Rosa Mortimer halen’, zei hij. ‘Dan kan die u helpen.’
Rosa Mortimer was de eigenares van de woning en weduwe; ze woonde op de tweede verdieping en had een dochter. De dochter heette Nicole. Ze woonden bij haar sinds het duidelijk werd dat ze niet konden trouwen doordat er iets met de papieren van Adriana niet in orde was. De eerste maanden na hun aankomst uit Rome hadden ze in Antwerpen gewoond, maar daar wilden ze niet blijven voor de bevalling omwille van de geburen en zo en toen waren ze naar Brussel getrokken, naar Rosa Mortimer, een oude vriendin van Mark's moeder en waar hij dikwijls gelogeerd had tijdens de vacanties voor de oorlog toen zijn moeder nog leefde en zijn vader en broer, en alles nog anders was.
Terwijl hij de trappen opliep, voelde hij zich erg opgewonden. Eindelijk was het dan toch begonnen. Ze hadden een periode van gespannen wachten achter de rug.
De onrust begon nadat ze de röntgenfoto van haar abdomen gezien hadden. Het geraamte van de foetus lag in gebogen houding dwars over het bekken. Het was de eerste maal dat Mark zo iets zag en hij kon zich nauwelijks een idee vormen over de onnatuurlijke houding van het kind. Nu trachtte hij zich het levende doodshoofd van de foetus voor te stellen en vroeg zich af op welke manier hij zich het moederlichaam zou uitwerken. Met natuurlijke middelen was de kans klein. Maar ze zou geholpen worden door een goede gynaecoloog, iemand die erg knap was en expensief en bekend in de stad. Daar had hij voor gezorgd en dat was iets waaraan ge u kondt vasthouden, hoewel het besef bleef van wat verwaarloosd was en had kunnen zijn, vooral voor de laatste weken toen ze was beginnen sukkelen en hij nog weinig aan haar had. Eigenlijk was deze Zondag een opluchting omdat ze wisten dat alles nu gauw voorbij zou zijn.
De deur van de slaapkamer van Nicole stond open. Mark liep binnen en boog zich over het bed. Hij raakte lichtjes haar schouder aan en toen ze de ogen opende, zei hij: ‘Nicole’, en daarna toen ze hem verward aanstaarde: ‘Het is begonnen met Adriana’.
| |
| |
Ze antwoordde niet. Ze richtte zich op en moest plotseling ingehouden voor zich uit lachen.
‘Ik herkende u waarlijk niet’, zei ze. ‘Ge kondt wel Gustaaf zijn.’ Ze bedoelde haar verloofde.
‘Ben ik ook’, zei Mark.
Maar toen ze niet antwoordde, moest hij er weer aan denken hoe onuitstaanbaar ze was.
Terwijl hij de trappen afliep, vroeg hij zich af hoe zij zou reageren, indien ze in dezelfde omstandigheden verkeerde, maar dadelijk was daar weer Adriana. Hij wist dat hij nu eerst aan haar moest denken.
Met Adriana was het zodanig gesteld dat ze niet wist of ze zich moest leggen dan wel zitten of staan. Ze hield het ten slotte bij dit laatste en zo stonden ze hand in hand voor de spiegel van de opschiktafel en keken naar haar buik, die verwonderlijk zelfstandig aandeed. Mark legde zijn hand in haar heup en trok Adriana tegen zich aan en zoende haar. ‘Bambino’, zei hij, met al de tederheid die hij in zijn stem kon leggen. Maar in de spiegel kon hij nagaan hoe het haar onmogelijk was zijn nabijheid echt op prijs te stellen. Ze spraken geen woord en stonden dicht naast elkaar en Mark dacht aan vroeger, aan de tijd toen hij terugkeerde uit krijgsgevangenschap met zijn ervaringen en zijn verlangen naar zon en een andere, lichtere levenswijze en zijn ideeën over schrijven en zo en hoe hij toen naar Rome trok en in aanraking kwam met Adriana Tombolini, die poseerde in het atelier van William Hunter die deel uitmaakte van de kunstenaarskolonie en werkte aan de Albergo Abruzzi bij kunstlicht en met afgeschermde ramen en het niet erg vond dat hij aanwezig was wanneer Adriana poseerde en hem zo in de gelegenheid stelde van haar verschijning te genieten en haar prachtig lichaam te bewonderen. En dan begon hij te denken aan Clement Rover, een jonge Amerikaan, die een roman had geschreven waarvan de Italiaanse vertaling eerder op de markt was verschenen dan de oorspronkelijke versie en de gedachtenwisseling die hij met hem gehad had over het schrijverschap of het talent of de roeping. Mark had gezegd dat het enige waar het op aan kwam, tijd was en talent en een hoop ervaringen, maar Clement Rover zei dat ze hier allen - en hiermede bedoelde hij de kunstenaars- | |
| |
kolonie die grotendeels samengesteld was uit oudstrijders - tot over het hoofd in de ervaringen zaten, goede ervaringen en slechte en vreselijke en ook ervaringen die niets betekenden, en dat het niets ter zake deed wat ge schreeft maar hoe en dat het talent zich uit zichzelf doet
gelden, ongeacht over hoeveel of hoe weinig tijd het beschikt.
