| |
| |
| |
Zoek de mens
Afrekening met mijn zakboekje (I)
Men heeft zekere van mijn vroegere aantekeningen alhier, soms nogal zerpzoet gevonden. Des te beter, als men maar mijn bona-fide verklaring wil aanvaarden, dat het zerp steeds en enkel bedoeld is om des te beter het zoet te laten smaken. Ik hou wel van schermen als sport, - niet om te kwetsen of gekwetst te worden. Een gedachtenwisseling is een vorm van gezelschapsspel, en deze notities een soort van gedachtenwisseling. Een spelletje berust op regels, en 't ligt voor de hand hier als regel, voor deze ‘zakoeski's’ ofte afsmakertjes (hoofdschotels gelieve men elders te vinden), wat condiment te kiezen om niet in bonimenten te vervallen. Laat ik dus voort kruidig mogen proberen te schrijven, de bedoeling ligt er nooit in bijtend te willen worden. Dat gezegd zijnde, kan het alle menszoekers soms helpen, wat peper op het spoor te vinden.
Afgehoord tussen twee bezoekers van een openbare leeszaal.
De een: Weer een moederscha(a)psbundel?
De ander: Wat wil je? Vlaamse conste, flauwe vondste!
Met vreugde geconstateerd dat ondanks het verzet van de antibeschèèfden (om redenen van gemakzucht, gekrenkte ijdelheid, Vlomse trots, demagogie, volks snobisme, individuele tegendraadsheid en zo vervolgens) de strijd voor het enige Nederlands doorgaat en steeds aanhangers wint. Vivat, weg met het Negerlands!
Met vermaak trouwens meer opgemerkt hoe de anti's, wanneer ze zich maar stiekum te bukken hebben, nooit nalaten een Hollands puik woord op te rapen. Kolder!
| |
| |
Journalistiek is een moordend uur-werk, met geen pennen - laat staan een veder! - maar zwaarden van wijzers. Zelfs een sterke van ons zwakke geslacht, als Colette, moest er haar schone schrijfstershoofdje uit terugtrekken.
Over ‘De bron van eenzaamheid’ (The Well of Loneliness, in het Brits-Lesbisch) van Radcliffe Hall, schijnt het laatste woord nog niet gezegd. Gelukkig, want het blijkt onder eenzame dames met neigingen, een lekkere bron van gemeenzaamheid te vormen.
De naamkunde is thans aan de orde. De professoren spreken van anthroponomie, maar ze zullen nog niet zo gauw onze oude Jan Schip-Schep-Schop-Schepens het loefje afsnijden. Alles wat ik ontmoet blijft dan ook voor zijn verzameling. Heb je al de ‘Greatest Show on Earth’ gezien, Jan? Daaruit zal je kunnen opmaken, dat Cecil Blount De Mille (Ten Commandments, King of Kings, Sign of the Cross, Cleopatra, The Plainsman...) inderdaad nog steeds in het duizend werkt. En laat ik je hier aan het oor veroffenbachen dat Lampo... Hélène Defraye... De fraaie Helena... La Belle Hélène, hé, hé!
Er zijn mensen die in alles lijnen willen zien. Slanke lijnen, stroomlijnen, generale lijnen... Van head-lines heeft men zelfs al dead-lines gemaakt. Nu we zo verre van de lijnen van geleidelijkheid zijn, houd ik het bij de stippellijn.
Die geen vijanden heeft, is niet waard vrienden te bezitten. Maar die zelfs een vijand in zijn binnenste als een vriend kan beschouwen. bezit alvast die vriendschap, welke haar dubbel waard is.
Nog over namen. Niets zo gevaarlijk als er het lot mee te willen dwingen. De Heer moge ze als teken hanteren, de gewone mens doet het best zijn wijsvinger af te zweren. Doop je kind nooit Grâce, of het valt ‘grasse’ uit! (Of is het daarom dat men tegenwoordig zo graag Grees uitspreekt?)
Liefdesliteratuur. Hij en zij verslonden elkaars hart na het op hun drift geroosterd te hebben.
In de alledaagse werkelijkheid is liefde een vorm van dankbaarheid, die wil terugschenken wat men van iemand aan schoonheid, wei-lust. goedheid heeft ontvangen.
