| |
| |
| |
De geneeskunde in de x-stralen van het toneel
Het is een waarheid als een koe, dat van het ogenblik af, dat wij geboren worden, wij reeds beginnen te sterven. Gezien het leven het voorlopige element is en de dood het definitieve, leeft de mensheid in een voortdurende strijd om het voorlopige zo lang mogelijk te rekken en het onder de leus ‘wij leven maar een maal’, in het gunstigste klimaat door te brengen.
Daar onze eerste ouders hun ‘mémoires’ niet hebben achtergelaten valt het ons moeilijk na te gaan, welke bewuste en nog meer onbewuste gronden hen er toe geleid hebben, zich te vergrijpen aan de verlokkelijke vruchten van de boom der kennis. Maar het lijkt mij niet uitgesloten, dat één hunner consideranten zal geweest zijn te pogen er het geheim der onsterfelijkheid mede te veroveren. Vandaar tot het besluit dat het plukken van de verboden vrucht de eerste geneeskundige daad der mensheid geweest is, is maar een stap. Men heeft trouwens de slang in het armoriaal der geneeskunde overgehouden.
‘In den beginne was de geneeskunst’. Zij is echter lange eeuwen taboe geweest. In haar praehistorisch en zelfs in een gedeelte van haar historisch leven heeft de mensheid tegenover de geheimenissen van leven en dood de voorzichtige struisvogelpolitiek van de heilige schrik aan de dag gelegd. Zij heeft zich aanvankelijk verlaten op de magische en obscure krachten, die door de officiële godsdienstige beoefenaars der primitieve therapeutiek werden gehuldigd. De Egyptenaren vereerden de genezende god Impoteh die, zoals
| |
| |
het in een normale evolutie past, aan algemene geneeskunde deed. Wij moesten op de Romeinen wachten om in de Faculteit der medicale goden de godin van de koorts (Dea Febris) te zien opstaan naast de godin van de bevalling (Dea Natio). Laten wij er niet te diep op ingaan, waarom de specialiste van de huidziekten ook een godin was (Dea Scabies). In ieder geval - niets nieuws onder de zon - aldus staat vast, dat reeds in het mystieke stadium der geneeskunst de specialisten geboren zijn, zodat wij gerust mogen aannemen dat het bestaan dezer splitsing in de hedendaagse geneeskunst een wilsbeschikking is der goden.
Zolang de magische, oncontroleerbare toverkrachten der priesters-geneesheren een feitelijk monopolie hebben bewaard, heeft de toneelkunst er zich wel voor gehoed zich met deze duistere machten te meten. Er is de laïcisering, de verwetenschappelijking van de geneeskunde nodig geweest, om haar beoefenaars op de planken te zien brengen. In het perspectief der menselijke verhoudingen komt het nogal logisch voor, dat de eerste theatrale presentatie van het geneeskundig bedrijf een satirische geweest is. Wanneer men verscheidene eeuwen lang niets dan een eerbiedig stilzwijgen heeft mogen bewaren, leek het aangewezen, dat de eerste veiligheidsklep die werd geopend een zucht van verlichting en een uitzetting van de lachspieren met zich zou brengen. Op het mysterie volgt de klucht. Aldus hebben in de Romeinse tijd, in de primitiefste toneelspelen die men ‘Atellanen’ noemde, de reizende dokters het reeds moeten ontgelden. Maar men heeft zich niet beperkt tot deze satirische beoordeling der geneeskunst. De grijparmen van de geneeskunst, in haar breedste zin opgevat, zijn zo wijd uitgestrekt dat het bij die ene reactie van spottend scepticisme niet kon blijven. Gaston Baissette heeft in een studie gewijd aan ‘Le Roman et la Médecine’ onderlijnd dat, normaal gesproken, een roman-personage iemand is, die van de normale weg afwijkt, die zich declasseert, die zich van de gewone menselijke stromingen onderscheidt. Van het ogenblik af, dat een morele crisis intreedt is er een ernstige kans, dat men het domein van de pathologische physiologie bestrijkt. ‘Les romans de tous les temps’, zegt hij, ‘décrivent les souffrances, les maladies,
| |
| |
la mort, les angoisses physiques, les tortures physiques, les tempéraments extrêmes, les délirants, les persécutés, les anxieux, les abouliques, toutes les nuances de névroses, de passions et de douleurs’.