En C.R. wist wat hij zegde en hij wist ook wat schrijven was. De laatste bladzijden van zijn Towers of Rome schreef hij op een appartement dat bewoond werd door een paar schilders met hun vrouwen en waar elke avond repetities gehouden werden door een groep jazzspelers; tussen door waagden de aanwezigen zich aan een politiek debat met de vanzelfsprekende woelige nasleep of ontaardden de gezellige bijeenkomsten in bacchanale braspartijen. Aan deze uitbundige creatieve kracht van Clement Rover woog Mark zijn eigen geestelijke impotentie af, die noch in een drukke noch in een stille kamer in staat bleek zich te doen gelden, hoewel hij dit slechts na een lange tijd tegenover zichzelf zou erkennen. Verontschuldigingen en argumenten waarachter hij zich kon verbergen, waren er tenslotte genoeg. Daar was vooreerst de minder gunstige periode die hij nodig achtte voor zijn aanpassing; daarna waren zijn gedachten te veel gevuld met Adriana en verdroomde hij zijn tijd in het atelier van William Hunter; toen W.H. voor Life naar Parijs was vertrokken en hij haar geheel voor zich alleen had, werd zijn tijd volledig in beslag genomen met uitstappen naar het strand en discussies met Clement Rover en andere jongens van de groep over de taak van de schrijver en zijn roeping en andere onderwerpen in die geest; en toen er niets meer te bepraten viel, sloegen ze aan het zuipen. Dit was dan de aangewezen weg gebleken om voor zichzelf vol te houden dat niets hem belette om te schrijven behalve zijn levenswijze en dat hij enkel die levenswijze hoefde te veranderen om aan het werken te slaan. Intussen geraakte zijn geld op en werd Adriana zwanger van hem. Een aborteuse die hij op zekere dag met Adriana bezig vond op hun kamer bevrijdde hem van zijn laatste illusies aangaande zijn schrijverschap en deed hem definitief besluiten tot de terugkeer naar zijn geboortestad, met Adriana.
| |
| |
Toen betraden Rosa Mortimer en Nicole hun slaapkamer. Ze stonden beiden in ochtendjapon.
‘Voelt ge erge pijnen?’ vroeg de moeder.
Ze leek erg bezorgd. Nu, zij kon weten wat het betekende.
‘Wilt ge wat eten?’ zei Mark.
Het viel hem op hoe verward haar kapsel was. ‘Ze moet zich beslist wat opmaken’, dacht hij, maar daar kwam natuurlijk niets van.
‘Zij mag niet eten’, zei Nicole. ‘Ze moet zich enkel wassen.’
Ze hadden zich voorgenomen samen een bad te nemen. Maar Mark begreep dat ze zouden moeten wachten tot na de bevalling.
‘Ik had een voorgevoel dat er wat op handen was’, zei Rosa Mortimer. ‘Hoe maakt ge 't nu, kleintje?’
Adriana vlijde zich tegen haar aan en begon zachtjes te huilen. Rosa Mortimer wenkte Mark Donovan.
‘Ik heb zo'n medelijden met haar. Ge moet erg lief voor haar zijn.’
‘Ja, dat weet ik’, zei hij.
‘Neemt gij haar mee naar de badkamer’, zei Nicole.
