Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7
(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1235]
| ||||
[pagina 1236]
| ||||
Treden op
Alle drie van onbepaalde leeftijd. Deze éénakter werd bekroond met een eerste prijs in de wedstrijd uitgeschreven door de ‘Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels’ en gecreëerd in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij de feestelijke opening van de ‘Boeken week 1953’. | ||||
[pagina 1237]
| ||||
Een stemmig hoekje van een kamer, liefst twee zetels bij een open haard; verder doeken, maar op een zekere afstand een deur, die los in de zwarte ruimte staat. Deze deur leidt naar het salon.
Mies en Matthijs zitten gezellig bij het vuur met een kopje thee. Matthijs heeft een boek in de handen, waaruit hij heeft zitten voorlezen. Nu leest hij het einde...
Matthijs
(traag)
...En toen leefden ze nog lang en gelukkig... Zet langzaam zijn bril af.
Mies
(na een soort heilige stilte)
Wat was dat mooi!
Matthijs
(teder)
Nog een kopje thee?
Mies
Nee, dank je.
Matthijs
Ben je tevreden?
Mies
(legt haar hand op de zijne)
Je bent altijd zo lief voor me. Nu heb je weer de hele avond zitten voorlezen...
Matthijs
(met een zekere ontroering)
Ik wil, dat je tot op het laatste ogenblik een goede indruk van me blijft behouden, Mies...
Mies
(dromerig)
En ze leefden lang en gelukkig... De klok slaat. Ze schrikt. Al zó laat?... Maar dan is het tijd... | ||||
[pagina 1238]
| ||||
Matthijs
(staat zuchtend recht)
Ja... dan is het tijd.
Mies
(staat recht en loopt tot aan de deur van het salon, die door een speciale verlichting een mystische betekenis krijgt)
God, de brief van Fred...
Matthijs
De brief van Fred ligt binnen op tafel...
Mies
(probeert de schakelaar)
De schakelaar is stuk. Het is zo donker in het salon...
Matthijs
Ben je bang?
Mies
O, nu herinner ik me... Ik legde hem zelf op de schoorsteenmantel... Ze gaat tot bij de schoorsteenmantel en neemt de brief.
Matthijs
(ietwat wrevelig)
Kom nou, die brief van Fred kan immers wachten tot morgen. Wat voor belangrijks kan Fred je nou te vertellen hebben?
Mies
Ik begrijp niet, waarom je zo onuitstaanbaar jaloers op hem bent! Hou je dan niet van hem?
Matthijs
Natuurlijk, hij is toch... de vriend des huizes...
Mies
(opent de brief van Fred en leest hem dicht bij de ogen onder de lamp. Plots slaakt ze een kreet en steunt met de handen op tafel)
God!
Matthijs
(verschrikt)
Mies... Mies! Wat heb je... Zal ik een dokter halen?
Mies
(hapt moeilijk naar adem)
Is... Is dat waar... wat er in die brief staat? | ||||
[pagina 1239]
| ||||
Matthijs
(onthutst)
Maar liefje, hoe kan ik nou weten wat er in die brief staat?
Mies
(door haar tranen)
Fred schrijft... Fred schrijft dat je van plan bent... me te vermoorden...
Matthijs
(na een spannende pauze; somber)
Schrijft Fred dat?
Mies
(huilend)
Ja.
Matthijs
(bitter)
Zo ver is het dus... Zelfs op Fred kan men niet meer rekenen...
Mies
(droevig)
Het is dus waar, Matthijs?
Matthijs
(droevig)
Ja, Mies.
Mies
(huilt smartelijk)
Huuu!
Matthijs
(knorrig)
Ik zie niet in, waarom je moet huilen!
Mies
(door het huilen heen)
Omdat Fred het dan natuurlijk overal zal gaan rondkletsen!
Matthijs
(nog steeds knorrig)
Kom, niet overdrijven. Zo iets doet Fred niet!
Mies
(staakt plots het gehuil)
Ik dacht dat jij verstandiger was! Waarom schrijft hij me dan die brief?
Matthijs
Dat zal ik later wel uitvissen, Mies... Maak je daar geen zorgen over! Mies krijgt weer een huilbui.