Alle verhoudingen in aanmerking genomen kan hetzelfde gezegd worden van het toneel. Indien het hier behandelde onderwerp in deze extensieve zin moest worden behandeld, zou mijn uiteenzetting verscheidene boekdelen beslaan. Wij zouden evengoed de morbide jaloersheid van Shakespeare's Othello te ontleden hebben als het Oidipouscomplex van Racine's Phèdre. Er zou zich evengoed een vergelijkende studie van het geheugenverlies opdringen in de Siegfried van Giraudoux en in Le Voyageur sans Bagages van Anouilh. De invloed van Siegmund Freud en de psychoanalyse zou dankbare punten van vergelijking en van verschil vertonen in het toneelwerk van de Oostenrijker Arthur Schnitzler - die zelf dokter was - en in dit van de Fransman Henri Lenormand.
Zelfs indien wij ons beperken tot de toneelwerken waarin een rechtstreekse medicale interferentie te vinden is kunnen wij, bij wijze van steekproeven, enkel stilstaan bij sommige auteurs die in verscheidene opzichten en in verscheidene richtingen de medicale vraagstukken hebben doorkruist.
| |
Molière
‘A tout seigneur tout honneur’. De man die met een werkelijk obsidionale koorts de opkomende geneeskunde naar het lichaam en de ziel heeft getast, is niemand minder geweest dan Molière, die tot heden toe nog steeds geldt als de grootste komische auteur aller tijden. Indien ik professor in de Franse literatuur was, zou ik aan de mijmeringen van een mijner studenten als doctorale thesis toewijzen het thema: ‘Molière le Pathétique’.
Het kan op het eerste gezicht paradoxaal klinken ten overstaan van een ironist bij uitstek. En nochtans...
Er is voor de hardnekkigheid, waarmede Molière de geneeskunde en haar beoefenaars frontaal en lateraal heeft aangegrepen, geen andere uitleg te vinden dan het pathe- | |
| |
tische leven zelf van de auteur-toneelspeler. De psychanalist onzer dagen zou aan hem een leerzame studie kunnen wijden op het stuk van zijn anti-medicaal complex. Laten wij niet uit het oog verliezen, dat Molière gestorven is op vijftigjarige leeftijd, in volle activiteit, een paar uren nadat hij uitgeput de vierde uitvoering van zijn laatste succes ‘Le Malade Imaginaire’ had bezorgd. Men moet zich in de huid kunnen steken van dit dramatisch genie, dat een leven van strijd en tegenkanting achter de rug had en toen in volle glorie, maar met nooit versagende dapperheid, elke dag zoals Sisyphus een steenblok naar de bergtop moet rollen. Reeds verscheidene jaren leed hij aan de zware borstkwaal, die hem uiteindelijk ten gronde zou richten. Hij had op zijn schouders de last getorst van een toneelgezelschap, waarvan hij de morele en de materiële belangen moest behartigen. Hij was de overgevoelige, wie de zorg om het dagelijks brood zijner medespelers een aanvullend element van ondermijning toevoegde bij het op zichzelf reeds uitputtende gezwoeg van de speler-toneelschrijver, die almaardoor voor nieuwe stukken en nieuwe interpretaties had te zorgen.
Er moet in zijn laatste jaren een pathetische maar ongelijke strijd gevoerd zijn geworden tussen de hem begevende levenskrachten en de reuzentaak, waarvoor hij zich had gespannen. Beloerd en belaagd, toegejuicht en omstreden, gebanvloekt en verheerlijkt, het was een gebalotteer tussen twee uitersten, een onverpoosd zoeken naar een nooit bereikt evenwicht.
Iemand heeft eens gezegd, dat de geneesheer de vriend is voor de slechte dagen. Wat was het beeld, dat de geneeskunde in de XVIIe eeuw de naar levenspotentieel smachtende Molière kon bieden?
De Franse geschiedschrijver Pierre Gaxotte heeft in ‘Histoire des Français’ geschreven, dat de geneeskunde een schepping is van de XIXe eeuw en dat bepaaldelijk in 1809 Laënnec dit nieuwe tijdperk heeft ingeluid door de uitvinding van de auscultatie. In het vastleggen van een dergelijke datum kan natuurlijk iets willekeurigs schuilen. Maar anderzijds kan niet worden geloochend, dat pas met de Renaissance niet alleen de geneeskunde, maar de wetenschap in het algemeen zich op de feiten, op de proefneming, op
| |
| |
het exacte onderzoek zijn gaan richten. In de XVIIe eeuw was men slechts nauwelijks tot de eerste theorieën over de bloedsomloop gekomen. De chemie speelde quasi nog geen rol bij de behandeling der ziekten en ook de microbiologie zou, samen met de microscopische onderzoeken, slechts na 1675 haar intrede doen in de geneeskundige wetenschap. Men zwoer nog veelal bij Hippocrates en Gallianus. Mysticisme en astrologie behoorden nog tot de doorslaggevende elementen van de heilwetenschap. ‘Les Humeurs’ et ‘Les Tempéraments’ waren de holklinkende benamingen waarachter nog een enorme onkunde school.