Ik geloof dat er nog altijd gezocht wordt naar een korte, klinkende en zinrijke Nederlandse titel voor Synge's ‘Playboy of the Western World’. Iets. minder oneigenlijks dan ‘Le Baladin du Monde Occidental’. What about ‘De Wildzang van het West’?
| |
| |
In de omgeving van Arnhem op een bordje gelezen ‘De Woeste Hoeve’. De eigenaar had Emily Jane Brontë moeten vertalen! Drie korte woorden, een onheilspellende oe-echo, en de beginletters van ‘Wuthering Heights’ (De barre hoogte, De woeste hoogte, Eenzamen op het waaihof, Het huis der stormen...)
X zal wel altijd een slecht criticus zijn: hij is een te goed (= te dankbaar) lezer.
Elk jaar hangt hier en daar een lok-affiche van de Kluisberg. Het stemt me telkens naargeestig, alsof het van hetzelfde boterhampapier was waarmee de Zondagsluitjes er het groen plegen te bezoedelen. De ‘Vlaamse Ardennen’? Een verschoonwoord voor toerisme van den arme.
Vrouw, je naam heeft slechts de beginletter der vreugd. Nog voordat de haan victorie heeft gekraaid, volgt al voluit de rouw.
Holland, land van gewassen koetjes, geschoren weiden, gekamde bomen, peperkoeken huisjes, zuivel en Rijn land van Pim en Mien Ligthart, hoed je voor de existentialitis onder je nieuwste jeugd. Geef ze een schrobbering in je singelzeetjes, plaats ze onder een monnikoog desnoods. Want ze bedreigen je essentie, o geurig bloembollenland!
Atonaal - brabbeltaal. Van het Gr. atonia = (hersen)verweking.
Gregoriaanse zang: een litanie van martelaren, vol echo's uit de katakomben.
Dat zekere volken zoals de Israelieten, de Arabieren e.a. van rechts naar links schrijven, is niet zo mal. M.a.w. die richting schijnt wel in de (oer)natuur van de menselijke geest te liggen. Mijn jongetje, die schrijven noch lezen kan, doch reeds het een en ander zoekt te ontcijferen, spelt bvb. de autolandsletters CB (Congo beige) als Beecee (Belgisch Congo!) Wanneer hij het getal 16 ziet, vraagt hij hoeveel ‘6 (en) 1’ is. Wat dit laatste aangaat, men weet dat er een recente beweging bestaat (die het reeds gedeeltelijk haalde in ons Scandinavische Noorden), om ook in het Nederlands 21 te lezen als twintig-een, 32 als dertig-twee, enz., zulks vooral ten gerieve van het zakenleven (telefoon, typen, enz.) Het vb. ‘6 (en) 1’ bewijst dat die beweging dubbel kunstmatig is. Ze gaat niet enkel in tegen de geest van onze Germaanse talen, die synthetiserend is (wij zetten eigenschaftswort vóór hauptwort, om beide des te inniger samen te binden; wij lezen eenheid vóór tiental, enz.); die beweging gaat dus ook in tegen een, als gezegd, blijkbaar natuurlijke geest-richting van de (Noordelijke) mens. Wat evenwel lang niet betekent dat we tegen twintig-een moeten zijn. Cultuur is. immers verbetering, in casu systematisering van natuur.
J.D.