‘Nee’, zei Mark. ‘Wast gij haar maar.’
Tenslotte is het baren van kinderen en alles wat er mede samenhangt een zaak, die uitsluitend vrouwen en dokters aangaat, dacht hij. Nadat beiden de kamer verlaten hadden, ontdeed Mark zich van het jasje van zijn pyjama. Terwijl hij zich halfnaakt waste voor de gootsteen en huiverde bij de aanraking van het koude water, kwam Rosa Mortimer naast hem staan. Ze waren goede vrienden, reeds van vroeger toen zijn moeder nog leefde, en zijn vader en broer, die allen omgekomen waren in Antwerpen tijdens een bombardement. Rosa Mortimer volgde zijn bewegingen in de ovalen wandspiegel.
‘Adriana gaat boeten voor de zonde’, zei ze somber.
Mark staakte zijn bewegingen en keek haar van terzijde aan. Hij voelde het koude water afstromen van zijn naakte borst en proefde de scherpe smaak van de zeep op zijn lippen toen hij wou spreken.
‘Ze gaat boeten voor de zonde’, zei Rosa Mortimer.
Mark dacht aan de vorige avond en aan de avonden die
| |
| |
daaraan voorafgegaan waren. Aan de honderden keren dat hij met haar gedaan had wat verwacht wordt dat elke volwassen man doet. Aan haar lichaam, maagdelijk en naakt, zoals hij het gezien had in het atelier van William Hunter, waar ze poseerde op hoge hakken en naakt rondliep in de rustpauzen omdat het toen zomer was en verschrikkelijk heet. Aan hun samenwonen in Rome en het begin van de wetenschap dat hij nooit een groot schrijver zou worden, mede door zijn gebrek aan wilskracht maar vooral aan talent. Aan haar zwangerschap die in feite een gevolg was van de teleurstelling die zijn ego hem bezorgde, en het verloop van haar dracht en de ergernis en walg waarmede haar agressiefzwellend lichaam hem vervulde en het gevoel dat hij in een val gevangen zat als een rat.
‘Alle vrouwen zijn veroordeeld om te boeten voor het genot’, zei Rosa Mortimer. Ze sprak als een orakel.
Mark nam de handdoek van de drooglat en wreef zich hardhandig. Zijn huid gloeide maar deed daarna pijn. Onderwijl dacht hij na over de woorden van Rosa Mortimer en maakte voor zichzelf de vaststelling dat Adriana zich nu in de badkamer bevond en dat hij naar haar toe kon gaan wanneer hij dat verlangde.
‘Adriana moet niet boeten’, zei hij.
‘Alle vrouwen moeten boeten’, zei Rosa Mortimer.
‘Adriana niet’, zei Mark.
Nadat hij zich drooggewreven had, hing hij de handdoek opengespreid over de drooglat en liep langs Rosa Mortimer de slaapkamer binnen om zich te kleden.
Ze zei: ‘Ik laat u alleen’.
Hij hoorde haar voorzichtig de deur toetrekken en daarna de trap afgaan.
Na het bad begon Adriana te kotsen. Ze zat op het tabouretje voor de opschiktafel en spuwde geelgeaderde fluimen die op de grond uiteenspatten als rauwe eieren zonder schaal. Mark probeerde haar moed in te spreken, maar na een tijd zag hij in dat het geen zin had een vrouw te willen troosten die zo is. Toen dacht hij weer aan de taxi en dat het hoog tijd was. Nicole was ook in de kamer.
‘Draag goed zorg voor haar’, zei hij.
| |
| |
Buiten deed de aanraking met de morgen hem huiveren. Scherp-afgelijnde vlakken zonlicht lagen tegen de gevels aan de overkant van de straat. Mark dacht aan zijn eigen geboortedag, die, naar zijn moeder vertelde, bijtend koud was en met glinsterende sneeuw op de daken. Hij zal het zonder sneeuw moeten stellen, dacht hij. In een garage belde hij de dokter op.
‘Dokter Renson?’
‘Ja.’ Mark hoorde een vrouwenstem.
‘Is de dokter er niet?’
‘Met wie spreek ik?’ zei de vrouw.
‘Is de dokter er niet? Het gaat om een dringend geval!’