Het was de tijd toen men de behandeling van de syphillitieker inzette en afsloot met zweepslagen, omdat men deze kwaal, ‘le mal napolitain’ geheten door de Fransen, en ‘le mal français’ door de Italianen, evenzeer beschouwde als een morele kwaal dan als een physieke ongesteldheid.
In dit eerste stadium van de zichzelf zoekende geneeskunde leed zij zoals elke neophytenbeweging zowel onder de aanmatigende hoogmoed van haar protagonisten als onder het elementaire van de middelen van genezing, waarover men beschikte. Het had op Molière een zeer pijnlijke indruk nagelaten, dat bij het sterfbed van zijn geliefde meester, de wijsgeer en natuurkundige Gassendi, de strijd tussen de dokters liep over de vraag of er al dan niet een ‘saignée’ moest worden toegepast. Dit zal ongetwijfeld zijn inspiratiebron geweest zijn wanneer in ‘L'Amour Médecin’ de heer Tomès aan Sgaranelle zegt, dat zijn dochter zal sterven indien er geen aderlating plaats grijpt, terwijl de heer Desfonandrès staande houdt dat zij zal sterven indien er bloed getapt wordt.
Gassendi heeft op Molière een grote invloed uitgeoefend. Hij is trouwens een der eersten geweest om op het wetenschappelijke plan ‘La Querelle des Anciens et des Modernes’ te griffelen. Tegenstander van de verslaving aan het gezagsbegrip van diegenen, die bij Aristoteles blijven stilstaan, komt hij op voor de onafhankelijkheid van de gedachte en de toepassing van nieuwe experimenten, die door zijn eeuw aan het licht gebracht worden. In deze gedachtengang drijft Molière de spot met Thomas Diafoirus, de jonge dokter die mordicus bij de ouden blijft stilstaan en maar geen
| |
| |
open oog wil hebben voor de bevindingen van zijn eigen tijdperk.
Ook Gassendi had het in het bijzonder tegen al te brillante en niets zeggende formuleringen, die de kern van de zaken niet raken en meer betitelingen dan werkelijke definities vertegenwoordigen. Molière heeft in het anders betrekkelijk zwakke toneelspel ‘Monsieur de Pourceaugnac’ een scène ingeschakeld, die eigenlijk de meest kapitale is en waarin hij scherp de draak steekt met de ronkende benamingen die in de geneeskunde worden ingevoerd.
Deze gedachte is zelfs tot in het moderne toneel doorgedrongen. Wij zien inderdaad Jean Anouilh in ‘La Valse des Toréadors’ gekscheren met het feit, dat de geneeskunde er vaak genoegen mede neemt, wanneer er voor een ziekte een nieuwe benaming is uitgevonden.
Het is tegen dit louter verbalisme en tegen de academische discussie, buiten de werkelijkheid om, dat Molière scherp stelling heeft genomen. Buiten de afzonderlijke scènes links en rechts verspreid heeft hij drie comedies bijna volledig gewijd aan de satire der geneesheren: ‘L'Amour Médecin’, ‘Le Médecin malgré lui’, en ‘Le Malade Imaginaire’.
Buiten de theoretische leerschool van Gassendi had hij trouwens de bittere ervaring van de werkelijkheid medegemaakt. Niet alleen had hij beleefd, dat de zoon van zijn vriend La Mothe Le Vayer op vijf en dertigjarige leeftijd het slachtoffer werd van onervaren geneesheren, maar hij had daarenboven zelf twee zoons verloren op jeugdige leeftijd. Maar last not least, - ‘charity begins at home’ -, het griefde hem vooral, dat de Faculteit met zijn eigen geval geen weg wist. Wel blufte hij ermede, dat hij zich niet verzorgde, maar er bleven bij zijn dood bij twee apothekers rekeningen te betalen van 187 pond, die onloochenbaar bewijzen, dat hij zijn eigen geneesheer speelde. Men beweert zelfs, dat hij op een enkele dag vier aderlatingen liet toepassen en het zal wel een gevolg zijn van de uitblijvende uitwerking, dat hij zo stelselmatig in zijn comedies tegen deze geneesmethode te keer ging.
Overigens vond men in zijn bibliotheek een medicaal traktaat van de oude Griekse arts en plantkundige Pedanios Dioscorides (ca 50 n. Chr.).
| |
| |
Wanneer men de diatribes van Molière tegen de geneeskunde van naderbij beschouwt, komt men tot het besluit, dat het mecanisme van zijn kritiek eigenlijk een vorm van ‘dépit amoureux’ is tegenover een wetenschap, waarop hij te hoge verwachtingen had gesteld.