| |
| |
| |
De ridders van de drie percent
Bij de gelegenheid van de inhuldiging van de nieuwe gebouwen van de Spaarkas is ons ter ore gekomen dat deze doorluchtige instelling niet alleen in het bezit is van een architecturale mastodont waarvan de deurkrukken alleen reeds een fortuin aan hun leverancier moeten hebben opgebracht, om niets te zeggen van de kruimels waaraan bij dergelijke gelegenheden elkeen die binnen graaibereik zit zich te goed kan doen, maar dat zij ook eigenares is van een bibliotheek waarin de ijverige employé's van allerlei stand en graad hun gading kunnen vinden wanneer zij hun hoofd van de naweeën der interest-berekeningen willen zuiveren. Een prijzenswaardig ding. Een toe te juichen initiatief. De bibliotheek beschikt natuurlijk over een rijk fonds en om deze staat van geestelijke rijkdom te vestigen en te onderhouden, mitsgaders uit te breiden, werd en wordt natuurlijk jaarlijks een flinke som aan de aankoop van producten van verscheiden litteraire pluimage besteed. Wij hebben kunnen uitvissen bij wie deze bestellingen worden geplaatst, maar hebben niet kunnen achterhalen of dit tegen de gebruikelijke 10 t.h. korting gebeurt welke afgedongen wordt door elke instelling met een publiek geurtje en die, waar het deurkrukken, onderleggers, dakpannen e.a. betreft, daarentegen op geen slordig millioentje ziet. Wel ben ik aan de weet gekomen dat de commissie, welke over de aankoop van de boeken beslist, de werken van Boontje, Lampo, Claus, uw dienaar (en naar alle waarschijnlijkheid, om in dezelfde orde van gedachten te blijven, die van D'Haese en Walravens) als pestbacillendragende drukwerken weert. Natuurlijk op grond van hun onzedelijke strekking.
Tot ontlasting van deze kampers voor de moraal van de onschuldige buitenjongens die in de spaarkas en de daaromheen gonzende en van gevaren allerhande zwangere grote stad verzeild raken, moet worden gezegd dat zij de stookstof voor hun brandstapels beperkt houden tot de jongere, zwakkere broers. Zij verschillen inderdaad in dit opzicht van de heksenjager McCarthy (die nagenoeg iedereen aandurft) dat zij alleen maar de kleinen op de brandstapel brengen: de schrijvertjes die niet veel voorspraak hebben bij hooggeplaatste personages en artistieke verenigingen die, bij gelijk welke aanslag op de lucratieve mogelijkheden (zijnde hier de verkoop van één exemplaar) van een van hun protégé's en daarvan op de hoogte gebracht zijnde, onmiddellijk in hun met vlammende resoluties beschilderde pantserwagens tegen de mercuriusstellingen van de ridders van de drie percent zouden oprukken. M.a.w. men mag een dreumes op de takkebossen werpen en hem een brandende fakkel onder het achterwerk leggen, maar men mag een gevestigde grootheid zelfs de voeten niet wat opwarmen.
Dus: weg met de pornografen van minder dan 40 jaar! De onzedelijke literatuur van Walschap, Brulez en andere Gijsens wordt geduld omdat de heren van de commissie weten dat deze ketters van
| |
| |
geboorte of uit roeping misschien over de middelen om terug te meppen beschikken. Zoals ons werd overgebriefd heeft het geval Gijsen, dat iedereen zich nog herinnert als een uitgedoofd en trouwens door een pront eerherstel met bijpassende schadevergoeding gevolgd proces inzake litteraire vrijheid, de inquisiteurs enigszins op hun hoede gesteld. Waaruit in zekere zin, en zeker voor de heren die, tezamen met onze morele gezondheid ook onze spaargelden zo goed weten te beheren, blijkt dat de litteraire vrijheid, net als de elfurenmis, haar prijs heeft.
Bericht aan de notabelen: begaat in godsnaam niet de vergissing te denken dat de langarmige pornografen gespaard worden omwille van de smeer, d.w.z. omdat zij met een substantiële spaarkous de monetaire operaties van de ridders van de drie percent zouden steunen. Niets daarvan. Want ondergetekende die, sedert zijn pa een beetje geblutst maar toch nagenoeg heelhuids door het IJzeravontuur heen raakte, over een eigen spaarboek beschikt waarop, zoals zijn lot- en generatiegenoten het wel zullen weten, de heldendaden van de roemrijke Belgen naar rato van 100 fr per kind plus interest werden beloond, en die gezegd bedrag over verloop van tijd met typisch Vlaamse huisvlijt heeft weten aan te dikken (in plaats van, zoals het een man van zijn geestelijke en materiële standing betaamt, het aldus gevormd fortuin in goudponden te beleggen en aldus het gevaar van een gelegaliseerde aftroggelarij, welke in de vergeelde wetgeving betreffende de gelden der spaarkas devaluatie wordt genoemd, toch enigszins te bezweren) in hoogsteigen persoon bij de verplichte leveranciers van brandstof gerangschikt werd. Geen haar van uw dienaars hoofd denkt er aan, onze misschien meest nationale instelling het recht te betwisten de met nachtlabeur door een hoer verdiende bankbiljetten, de buit van een meester-inbreker, het lidgeld van een nihilistenvereniging of het reusachtig en door middel van op de index geplaatste pornografie verdiend honorarium van een schrijver tegen een fatsoenlijke rente uit te lenen aan een of andere orde die absoluut een klooster wil bouwen. Of omgekeerd. En geen van de weinige andere haren denkt er aan, van de spaarkas te eisen dat zij eerst een onderzoek zou instellen naar het particulier leven van de in lijn tredende architecten, aannemers of leveranciers wanneer een of ander werkje voor haar rekening dient opgeknapt, noch dat zij deze heren de bons zou geven indien mocht blijken dat zij er elk voor hun part een half dozijn bijzitten op
nahielden, in hun zotte jeugdjaren de meid van de pastoor verkracht hadden of wegens een of andere duistere erfeniskwestie hun schoonmoeder met een bijl het hoofd hadden afgeslagen.
