kleine, harde voorwerp. Een schreeuw scheurde door de ruimte, een enkele dierlijke kreet.
Zijn vader hoorde de schreeuw boven het geroffel van de donder. Hij opende de deur en zag zijn zoon, de vulhouder in de hand en star voor zich uitstarend.
- Heb jij zo geschreeuwd? vroeg hij aarzelend
- Ben ik het die hier zit? zei Erik langzaam.
De vader sidderde onder die wedervraag.
- Natuurlijk ben jij het, Erik, waagde hij. Wie zou het anders kunnen zijn?
- Zie jij niets vreemds aan mij, vader?
- Ik geloof het niet, tenzij... het is alsof je mij niet durft aankijken.
De stem van Erik, ijzig en traag:
- Is dat àlles?
- Spreek niet op die toon, Erik, wat zou er nog meer zijn?
- Méér... is... er... dus... niet.
- Je maakt me angstig. Is er iets dat je voor mij verborgen houdt?
Erik lachte kort, zenuwachtig.
- Eindelijk weet je het dus!
Het was alsof de vader een kruipdier door zijn ruggemerg voelde schuiven.
- Ik weet niet wat ik eindelijk zou weten, zei hij.
Erik sprak alsof hij geen verder antwoord verwachtte.
- Wat zou men ook méér aan zulke ogen kunnen zien?
De vader keek zwijgend toe. Erik zat met het gelaat naar hem gekeerd. De bliksem sloeg zijn vuurangels naar de aarde en de donder liet zijn donkere muziek door het heelal daveren. De regen ruiste op de daken en de tuin.
De ogen van Erik staarden boven het hoofd van zijn vader. Geluidloos naderde de man zijn zoon. De ogen verroerden niet. De vader hief de hand en bewoog ze vóór de starende blik. De ogen keken bewegingloos boven hem.
- Zeg dat het niet waar is, Erik?
- Het is waar.
- Blind?
- Ja, de bliksem.
De stilte kroop tussen hen in en beiden wachtten.