Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1218] [p. 1218] [Gedichten van K. Jonckheere] Aan gene zijde van het woordenboek In Zwitserland is een berg maar een berg in 't Evenaarswoud een boom maar een boom van Eva tot Ave een vrouw maar een vrouw. Maar een berg voor het huis van mijn moeder die nog nooit een berg heeft gezien maar een boom voor een igloe in Groenland waar nog nooit een boom was te zien en een vrouw denk ik zo in Cayenne in geen twintig jaar meer gezien is een berg is een boom is een vrouw. Zo is voor mij de traan van dit kind, ik: moeder Eskimo bagnoman, de traan van een kind en geen kindertraan. [pagina 1219] [p. 1219] Vriendschap Vrienden houden zich zelf te vriend men mag ze daarin niet storen hun mond hun ogen hun oren ze werden er mee geboren hebben er mee hun leven verdiend. Eens hebben ze er mee hun dood verdiend. Intussen zijn ze aan het leven wij zijn niet ten achter gebleven kwamen elkander langszij gedreven riepen gezellig en jeugdig dag vriend. Goên morgen goên avond goên nacht wat heeft de dag mij gebracht de man die ik hartelijk dacht met zijn mond met zijn ogen zijn oren heb ik in 't mensdom verloren. Wie hem vindt begrave hem zacht. [pagina 1220] [p. 1220] Misverstand Zijn aangezicht droomde van ogen zijn ogen droomden van zien zij hebben elkaar niet bedrogen zij konden elkander niet zien. Zijn aangezicht, dat kon spreken, sprak op een dag en vroeg licht maar ogen kunnen niet horen toen schreide dat arme gezicht. Doch ogen weten van tranen ook ogen die horen noch zien ziet ge wel zeiden die ogen dit vloeien is dat zien misschien? Nooit hebben ze elkander begrepen het aangezicht weende zo zeer maar de ogen zij waren tevreden zij vloeiden van langs om meer [pagina 1221] [p. 1221] Ondank Witte duinvliertrossen snokken in de bries aan hun stam, populierlovers ratelen kwaad: wortel is ketting. Ik, voorlopig portret los in de lijst van dit raam gezet, mag dwalen. Maar ik moet niet. Maar omdat 't Zondag is en ik tijd heb en de vrouw nog niet riep voor het avondeten en ik vrij werd zowel van vreugde als van pijn verlaat dit raam met aangezicht en naam. Want dichters zijn voor alles goed: in alle mazen naar adem te hoesten in alle klemmen hun poot af te knagen aan alle haken hun keel te scheuren, kortom de karwei van leven en dood. Intussen ging ik eten beneden en nu ik opnieuw voor het schemerraam sta is de bries uitgewaaid staan de popels te dromen geen vlier die nog een vingertop roert. Een verre vogel lacht mij uit namens de nacht. Wortel werd anker. K. JONCKHEERE Vorige Volgende