De hedendaagse geneeskunde heeft tegenover Molière geen wrok bewaard. Ik ben de overtuiging toegedaan, dat onze moderne artsen zelf plezier beleven aan de wijze, waarop hun XVIIe eeuwse voorgangers over de hekel werden gehaald.
Houdt zulks alleen verband met het feit, dat er enkele eeuwen zijn overheengegaan en er dus een soort prescriptie - in de rechterlijke betekenis van het woord - is ingetreden, waarvan de misdadige Molière thans de verzachtende omstandigheden zou genieten?
Zou het kunnen zijn omdat men gemakkelijker heenstapt over de spot waarvan de buur, en a fortiori de verre voorganger, het slachtoffer is op voorwaarde dat men er zelf aan ontsnapt?
Ik geloof veeleer, dat deze houding haar verklaring vindt in het feit, dat de meer geëvolueerde geneeskunde onzer dagen zich op een veel solieder terrein gevoelt en gerust kan aannemen, dat er ballast gegooid wordt voor de periode van zoeken en vaak mistasten, die tot de Molièreske vis comica heeft aanleiding gegeven. Buiten ‘Le Malade Imaginaire’ behoren de antimedicale comedies van Molière niet tot het beste, dat hij heeft geschreven en hij zou er zeker de onomstootbare roem niet hebben mede geoogst, die hem bv. door ‘Tartuffe’ en ‘Le Misanthrope’ zijn bijgebleven.
En toch hebben zijn antimedicale schimpscheuten de lachlust van zijn tijdgenoten opgewekt.
Waarom? Om dit nader te omschrijven moet men tot de diepere grond, tot de betekenis van de comische kracht in zichzelf trachten door te dringen.
Bergson heeft de lach bestempeld als ‘une relation brisée’. Wanneer er een grote wanverhouding bestaat tussen wat is en wat zou moeten zijn ontstaat de comische ontploffing als van zelf.
Ramon Fernandez heeft bij het bestuderen van de lach van Molière vooropgesteld, dat wij niet lachen wanneer een
| |
| |
kind op straat valt. Maar wij lachen wel, wanneer een gewichtig en plechtstatig man op straat valt. Indien deze meneer een indrukwekkende baard draagt lachen wij nog meer. Waarom? Omdat de gewichtige, plechtstatige en gebaarde heer in onze ogen een aanmatiging ten toon stelt: deze namelijk, dat hij de omstandigheden beheerst en dat hij met gezag over de zaken regeert. Welnu, zijn val is een klinkende tegenspraak van zijn aanmatiging. De lach herstelt het verbroken evenwicht.
Buiten elke vooringenomenheid mogen wij vooropstellen dat de geneeskunde van de XVIIe eeuw de gewichtige, plechtstatige en gebaarde heer verbeeldde waarvan Fernandez spreekt.
De geneesheer van die tijd meende zich zelfs reeds te moeten onderscheiden door zijn wijze van kleden: de hoge punthoed is voldoende bekend door de caricaturen om er niet langer bij stil te staan.
Maar het is vooral de overmoedige aanstellerigheid van een nog zeer verse wetenschap, die haar de onbeschermde flanken heeft doen bieden aan de twijfelzuchtigen, aan de ongelovige Thomassen, aan de ontgoochelden, aan de bedrogenen. De geneeskunst heeft daarbij geen meer uitzonderlijke positie ingenomen dan welke jonge beweging ook uit deze en latere eeuwen. Ook zij heeft haar te onstuimige aanhangers gekend die in de adolescentie van hun leer meer dachten te weten dan ze in hun mannenjaren toegaven. Het tikje charlatanisme, waarmede dit werd gekruid, heeft er het zijne toe bijgedragen, om de kwetsbaarheid der jonge corporatie nog te verhogen. De conclusie ligt voor de hand: de Diafoirussen van Molière lagen voor het grijpen. Zij hebben zelf de dankbare types geschapen, waarop de scherptoeziende toneelschrijver enkel de schrandere blik te richten had om ze ten voeten uit te tekenen. Het valt moeilijk uit te maken, of de persiflage van Molière er toe bijgedragen heeft om aan de geneeskunde de nodige correctieven aan te brengen.
Om de bekende spreuk te beschamen: ‘Le ridicule n'a pas tué’. Vermoedelijk heeft de Cartesiaanse geest, de geest van zelfcritiek, meer dan wat ook er toe bijgedragen om stilaan de nodige ‘rectification de tir’ aan te brengen en
| |
| |
traag maar zeker de weg te banen naar een gelouterde wetenschap die de waanwijsheid der eerste jaren heeft afgelegd.