‘Met wie spreek ik?’ zei de vrouw.
‘De dokter zal het zich wel herinneren. Hij maakte de röntgenfoto.’
‘De naam’, zei de vrouw.
‘Renson, nee Donovan, Adriana, de dokter zal het zich wel herinneren. De pijnen zijn in de vroege morgen begonnen.’
De vrouwenstem klonk nu uiterst vaag.
‘Ge bedoelt dat de dokter niet thuis is?’
‘Nee, de dokter is niet thuis. U moet bellen op drie-zero-zero-een-zeven-drie.’
Mark legde de hoorn in en vormde het nieuwe nummer en vroeg naar de dokter. De dokter was er niet, maar ze gaven hem een ander nummer, het nummer van het Adolf-hospitaal en daar berichtten ze hem dat de dokter onderweg was en dat ze hem zouden verwittigen, ja, zodra hij binnenkwam. Hij was gelukkig dat hij de dokter gevonden had en voelde dat, als ze een beetje wilden meewerken, nu alles goed zou gaan. De eigenaar liep door de garage, die ledig was.
‘Hoeveel is het?’
‘Hoeveel aansluitingen hebt ge gehad?’ vroeg de garagehouder.
‘Twee’, loog hij.
Nee, aan een auto kon hij hem niet helpen; de enige die beschikbaar was, had motordefect.
Mark verliet de garage en liep door de prille morgen in de richting van de leien. Terwijl hij de proper gekuiste en
| |
| |
verlaten straat afliep, dacht hij aan zijn ongeboren zoon. Hij was er zeker van dat het een zoon zou zijn. Hij stelde zich voor hoe Frank zou opgroeien en studeren en later tegen hem opstaan en nog later op precies dezelfde wijze alles zou doen wat hij gedaan had, met dit verschil dat het twintig jaren daarna gebeurde.
Op de lei was weinig beweging. Er was geen enkele taxi te zien. Mark liep een tabakswinkel binnen en belde de taximaatschappij op.
‘Het stond in het dagblad’, zei de man van de taximaatschappij.
In het dagblad stond: De taxivoerders staken.
‘Hebt u dat dan niet gelezen?’
‘O ja’, zei Mark.
In weken had hij geen dagblad ingezien en het liet hem koud wat de taxivoerders deden of niet deden. Behalve vandaag natuurlijk.
‘Een verdomd slecht gekozen ogenblik om te staken’, zei Mark.
‘Die lui zijn belazerd’, zei de tabakswinkelier.
Hij bedoelde die domme taxivoerders. Dan volgde een uiteenzetting over sociale verhoudingen, maar Mark vergat te luisteren. Tenslotte dacht hij: ‘Ge zijt een loeder.’ Toen de ander ophield met praten, zei hij: ‘Ge hebt gelijk’. Het loeder bekeek hem waarderend. En of hij gelijk had. Zijn redenering was logisch. Mark geloofde niet dat hij overdreef. De pruimhandelaar bekeek hem waarderend en vroeg of hij zijn nieuwste Amerikaanse tabak wou proberen.
‘Dat kon wel’, zei Mark.
Op straat dacht hij weer aan Adriana die nu zover was dat ze een kind zou krijgen. Hij vroeg zich af wat hij kon doen. Toch vond hij het ellendig dat hij haar niet met de auto kon wegbrengen. Thuis vond hij Adriana in de salon van Rosa Mortimer.
‘De taxivoerders staken’, zei hij.
Adriana kreunde. Hij wist niet of ze hoorde wat hij zei. Ze zag er afgemat uit. Haar haren plakten tegen haar slapen. Mark vroeg zich af wat er van haar welig kapsel geworden was. Toen deed hij tegenover zichzelf de belofte haar nooit weer in die toestand te brengen. Daarna voelde hij zich beter.