Kom nou, ik kan het niet hebben... | ||||
[pagina 1240]
| ||||
Mies
(door haar snikken heen)
En was het daarvoor dat je me vanavond zoveel hebt voorgelezen?
Matthijs
Ja. Het was zo iets als de vervulling van een laatste wens...
Mies
(aarzelend)
En... Wat... ga je met de stukken doen?
Matthijs
(verwonderd)
Welke stukken?
Mies
(ingehouden)
Mijn stukken!
Matthijs
(keert zich af; bitter)
Zeg toch zulke vreselijke dingen niet!
Mies
(zich langzaam opwindend)
Ze zullen het een of ander deel van mijn lijk terugvinden als je van plan bent ze hier of daar te verbergen...
Matthijs
(wanhopig)
Maar wie zegt je dat?...
Mies
(kordaat)
Je moet alles verbranden, anders zullen ze het ontdekken en je opsluiten!
Matthijs
(boos)
Liefje, wees niet zo grof. Over zulke dingen spreekt men niet!
Mies
(na een stilte)
Matthijs...? Mag ik ook weten, waarom je me wil vermoorden? Is het omdat je niet kunt verdragen, dat ik van Fred hou? Ook van Fred?
Matthijs
(ongeduldig)
Spreek toch niet altijd over Fred! Er moet toch eens een einde aan komen, Mies...
Mies
(begrijpt niet)
Waaraan? | ||||
[pagina 1241]
| ||||
Matthijs
Aan alles: de dingen, het leven, het geluk... Het is toch niet normaal dat iets blijft duren... En het spreekwoord zegt: ‘Stel niet uit tot morgen, wat men heden nog doen kan...’
Mies
(berustend)
Je hebt gelijk, Matthijs. Jij hebt het trouwens altijd bij het rechte eind. Mij hoef je geen rekenschap te geven van je beslissingen. Maar als men er zo plots voorstaat komt het toch tamelijk onverwachts...
Matthijs
Men verzoent zich ook met het onverwachte, Mies...
Mies
En... wanneer ga je het doen?
Matthijs
(verontwaardigd)
Ik? Dacht je werkelijk dat ik tot zo iets in staat ben?
Mies
Jij niet?... Wie dan wel?
Matthijs
Wel, een moordenaar! Doden is een specialiteit!
Mies
(weer in een huilbui)
Laat je zo iets over aan een ander? Is die moordenaar ten minste een fatsoenlijk man?
Matthijs
(teder)
Lieve, voor jou is het beste niet goed genoeg.
Mies
Is het voor vannacht?
Matthijs
Ja. De moordenaar zit in het salon op je te wachten.
Mies
In het salon? Heeft hij zijn voeten geveegd?
Matthijs
Natuurlijk. | ||||
[pagina 1242]
| ||||
Mies
Hoe lang is hij er al?
Matthijs
Twee uur.
Mies
In het donker?
Matthijs
Ja.
Mies
In de kou?
Matthijs
Ja.
Mies
Om mij te vermoorden?
Matthijs
Het is een idealist.
Mies
Arme man.
Matthijs
Zie je, Mies, ik heb er lang over nagedacht en als ik je de reden van mijn beslissing moest kenbaar maken, dan zou je volledig met me instemmen... Ik...
Mies
Maar dat doe ik toch! Alleen kan ik het idee niet verdragen, dat die arme drommel zo lang...
Matthijs
Maak je over hem geen zorgen. Voor de vertraging krijgt hij een supplement.
Mies
(boos)
Je haalt hem dadelijk uit die akelige kamer. Zeg hem nog even een kop thee te komen drinken. | ||||
[pagina 1243]
| ||||
Maithijs
(gaat naar de deur van het salon en spreekt naar binnen)
Eh... Komt u zich nog even verwarmen... Een ogenblik is het stil, dan komt de moordenaar zeer bescheiden de kamer in. Hij draagt een zwarte baard, zwarte bril, dito hoed en pak. Hij heeft ook zwarte handschoenen.
Moordenaar
Neem me niet kwalijk...
Mies
Is u de moordenaar van mijn man?
Moordenaar
Aangename kennismaking, dame. Verontschuldig me, maar mijn beroep vereist strikte geheimhouding. Ik kan u dus mijn naam niet kenbaar maken... Zij geven elkaar de hand.