Tussen Molière en de moderne tijden is er om zo te zeggen een hiatus geweest ten overstaan van de behandeling der geneeskunde op het theatrale plan. Men moet erkennen dat men het met Molière alleen al voor een tijd kon doen. Maar daar komt bij dat in de XIXe eeuw, vooral in de romankunst, de medische kunst eerder een gunstig vooroordeel heeft genoten, waartoe haar wetenschappelijke consolidatie ongetwijfeld heeft bijgedragen.
In 1922 verscheen van de hand van zekere E. Angot een commentaar over de ‘Rôles et caractères dans les comédies de Molière’. In het kapittel betiteld: ‘Les Médecins et la Médecine chez Molière et en Ville’ luidt het met apodictische, geen tegenspraak duldende zekerheid: ‘La matière dont Molière a tiré trois comédies, une scène qui compense les faiblesses de Monsieur Pourceaugnac, et nombre de traits plaisants logés un pen partout, fait défaut à présent aux acteurs comiques. Elle est devenue impossible à tel point qu'aucun d'eux ne songe à la renouveler pour en faire son profit, ni même à jalouser les devanciers pour les ressources qu'ils y trouvaient. La médecine ne peut plus être détachée de la science; les médecins ne sont plus ridicules; et mettre sur la scène un Argan moderne, esclave complaisant des ‘régimes’ ce serait proprement jouer tous les spectateurs.
C'est pourtant la question humaine par excellence puisque la durée de la vie (en dehors des circonstances accidentelles), l'état de la santé, la nature de l'humeur journalière, dépendent pour une part considérable de l'art médical, de la valeur individuelle des praticiens et de la soumission des patients à leurs ordonnances. Mais le tout a cessé d'être un sujet de comédie, et ne se prête plus qu'aux études de moeurs et de caractères, patrimoine du roman moderne, genre indépendant du théâtre’.
Na in dit verband ‘Le Docteur Herbeau’ van Jules Sandeau, ‘Les Morticoles’ van Léon Daudet en ‘Le Médecin de Campagne’ van Balzac te hebben geciteerd, besluit de heer Angot: ‘Si l'on rit aux comédies ou aux scènes “à médecins” de Molière, c'est d'abord qu'elles sont irrésis-
| |
| |
tiblement gaies, et ensuite, que l'on n'y est point gêné par l'assimilation possible du présent au passé. Là, au moins, Molière se serait donc strictement enfermé dans son époque.’
Wellicht was de inkt van dit betoog nog niet opgedroogd toen Jules Romains in 1923 zijn ophefmakend ‘Knock ou le Triomphe de la Médecine’ de heer Angot door een onweerstaanbare ‘knock-out’ met de vloer van de literaire ring in kennis bracht.
De heer Angot kon in zoverre wel gelijk hebben, dat bepaalde aspecten uit de geneeskunde sinds Molière door de tijd en de evolutie waren voorbijgestreefd. De perspectieven zijn veranderd. De geneeskunde is haar kinderschoenen ontgroeid. Zij heeft met reuzenschreden haar wetenschappelijke en technische uitrusting verstevigd. Zij heeft voor het overige door de specialisatie een dergelijk hermetisme verworven, dat het vóór en tegen van deze of gene medicatie zich herleidt tot een spel voor louter ingewijden. Ten tijde van Molière kon de goede gemeente er zich over verlustigen of de in hun middelen beperkte medici het moesten halen met X aderlatingen of Z purgaties. Het summaire zelf dezer medicale tussenkomsten vergemakkelijkte de spotlust der toeschouwers.
Het ligt voor de hand dat de theaterliefhebbers onzer dagen weinig plezier en wellicht nog minder begrip zouden beleven aan een geleerde discussie op de planken over de waarde der penicilline of over de onfeilbaarheid der sulfamieden. Maar de invloedssfeer en het gezichtsveld der geneeskunde zijn intussen zo onmetelijk verruimd, dat deze nieuwe ontwikkeling op zichzelf andere problemen is gaan stellen, die wel binnen het bereik blijven der ontwikkelde XXe eeuwers. Daarenboven zijn het veelal problemen, zo innig vergroeid met onze maatschappelijke evolutie, dat het zelfs normaal voorkomt hun behandeling een literaire en zelfs een toneelmatige vorm te zien aannemen. Het kan niemand ontgaan, dat vraagstukken als de sociale geneeskunde, de psychanalyse of de psychiatrie thema's in zich kunnen sluiten, waarvan de twistpunten tot zeer pregnante theaterconflicten aanleiding vermogen te geven.