Doch in deze orde van (verdraagzame) gedachten lijken ons én de logica én de smetteloosheid van de betrokken heren wel enigszins zoek wanneer zij een boek van een jong schrijver met pornografische verzuchtingen, dat reeds aangekocht was, naar de boekhandel terug- | |
| |
zenden als staatsgevaarlijke kost (na het natuurlijk eerst met stijgende lichaamstemperatuur te hebben uitgelezen).
Zedenles: waar een hond bij kan begint het rap te ruiken. En misschien is de oceaan wel niet zó breed dat de sieur McCarthy er niet overheen zou kunnen stralen. Maar wij zijn verdraagzaam en desnoods kunnen wij ons wel met een neusknijper behelpen. Zodat wij gods water tezamen met het voornoemde over gods (kleine) akker kunnen laten lopen. Of zouden wij, nu de honger- en andere marsjen weer aan de orde van de dag komen, een ‘marsj van de gehoonde spaarboeken’ inrichten om de hoofdinquisiteur uit de Wolvengrachtstraat het mes op de stijve boord te gaan zetten. Tenzij wij in algemene vergadering beslissen, te dreigen om als één man onze kapitalen op te vragen en aldus de zedige spaarkas voor het alternatief te plaatsen van een pront bankroet of collaboratie met de ketters...
P. v. A.
| |
Christendom en natuurwetenschappen
Wanneer ons een progressieve christelijke stem bereikt, zoals thans weer die van pater Dr N.M. Wildiers over ‘Christendom en Natuurwetenschappen’, in Dietse Warande en Belfort van Aug.-Sept. 1953, aarzelen wij telkens met ons applaus. De schrijver zal in eigen rangen al genoeg bestreden worden zonder dat vrijzinnigen hem daar nog meer verdacht maken met hun hulde. En toch moet elke moedige poging tot verzoening met het moderne denken bij ons de tegemoetkoming vinden die ze verdient.
Voor de eerste maal in de geschiedenis werd het eredoctoraat in de theologie toegekend aan een leek en wel te Würzburg aan prof. Dr Dessauer, doctor in de natuurkunde en ijveraar voor een toenadering tussen deze wetenschap en de theologie. Hierin ziet pater Wildiers een significatief verschijnsel.
Wij resumeren zijn betoog.
Hij noemt de studie van de natuur de meest ernstige, centrale en vitale bezigheid van de tot volwassenheid gekomen mens en een verschijnsel van universele betekenis voor leven en toekomst der mensheid, wier religieus gevoel zij fundamenteel wijzigt.
De theologie heeft er lang een vijandige, aarzelende of afwijkende houding tegenover aangenomen. Beide disciplines volgden haar eigen weg, de ene overtuigd dat de theologie, de andere dat de wetenschap zou instorten. Deze scheiding kan de op eenheid en synthese gestelde menselijke geest niet bevredigen, de theoloog moet zijn wantrouwen afleggen, het werk der natuurvorsers aanvaarden, bedenkend dat de veroordeling van Galilei oorzaak was van de secularisatie der natuurstudie en daardoor, na het Grieks schisma en de Westerse scheuring. een der drie grootste rampen die ooit over de christenheid kwamen.