Mies
Zet u. Moordenaar gaat zitten.
Mag ik u een glas cognac aanbieden?
Moordenaar
(verschrikt)
Nee, dame... Ik drink nooit gealcoholiseerde dranken. Had meneer me verwittigd, dat het sprookje zo lang zou duren, dan had ik mijn thermosfles laten vullen met zwarte koffie en dan had u zich niet over mij moeten bekommeren.
Mies
Ellendig werk, hé?
Moordenaar
(klagend)
Ah, prettig is het niet. Maar men moet toch leven... En dat is het voornaamste.
Mies
Gelijk heb je. Geeft hem thee.
| ||||
[pagina 1244]
| ||||
Moordenaar
Komt er nu een lichte wijziging in het programma?
Matthijs
(vlug)
Nee, alles blijft zoals het is. Korte pauze.
Volgens mijn plan was zal ik haar het salon insturen onder het voorwendsel een boek voor me te zoeken.
Moordenaar
(plots gevat)
Neem me niet kwalijk, maar dat was mijn plan.
Matthijs
Nee. Jij hebt er aan toegevoegd dat ik een kort signaal moest geven om je te verwittigen.
Moordenaar
(a.b.)
Nee. Dat komt dan weer van u!
Mies
Laten we daar nou geen ruzie over maken...
Moordenaar
Ik zou niet graag hebben, dame, dat u me voor een amateur nam!
Matthijs
(gaat verder)
Meneer zou zich achter een meubel verschuilen, Mies, en als je dan ver genoeg in de kamer was, zou hij je met een ossepees...
Moordenaar
(vlug)
Een... wat?
Matthijs
Een ossepees.
Moordenaar
Nee, u vergist zich nogmaals! Ik zou de dame neerslaan met een pook!
Matthijs
Nee, met een ossepees! | ||||
[pagina 1245]
| ||||
Moordenaar
Een pook!
Matthijs
Een pees!
Moordenaar
Een pook!
Mies
(verzoenend)
Laten we aannemen, dat u eenmaal met de pees en eenmaal met de pook zoudt geklopt hebben...
Moordenaar
(verrast)
Kijk, dat bevestigt nou mijn stelling dat men soms beter doet de betrokken personen zelf te raadplegen...
Mies
Nou, dood is dood.
Moordenaar
(veert plots recht als door een wesp gestoken)
Ja... In dat geval. Hij zwaait naar de deur. Mies en Matthijs weerhouden hem.
Matthijs
(angstig)
Mijnheer, waar gaat u naartoe?
Mies
U zult ons toch niet in de steek laten?
Matthijs
Wij zijn maar debutanten, ziet u. Wij hebben helemaal geen ondervinding...
Moordenaar
(genadig)
Goed. Ik zal het u voor deze keer maar niet kwalijk nemen, omdat u de vergissing inziet. Hij gaat weer zitten.
Mies
En... En de politie? | ||||
[pagina 1246]
| ||||
Moordenaar
Liefst zullen we er haar niet in betrekken. Ze stelde ons te dikwijls in een verkeerd daglicht.
Mies
Kom, u moet niet overdrijven...
Moordenaar
(opeens heftig)
De kranten en vooral de films helpen tegenwoordig alles naar de duivel. Het is louter toeval nog eens een eerlijke gezonde opdracht te krijgen!... Korte stilte. Dan tragisch
En dan de ergste plaag van al... Met minachting.
de amateurs! Staart voor zich uit.
De kiekenplukkers en geitenslachters...
Matthijs
(verbreekt de stilte met een droge kuch)
Zullen we...
Moordenaar
(staat onmiddellijk recht)
Excuseer me... Het wordt aardig laat. Tot Mies.
Innige deelneming, dame. Ik hoop dat ik geen slechte indruk zal nalaten...
Mies
Helemaal niet. De moordenaar verdwijnt in het salon.
Wat een aardige man...
Matthijs
Heel voorkomend.
Mies
Is het dan eindelijk zo ver?
Matthijs
Neem me niet kwalijk, dat die duivelse brief alles in de war stuurde... | ||||
[pagina 1247]
| ||||
Mies
Ik zal Fred nooit zijn gebrek aan takt vergeven...