Het gebruik van penthotal als waarheidsserum bij criminele zaken, het al of niet gewettigd voorkomen van de
| |
| |
euthanasie en de terugslag op het liefdeleven van de kunstmatige bevruchting zijn zo omstreden vraagstukken geworden, dat zij werkelijk in het publieke domein gevallen zijn.
Het lijkt mij overigens vermetel te beweren, dat de hedendaagse dokter als psychologische entiteit of als sociaal wezen buiten de belangstellingssfeer van het moderne theater zou gevallen zijn. In wat men heeft geheten ‘cette comédie en cent actes divers’ is het ondenkbaar, dat de dokter volledig vrij uit zou gaan en dat zijn bedrijf zoals elk ander menselijk bedrijf geen stof zou bieden aan de scherpe gisping van een vinnige comedieschrijver of aan de schrijnende tragiek van een scherp toeziende dramaturg.
| |
Knock.
Het ligt voor de hand, dat al wie aan de equatie toneelgeneeskunde denkt, onvermijdelijk de figuur van Knock, deze beroemde creatie van Jules Romains, voor de ogen oproept. De voortreffelijke acteur Jouvet heeft aan dit personage een zo levendige gestalte gegeven, dat wij gerust mogen zeggen dat Knock in de legende getreden is, hetgeen hem nog meer illustreert dan wanneer hij tot de werkelijke geschiedenis had behoord. Knock heeft voortaan een plaats verdiend in de ‘Larousse’ of in de ‘Winkler Prins’ als een symbool dat naast Don Quichotte, Tijl Uylenspiegel, Don Juan, Faust en zoveel anderen geroepen is, om de belangstelling der komende eeuwen op te wekken.
Hoe Knock ontstaan is in het zeer vruchtbaar brein van de alles omvattende canulargeest van Jules Romains, blijft het geheim van de schrijver. Hij heeft zich alleen over de aanleiding van dit ontstaan uitgelaten tegenover een groep geneesheren: ‘J'ai rencontré Knock sur une route où je venais de recevoir un grain de sable dans l'oeil; et comme je cherchais à le retirer très maladroitement en relevant ma paupière, c'est alors qu'il passa dans une somptueuse torpédo, fit halte et reconnut, en découvrant le blanc de mon oeil, que j'étais atteint d'une insuffisance du pancréas.
Je dus prendre le lit et cette maladie dure toujours. Elle
| |
| |
m'est devenue familière, indispensable et chère. Je me demande si, sans elle, la vie vaudrait d'être vécue’.
Het is niet van belang ontbloot wanneer men naar de diepere betekenis van Knock graaft, het oordeel te kennen van Jouvet die zich dan toch gedurende meer dan vijf en twintig jaar met deze omstreden figuur vereenzelvigd heeft. Hij heeft in een schitterende voordracht een toelichting gegeven, die weliswaar voor discussie vatbaar is, maar die niettemin verdient weerhouden te worden, omdat hij zijn personage op een hoger plan brengt dat het kader van de toneelkunst en van de geneeskunde ver overschrijdt.
Men heeft aanvankelijk, zegt Jouvet, in Knock de caricatuur gezien van het menselijk bijgeloof en een satire van de geneeskunde. Jouvet neemt aan, dat er in deze opinie een gangbaar element is, maar dat het probleem tot deze verhoudingen herleid, op een te enge wijze gesteld is. Het medicale probleem is volgens hem alleen een voorwendsel en een uitgangspunt. Romains zou de geneeskunde hebben uitgekozen om de toeschouwer onzer eeuw het panoramatisch schouwspel voor te spiegelen van een der grote kracht-ideeën van onze tijd en wel namelijk het reusachtig mecanisme dat de hedendaagse maatschappij domineert: de suggestie en de auto-suggestie.
‘Il y a vingt-cinq ans’, zegt Jouvet, ‘par une illumination qui allait agir en profondeur, Knock nous apportait la direction révélatrice d'une mentalité nouvelle. C'étaient l'Edu cation, la Science et la Culture qui faisaient leur entrée sur le théâtre avant de scintiller sur de vastes frontons; c'était l'Information et ses procédés, ses progrès stupéfiants, so dramatisation intense, les révélations brèves et terrifiantes, l'invention de nouvelles défaillances, de besoins nouveaux, l'exaltation d'angoisses supplémentaires où l'humanité allait s'alimenter désormais.’
In iedere eeuw schept het mensdom zichzelf nieuwe goden en legt het zich nieuwe mythen op die het uitzicht van de tijd veranderen.
