Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 897] [p. 897] [Nummer 9] [Gedichten van Bert Decorte] Sonnet I Roest en metaalschuim, schuurzand, puimsteen, grint, dat zijn voortaan de bloemen, welker geuren mij lief zijn en in staat mij op te beuren, als voor de leegten ik geen troost meer vind. Want sedert zeven jaren ben ik blind voor de schakeringen der bonte kleuren, die mij betoverden tot in den treure, vertroebelend de wezenlijke tint. Mij kan niet meer bekoren de narkose van zuidertuin met loom aroom van rozen. Er schuilt in gruis bedwelmender amoom: nardus van 't Niet, tot walgens mij benauwend, mijn wimpers met zijn sintels grauw bedauwend, brengt over mij de aanlokkelijkste droom. [pagina 898] [p. 898] Sonnet II Ook van de malve, goddelijke druiven druipt nu voor mij erbarmelijk vergift. Ik raak niet langer wijs uit het geschrift, waarvan de tekens telkens weer verschuiven Wet en gebod is: grondeloos verstuiven. Dat staat er op mijn tafelen gegrift. Ik haal geen zekerheid uit ziel en drift, noch uit de vlucht van morgenlijke duiven. Wie stoffelijk het leven heeft ontvangen en scheep gaat op de stromen van 't verlangen vindt nooit voor de overvaart de noodge loods. Of engel hij of duivel tot zijn heer koos, al wat hij wezen kan is wil- en weerloos een teerling in de knekelhand des doods. Bert Decorte Vorige Volgende