Matthijs
Fred is immers nooit discreet geweest... Ik beloof je dat ik al mijn betrekkingen met hem zal verbreken.
Mies
We hebben hem te veel toegelaten, Matthijs... Hij was hier thuis! Hij bezat zelfs een sleutel en kon hier zo maar binnen en buiten naar goeddunken. Ik wist soms niet meer, wie van jullie beiden nu eigenlijk mijn man was...
Matthijs
Dat was een grote vergissing van je... Je had beter je best moeten doen om een onderscheid te blijven behouden. Vroeg of laat moet men dat dan toch bekopen... Kom, laten we over Fred zwijgen... Ga je dan?
Mies
Ja... Kan je me niet een eind vergezellen? Om mijn hand vast te houden?
Matthijs
Ja.
Mies
Kom... Dapper.
Wat moet, moet. Zij verdwijnen hand in hand in het salon. Het toneel is een ogenblik leeg. Dan hoort men Mies vreselijk gillen, zodat iedereen denkt, dat zij vermoord wordt, maar dadelijk verschijnt ze terug in de kamer, steun zoekend in de deuropening. Dan wankelt ze naar de haard en laat zich in een zetel vallen. Daarna komt de moordenaar binnen, pook in de hand, met een verbaasde uitdrukking op het gelaat. Hij kijkt herhaaldelijk terug in het salon.
| ||||
[pagina 1248]
| ||||
Moordenaar
(stotterend)
Is hij dood?
Mies
(stil)
Ja.
Moordenaar
Het leven is toch wonderlijk.
Mies
(schor)
Men denkt: zó zal het gaan en dan verloopt het doorgaans helemaal anders.
Moordenaar
(zet zich troostend naast haar)
De fout zit hierin, dat we veel te veel willen regelen... Kijkt in de richting van het salon.
Arme kerel... Hij had soms goede ideeën...
Mies
(smartelijk)
Ik begrijp er niets van...
Moordenaar
(troostend)
Hoeft ook niet, dame. Men moest niet trachten alles te begrijpen. Kijk, daar heb je nou die beruchte driehoeksverhouding waar zo dikwijls over gesproken wordt: de man, de vrouw, de minnaar... Al vormen ze met zijn drieën een eenheid, toch is die eenheid nooit te verwezenlijken. Er blijft er steeds een te veel...
Mies
(luchtiger)
O, bedoel je dat aardige spelletje ‘Twee-is-te-weinig-en-drie-is-te-veel’?
Moordenaar
Juist.
Mies
Matthijs en ik hebben het nooit heel goed begrepen... Ik dacht dat het een uitvinding van Fred was... Hij leerde het ons, maar de regels zijn zo moeilijk... | ||||
[pagina 1249]
| ||||
Moordenaar
Niet moeilijker dan de regels van het leven: één winnaar, één verliezer, één buit... Men moet nooit wanhopen, al begrijpt men het niet.
Mies
(kinderlijk verrast)
Dat zou Fred ook zeggen!
Moordenaar
Natuurlijk, want ik ben Fred!
Mies
(bekijkt hem)
Fred?
Moordenaar
(trekt zijn baard af)
Voilà!
Mies
(stort zich in zijn armen)
Fred! Eindelijk!
Moordenaar
Ben je gelukkig?
Mies
Als ik jou zie is het net of Matthijs is weer levend geworden.
Moordenaar
Zal ik je wat voorlezen? Zet zich op de armleuning van haar zetel. Zij kijkt dankbaar naar hem op.
Mies
(teder)
Jij bent altijd zo lief voor me.
Moordenaar
(zet zich op de plaats van Matthijs met het boek op de knieën)
Wat een zonderlinge avond...
Mies
(lief)
Thee? | ||||
[pagina 1250]
| ||||
Moordenaar
Graag. Ze schenkt in. Hij leest.
Er was eens... Dan wordt het donker bij het haardvuur en er komt een geheimzinnig licht bij de salondeur, waar men een geheimzinnige schaduw bemerkt met een pook in de hand. Het is een moordenaar.
Stem van Mies
(heel fijn)
O... Fred... Nu eerst begrijp ik dat leuke spelletje. Ja. Twee is te weinig en drie is te veel... Sterker.
Wil jij mijn notaboek eens even halen uit het salon? TONE BRULIN |
|