Onze eeuw is de eeuw der propaganda op grote schaal geworden. Deze gaat vanaf het reusachtige coca-cola affiche van de Amerikaanse ‘Biggest in the world’-mentaliteit tot de vooroorlogse Nazicongressen van Nürnberg en de bacte- | |
| |
riologische oorlogsslogan van Korea. Met een ‘coup de pouce’ had Knock evengoed de incarnatie kunnen worden van dr. Goebbels of van Vichinsky.
Er ligt in een van de verklaringen van Knock besloten dat hij andere mogelijkheden voor zichzelf zag: ‘Presque tous les métiers secrètent l'ennui à la longue, comme je m'en suis rendu compte moi-même. Décidément il n'y a que la médecine’, maar hij herpakt zich onmiddellijk, ‘...peut-être aussi la politique, la finance et le sacerdoce que je n'ai pas encore essayés’.
Indien Romains dan toch van Knock een medicale wisselfiguur heeft gemaakt, zal dit wel geweest zijn omdat het geneeskundig symbool voor de massa het meest treffende is. Op weinige uitzonderingen na - namelijk diegenen die Knock heeft bestempeld als ‘les malades qui s'ignorent’ - lopen wij allemaal de kans, enkele malen in ons leven de krachtproef met de geneeskundige corporatie aan te gaan.
De inzet, het behoud van ons kostbaar en unieke leven, is belangrijk genoeg om ons tegenover de practicijn, waarvan men zijn heil verwacht, de meest uiteenlopende gamma van menselijke gevoelens te laten bespelen.
Deze gaan van het blindste geloof, langs het matig vertrouwen tot het illusieloze scepticisme. Zij uiten zich zowel door de meest welluidende lofbazuinen als door de vernietigende trompetten waartegen het Jericho van de meest gevestigde faam niet bestand is.
Romains is er in geslaagd in een doodgewoon dorp, waar de geneeskunde onder de slappe impuls van Dr. Parpalaid slechts een schuchter vegetatief leven leidt, van de geneeskunde de drijvende kracht te maken die Knock tot de onbetwiste figuur schept van de wakker geschudde gemeenschap.
Er is in Knock een element van superioriteitsgevoel dat in de lijn loopt van de thesis welke door Jouvet wordt vooropgezet. Knock ondergaat tenslotte zelf het gevoel van auto-suggestie dat bij de behandeling van zijn patiënten van zo doorslaggevende aard is.
Op een gegeven ogenblik vat hij post vóór het venster van de herberg te Saint-Maurice, alwaar hij zijn medicaal hoofdkwartier heeft opgeslagen. Dan is het, dat hij voor
| |
| |
Dr. Parpalaid in een werkelijk gevoel van exaltatie, het beeld voor ogen tovert van zijn overwinning:
‘Venez un pen ici, docteur Parpalaid. Vous connaissez la vue qu'on a de cette fenêtre. Entre deux parties de billard, jadis, vous n'avez pu manquer d'y prendre garde. Tout làbas le Mont Aligre marque les bornes du canton. Les villages de Mesclat et de Trébures s'aperçoivent à gauche, et si, de ce côté, les maisons de Saint-Maurice ne faisaient pas une espèce de renflement, c'est tous les hameaux de la vallée que nous aurions en enfilade. Mais vous n'avez dû saisir là que ces beautés naturelles, dont vous êtes friand. C'est un paysage rude, à peine humain, que vous contempliez. Aujourd'hui, je vous le donne tout imprégné de médecine, animé et parcouru par le feu souterrain de notre art. La première fois que je me suis planté ici, au lendemain de mon arrivée, je n'étais pas trop fier; je sentais que ma présence ne pesait pas lourd. Ce vaste terroir se passait insolemment de moi et de mes pareils. Mais maintenant j'ai autant d'aise à me trouver ici qu'à son clavier l'organiste des grandes orgues. Dans deux cent cinquante de ces maisons - il s'en faut que nous les voyions toutes à cause de l'éloignement et des feuillages - il y a deux cent cinquante chambres où quelqu'un confesse la médecine, deux cent cinquante lits où un corps étendu témoigne que la vie a un sens, et grâce à moi un sens médical. La nuit, c'est encore plus beau, car il y a les lumières. Et presque toutes les lumières sont à moi. Les non-malades dorment dans les ténèbres. Ils sont supprimés. Mais les malades ont gardé leur veilleuse ou leur lampe. Tout ce qui reste en marge de la médecine, la nuit m'en débarrasse, m'en dérobe l'agacement et le défi. Le canton
fait place à une sorte de firmament dont je suis le créateur continuel. Et je ne vous parle pas des cloches. Songez que pour tout ce monde, leur premier office est de rappeler mes prescriptions; qu'elles sont la voix de mes ordonnances. Songez que, dans quelques instants, il va sonner dix heures, et que pour tous les malades, dix heures, c'est la deuxième prise de température rectale, et que, dans quelques instants, deux cent cinquante thermomètres vont pénétrer à la fois...’