Men erkent soms dat de geheel onbetwistbare resultaten der natuurwetenschappen moeten geïntegreerd worden in de theologie, maar vraagt dan hoeveel onbetwistbare er zijn. Dan vergeet men dat
| |
| |
de wijsbegeerte vroeger werd geïntegreerd toen haar zekerheden ook nog niet vast stonden, dat alle wetenschap, ook de theologie, onvolmaakt en voorlopig is, dat dus de theologie nooit een synhese zal kunnen maken als zij wacht op de definitieve oplossing van alle wetenschappelijke problemen en dat de algemene trekken van het natuurwetenschappelijk wereldbeeld geen twijfel meer overlaten Dit wereldbeeld is het evolutionistische in zijn breedste zin en daarmee moet de theologie in voeling treden.
Deze taak is zeer zwaar doordat de openbaring heeft plaats gehad in atmosfeer en begrippen van een totaal ander wereldperspectief.
De theologie ontwikkelde zich in een zeer begrensde voorstelling van een klein heelal waarvan de aarde het centrum was. Nu is de aarde een gering onderdeeltje van dat heelal en de mensheid slechts een phase in haar ontwikkeling. Nu moet de theologie dan ook zoeken naar de zin en functie van het christendom in het geheel der wereldgeschiedenis. Welke betekenis had de komst van Christus voor de ontelbare generaties die hem voorafgingen en die van de honderdduizenden jaren die nog volgen, als het na twee duizend jaar reeds zo moeilijk wordt de bijbel en de evangeliën te begrijpen?
De theologie is verbonden met de voorstelling van een definitief geordende statische cosmos. De natuurwetenschappen tonen ons een wereld eeuwig in wording. Paradijs, zondeval, verlossing, een zeer nabij einde der wereld en een mens die daarin zijn proeftijd doet om over te gaan naar een eeuwige, andere zijnswijze, zijn essentiële gegevens van de openbaring die niet kunnen prijsgegeven worden en dus moeten in harmonie gebracht met een dynamisch wereldbeeld.
De theologie verklaart het dogma in functie van het individu en laat zijn betekenis voor de mensheid als geheel in de schaduw. De natuur streeft eerst het welzijn van de soort en pas daarna dat van het individu na. Mag dit beginsel ook in de natuurlijke orde worden overgedragen?
De theologie ontleende haar formules aan wijsbegeerte en rechtsgeleerdheid. Wat verhindert haar aan de natuurwetenschappen formules te ontlenen om de inhoud der openbaring te verduidelijken?
Deze samenvatting, die het in extenso lezen van Wildiers' studie niet overbodig maakt, bewijst reeds welke revolutionnaire strekking hier wordt verdedigd.
Geen ernstig vrijzinnige zal opwerpen dat het hem weinig kan schelen hoe de christen zijn verouderde doctrine opnieuw formuleert. of dat het maar een kloosterrevolutietje is de theologie te doen bekennen dat de aarde rond en niet het middelpunt van het heelal is. Een prikkelend onbehagen vervult hem in deze gespleten Westerse cultuur, die enerzijds een wetenschappelijke wereldbeschouwing met evidentie uittekent en anderzijds fanatiek de mythologie van voor duizenden jaren van een Klein-Aziatisch volkje handhaaft als heilig en door God veropenbaard. Saamhorigheid, samenwerking, broederzin, behagen in het leven worden door deze bespottelijke incoherentie
| |
| |
ondanks alle goede wil, in alle geledingen van maatschappij en gezin geschaad en verijdeld. Geen mens van goede wil kan onverschillig blijven voor een poging, hoe zwak ook, om een kloof te dempen die zich met de dag verbreedt doordat de wetenschap met de dag vordert.
Doch na de begroeting van het ver verwijderd en weifelend lichtpuntje, vragen wij ons af of het een dageraad kan worden.
Gevraagd wordt de natuurwetenschappen te erkennen. Nog andere wetenschappen echter bepalen het modern wereldbeeld. Wij noemen er slechts twee.