| |
| |
Mark nam Adriana onder de arm en deed haar opstaan. Ze bewoog zich zwaar en hij dacht nooit dat ze op straat zou kunnen lopen. Ze liepen dicht tegen de huizen. Na de vijf passen bleef ze stilstaan. Dan kreunde ze en zocht steun aan de muur. Vervolgens wankelde ze naar de rand van het voetpad en bleef er stilstaan en boog zich voorover en deed moeite om te braken. Mark ondersteunde haar en keek naar de gal, die ze uitspuwde in de goot. Een jonge meid die de drempel kuiste, keek hen na en een ouwe heer die zijn poedel buitenliet, riep het dier toen het nieuwsgierig snuffelend op Adriana afging. Mark voelde zich stupide en probeerde Adriana rapper te doen lopen, maar dat ging niet en toen dacht hij aan de kliniek en hoe het daar zou zijn en dat alles zo lang duurde omdat ze geen auto hadden, en dat die meid en die ouwe vent zich met hun eigen zaken moesten bemoeien en met hun hond en dat hij niets liever wenste dan dat ze nu gauw de kliniek zouden bereiken, en dat Adriana nu aan het begin van het einde stond.
Aan de ingang van de kliniek werden ze opgewacht door een verpleegster. Ze liep op Adriana toe en zei: ‘Ga even mee.’ De verpleegster nam haar van Mark over en leidde haar door een gang naar een witte deur. Mark bleef alleen achter in de gang. Van een tafeltje raapte hij een tijdschrift op en probeerde te lezen. Terwijl hij las, drong tot hem het sissend geluid door van ontsnappende stoom, dat het gebouw vervulde. Het deed hem denken aan het badhuis waar hij in zijn jeugd regelmatig ging zwemmen, en het schiep dadelijk een sfeer van vertrouwde veiligheid en comfort. Hij vond het een heel goede kliniek. Ge miste er de gewone hospitaalgeur. Eindelijk was het onderzoek afgelopen. Adriana liep pijnlijk door de gang. Hij ging haar tegemoet en omhelsde haar.
‘Bambino’, zei hij.
Ze vlijde zich hulpeloos tegen hem aan.
Hij zoende haar en zei: ‘Bambino’ en toen ‘Mia fanciulla’. Hij wist niet wat hij meer kon zeggen. Toen zei hij: ‘Het wordt een mooie baby... ge zult zien dat het een mooie baby wordt.’
Adriana zag er ellendig uit. Haar gelaat was geelgrauw overtrokken, ook van de angst.
| |
| |
‘Rond het middaguur moogt ge komen horen’, zei de verpleegster.
Adriana maakte zich los uit zijn omarming.
‘Dag’, zei ze, en na enige aarzeling, ‘Mark’.
Ze volgde de verpleegster door de gang.
Terwijl Mark de treden van de vestibule afliep, zag hij een auto voor de ingang stoppen. Een man met een witte baard sprong uit de wagen en kwam op hem toe. Het was de dokter. Mark draaide zich om en deed teken aan Adriana.
‘Is dat de dokter?’ riep hij. ‘Met een witte baard.’ Ze schudde het hoofd. Mark was teleurgesteld. Hij had durven wedden dat het de dokter was. Hij maakte een sympathieke indruk met zijn patriarchaal voorkomen en leek heel geschikt.
‘Vereerd’, zei de dokter. ‘Bent u de heer Donovan?’
‘Ja’, zei Mark.
‘Wel’, zei hij. ‘Ge ziet er kranig uit.’
De dokter lachte. Hij beschouwde de zaak langs de grappige kant. Mark stamelde wat. De dokter stond hem erg aan.
‘Hoever staan we?’ vroeg de dokter aan de zuster.
‘Een groot Belgastuk’, zei de zuster.
‘Dan is het tijd’, zei de dokter. ‘Ik moet me haasten.’ Hij drukte Mark de hand en zei: ‘Tot weerziens’.
Door de koele morgen keerde Mark terug naar het pension van Rosa Mortimer. Terwijl hij langs de tuinmuur van het moederhuis liep, dacht hij aan de ontelbare, onbekende vrouwen over de hele wereld die, zoals Adriana, nu een kind gingen krijgen. Dan vroeg hij zich af wie de dokter was die Adriana in behandeling had gehad gedurende de afgelopen maanden. De baard was het dus niet. Ging die haar helpen bij de verlossing of trad hij enkel op als assistent, of als plaatsvervanger? Maar tenslotte zag hij in dat zijn vragen van geen belang waren, tenminste nu niet meer, omdat hij wist en voelde dat hij deze keer geluk zou hebben.
ROGER VERHOEVEN
|
|