De historische wetenschappen hebben tekstcritische criteria vastgelegd die algemeen aanvaard zijn en toegepast worden bij alle studie der historie. Volgens deze criteria verwerpen zij de onfeilbaarheid der heilige Schrift als historisch document. Daardoor worden de openbaring en de goddelijkheid van Christus op strikt wetenschappelijke grond verworpen. De christenen zelf passen die criteria toe op alle laïeke documenten, zelfs op hun hagiographie, maar blijven obstinaat weigeren ze te laten gelden waar zij hun geloofspunten in het gedrang brengen.
Ook de wijsbegeerte bepaalt het modern wereldbeeld. Zij heeft de Thomistische philosophie, waaraan de theologie haar lot heeft verbonden, onbetwistbaar weerlegd. Het syllogisme dat uit het beginsel der causaliteit besluit tot het niet veroorzaakte, is een drogreden gebleken. Daardoor werd het Godsbestaan een pure gratis affirmatio.
Geen enkel geloofspunt van de christen hield stand tegen de moderne wetenschap.
Waarom dan nu de natuurwetenschappen erkennen en niet de andere die vaster staan? De kennis der natuur immers wijzigt zich voortdurend en de tekstcritiek en de weerlegging van het Thomisme zijn definitief. Er is geen uitkomst voor het christendom zolang het er in volhardt de wetenschap te verwerpen die haar dogma's aantast. En geeft het zijn dogma's prijs dan heft het zichzelf op. Er is dus geen uitkomst voor het christendom. Het kan de geestelijke evolutie van het mensdom noch tegenhouden, noch inhalen en volgen.
Een tweede overweging onthult de tragiek van deze toestand. Indien de wens van pater Wildiers wordt vervuld, zullen de natuurvorsers, die van Galilei tot heden verketterd werden of verdacht en gewantrouwd, van nu af weer orthodox worden, maar de wijsgeren en de historici zullen het lot delen van Renan en Loisy. Zuilen zij over vierhonderd jaar op hun beurt ‘geïntegreerd’ worden, of zal de theologie, na de thans bepleite aanpassing, nooit meer evolueren? Indien zij niet meer evolueert is het dan wel de moeite waard een pijnlijke stap te zetten die niet nader brengt tot het verzoeningsdoel? En indien een tweede evolutie mogelijk moet worden geacht, is het dan nog de moeite waard voor vierhonderd jaar te excommuniceren en moeten de excommunicaties dan nog zo ernstig worden opgenomen als destijds die van Galilei en Renan?
G.W.
| |
| |
| |
Simenon, de geografie en de bezetting
In een vorig nummer heeft mijn vriend Guy Voets zich geërgerd aan de beschouwingen van een anonymus in de kunstbladzijde van het dagblad ‘Volksgazet’, die in een korte commentaar bij de verfilming van Georges Simenon's ‘La neige était sale’ placht te beweren, dat deze roman speelde in het door de geallieerden bezette Keulen van negentienhonderd vijf en veertig, zes en veertig, en er zijn ergernis over uitdrukte, dat de filmlui het angoissante verhaal niettemin in een vrij idyllisch Elzasser landschap schijnen gesitueerd te hebben. Op ernstige gronden tracht onze medewerker te bewijzen, dat het boek te Straatsburg speelt.
Vermits ondergetekende tweemaal daags de tanden van de anonymus uit ‘Volksgazet’ poetst (dagbladartikels worden slechts uitzonderlijk ondertekend), ga ik hier weliswaar niet trachten Guy Voets' voortreffelijke geografische exegese op doorslaggevende wijze te weerleggen, doch acht het noodzakelijk aan te tonen, dat mijn vergissing (indien inderdaad van een vergissing sprake) verklaarbaar is.
1. Simenon situeert nergens nauwgezet de plaats, waar zich ‘La neige était sale’ afspeelt, - zulks trouwens volkomen in strijd met zijn gewoonte zich steevast te bedienen van de exacte geografische en topografische benamingen.
2. Vanaf de eerste bladzijde heb ik in de hoofdfiguur Frank, een crapule uit de duizend, vooraleer zich althans meer naar het slot toe in hem die wonderbare catharsis voltrekt, logische consequentie van de door de auteur aan de mens verleende kans op genade, het typische arrivistische pestjochie uit de bevrijdingsdagen gezien, zoals het ook door Anton Roothaert zo treffend in ‘De Wenteltrap’ beschreven wordt.
3. Al de persoonsnamen in het boek van onze grote landgenoot zijn er Duitse, wat vanzelfsprekend is voor Straatsburg, maar in mijn geval toch ook wel als verzachtende omstandigheid mag gelden.
4. Men zegge mij wat men wil, doch een feit is het, dat de auteur weinig gedaan heeft om ons de typische bezettingstoestanden voor ogen te roepen. Ik beschouw zulks niet als een bezwaar, te meer daar ik weet dat, zo het Simenon's bedoeling geweest ware het wèl te doen, hij er ongetwijfeld op perfecte wijze in geslaagd zou zijn. Maar, aansluitend bij punt 2, heeft de roman in mij hoegenaamd niet de atmosfeer van de nazibezetting opgeroepen, doch wel die van de Babelse stemming van ontucht en gangsterisme, die kort na de bevrijding tot explosie kwamen. Het is mogelijk, dat ik mij voor de vele lezers wat al te apocalyptisch uitdruk, doch ik heb die periode meegemaakt in het Antwerpen onder de V-bommen van de winter 1944-45 en dat was een tijd, waar men zich als niet-Antwerpenaar nauwelijks een denkbeeld kan van vormen. ‘La neige était sale’ had inderdaad in het gebombardeerde Antwerpen uit die verschrikkelijke zes maanden kunnen spelen: ik verzeker u, que la neige y était sale! Het onderwereldniveau, waarin het verhaal zich afspeelt, - naar mijn
| |
| |
eerste indruk dus te Keulen onder geallieerde bezetting -, vertroebelde in mijn ogen de verhouding tussen de inwoners, d.i. de Duitse bevolking en vreemde bezetters, zoals zij dus op precies dezelfde wijze de verhouding tussen de Elzassers uit zeer louche Straatsburger milieu's en hun overweldigers in het ons door Guy Voets voorgehouden concept van Simenon heeft vertroebeld.
5. In hetzelfde verband is het de houding van het hoofdpersonage Frank tegenover de buitenlandse troepen in zijn stad, die mij op een dwaalspoor heeft gebracht. Hij tracht van hen bepaalde voordelen los te maken, - o.m. een kaart om vrij te circuleren -, terwijl het gesjacher met een hoger officier hem voor de tweede maal op korte tijd tot een cynische moord drijft. Nu ben ik de laatste, die de lof van de Duitse overweldigers zal zingen, - ik mag de schrijfkramp krijgen, als ik het doe -, maar een feit is het, dat al wat hiermede verband houdt in de roman wel erg de vrijgevochten far-westmentaliteit der Amerikanen, - althans te Antwerpen anno 1945 met het havengebied en het beruchte Top-Hatkamp -, voor de geest roept, veel meer dan bepaalde mondgemene Duitse uitspattingen, die stellig even evident waren, doch tot een andere sfeer van brutaliteit behoorden. Enfin, ik bedoel b.v. dat een Duits generaal misschien koudweg het fusiljeren van tien, twintig of honderd gijzelaars kon bevelen, doch dat een collega van hem niet typisch blijkt voor het Duits militarisme, wanneer hij verzot is op zeldzame horloges, die hij zich verschaft door tussenkomst van het schuim uit de door hem bezette stad.
6. Ik verwijs verder naar de passage waar Frank, tenslotte aangehouden, onder vier ogen door een militair onderhoord wordt. Op een gegeven moment geeft deze hem een klap met een lineaal. Wat stellen wij echter vast? Dat het deze officier dadelijk spijt, dat hij woedend op zichzelf is en zich gegeneerd voelt voor zijn ondergeschikten, die er zich rekenschap van geven, dat hij zich eens te meer niet heeft weten te beheersen. Welnu, deze reflexen en gevoelens heb ik als lezer onwillekeurig aan een brave jongen van een Amerikaans of Engels militair toegeschreven, die het land heeft aan een dergelijke politionele opdracht, er zich in ergert, er nerveus door wordt en reageert op een manier, die hij zelf als onwaardig beschouwt.
7. Ik geef toe, dat Franks verblijf in de als gevangenis ingerichte school mij de ogen had kunnen openen. Er wordt in die gevangenis nogal lustig op los geschoten, wat inderdaad mijn achterdocht had moeten opwekken. Maar nochtans wordt ook hier niets door de schrijver gepreciseerd. Enerzijds kan de verbeelding van de als een eenzaam roofdier opgesloten jonge gangster deze laatste parten spelen, terwijl anderzijds de geallieerden tijdens het uitoefenen van het monsterachtige bedrijf, dat nu éénmaal de oorlog is, links en rechts toch ook wel drastisch de krijgswet van oog om oog, tand om tand zullen toegepast hebben. In elk geval zijn de ondervragingen, waaraan de ‘held’ wordt onderworpen, niet van die aard om de situatie te verduidelijken: ‘le vieux monsieur’ (volgens Voets een Gestapoman
| |
| |
dus?) die hem onderhoort is een door de wol geverfde en sluwe politieman, doch veel meer ook niet. Een punt wordt nochtans geboekt door Guy Voets, wanneer het slot van het boek laat voorzien, dat Frank door een nekschot zal afgeslacht worden.
8. Naast mij ligt de brochure van het toneelstuk, dat uit ‘La neige était sale’ getrokken werd. In de proloog staat Frank op de scène tussen soldaten met de bajonet op het geweer. De regie-aanduiding luidt: ‘L'uniforme des soldats n'est exactement celui d'aucune armée connue’. Men krijgt de indruk, dat de auteur dus noch precies aan Duitsers, noch aan geallieerden heeft gedacht. Groter wordt nog de verwarring, wanneer men de regiegegevens voor de atmosfeer in de bar van Timo leest: ‘Dans toute la pièce la rigueur de la température et le caractère Europe centrale seront marqués par les pelisses, vêtements chauds, caoutchoucs, que les personnages, le plus souvent, retirent en entrant.’ Met stijgende verbazing lezen wij nog de nota, waarin voor het tweede bedrijf het appartement van de hoerewaardin Lotte, Franks moeder, aldus gedeeltelijk beschreven wordt: ...‘C'est une cuisine à la façon des pays du Nord ou de l'Europe centrale...’
Dit alles doet ons van langsom meer overhellen naar de mening dat Simenon volkomen opzettelijk en systematisch alles in het vage heeft gehouden, want hij zelf was het, die samen met Frédéric Dard voor de toneelbewerking van zijn roman instond. Wij moeten ons dan blijkbaar ook aansluiten bij de mening van Renée Saurel, die in haar recensie over Raymond Rouleau's regie van het drama in ‘Le Théâtre de l'OEuvre’ noteerde: ‘Le lieu, ni l'époque ne sont situés et c'est tant mieux. L'action se déroule dans un pays où il neige, qu'une armée étrangère occupe, où les gens crèvent de froid et de faim, où fleurissent le marché noir et toutes sortes de trafics et de combines.’
Zulks is ook het geval in de roman. Misschien is het in dit navrante klimaat wel het hoge huis, waar Lotte haar bedrijf uitoefent, dat mij aan Keulen heeft doen denken, - het ausradierte Keulen, dat ik kort na de oorlog zag en waar, - onbegrijpelijk -, boven de puinen uit op bepaalde plaatsen dergelijke als door een wonder gespaarde hoge, grauwe huizen oprezen. Keulen? Straatsburg? Geen van beide wellicht. Zo niet zou Simenon het ons nauwkeurig gezegd hebben.
H.L.
| |
Het geloof en de liefde
‘Morgen vang ik een walvis’, zei de visser die gewoon was haring te vangen, tegen zijn vrouw. Zij dacht (zoals vrouwen van vissers en van andere mannen denken): Dat kan toch niet, en zij verstopte zich 's nachts onder het dekzeil van zijn boot.
's Morgens vroeg ging de visser uit varen en omstreeks elf uur in de morgen ving hij een walvis. Hij trok de walvis heel moeilijk aan boord, en zoals te verwachten was kantelde zijn bootje om.
Hé, dacht de visser, er bestaan toch meerminnen, en hij paarde onder water met zijn vrouw. Die hij niet herkende, want al haar rimpels waren door het zoute water weggewassen.
H.C.
|
|