Bij Jules Romains mag men zich steeds aan de spuiters-ironie verwachten, die om de hoek komt gluren. Maar indien
| |
| |
wij het beeld van deze twee honderd vijftig ‘rectale thermometers’ niet zo Breugeliaans aanvoelden, zouden wij deze passus om zijn zuiver lyrische gaven bijna als een brok poëzie beschouwen.
Toen Adolf Hitler in 1940 met zijn dertig Duitse architecten in Parijs op de Place de la Concorde aan het dromen was, hoe hij dit enig urbanistisch beeld in het kader van een toekomst-Berlijn zou aanpassen, moet hij zich, alle verhoudingen in aanmerking genomen, in de triomfantelijke stemming gevoeld hebben van een politieke Knock.
Het komt natuurlijk niet in mij op, de doorsnee-dokter van Hitleriaanse machtswellust te verdenken. Maar het moet soms wel een bovenmenselijke ootmoed vragen om aan het ‘vertigineuse’ te ontsnappen, wanneer men door zijn wetenschap de boze natuurkrachten weet te beheersen. Men denke aan de formule van Pascal: de dictator Cromwell bedreigd door de miniatuur-dictatuur van een infinitesimaal steentje, dat zich ongelegen in zijn waterkanalen heeft vastgezet, - en daarboven dan de mogelijke super-dictatuur van de geneesheer, die bij dit alles het laatste woord... kan hebben.
Het is om er duizelig van te worden indien men zijn machtswellust niet weet te temperen met een goede dosis Cartesiaanse twijfel aan de zelf zekerheid.
Madeleine Israël die aan het eerste gedeelte van het leven van Jules Romains (vóór de periode van ‘Les Hommes de Bonne Volonté’) een studie heeft gewijd, meent in Knock dezelfde mysterielijn terug te vinden, die in zijn wetenschappelijk werk voorhanden is. Voor de enen is het een ‘charge’ tegen de geneesheren waarin men het geestelijke vaderschap van Molière terugvindt. Voor de anderen is het een satire op de geneeskunde en haar methodes. Voor anderen nog is het de afschildering van een charlatan. Bepaalde dokters hebben in Knock, schijnt het, zekere hunner collega's geconterfeit gezien. Zou men zich durven verstouten te denken, dat ook bij de medicale gemeenschap, zoals bij de advocaten, naar het beruchte woord van Jules Destrée, de confraterniteit een ‘haine vigilante’ is, of om het geschaafder uit te drukken: ‘la poësie de la concurrence’?
In dit geval lopen de confraters die in een concurrent een
| |
| |
‘Knock’ herkennen wellicht gevaar het avontuur op te lopen dat aan de Franse uitgever Bernard Grasset is overkomen.
Henry Muller vertelt in ‘Trois pas en arrière’ hoe zijn patron Grasset het stuk van Edouard Bourdet ‘Vient de paraître’ was gaan zien, waarin een uitgever voorkomt, die uit zijn eigen leder gesneden is. Hij vermaakte zich kostelijk en kon niet nalaten aan zijn geestdrift uiting te geven door een luidruchtig ‘c'est amusant; el pais c'est tellement Gallimard’!
Neen het zou te goedkoop zijn in Knock een sleutelcomedie te zien aan het adres van Dr X of Dr Z. Men heeft wellicht onvoldoende aandacht geschonken aan het feit, dat Romains aan zijn comedie de ondertitel gegeven heeft ‘ou le Triomphe de la Médecine’. Hij heeft aldus zelf de hoofd-bedoeling van zijn werk klaar gegeven.
Romains heeft met die productie de lijn verder doorgestippeld van zijn unanimistische theorieën. Hij had reeds in een schets getiteld ‘Le Bourg Régénéré’ de morele ontwaking voorgespiegeld van een gemeente, die zich geleidelijk omvormt door het onnozele feit dat op zekere dag een doodgewone postjongen met krijt een sociale slogan heeft geschreven in de openbare dorps-W.C. Ook in ‘Knock’ komt er een equatie tot stand tussen de verschijning van de wonderbaarlijke dokter en de volledige wijziging, die het dorp door zijn actie ondergaat. De klemtoon ligt dus evengoed bij het collectieve wezen, bij het unanieme leven, dat medicaal wordt omgewenteld als bij het individu Knock, dat aan de basis ligt van deze heromschepping.
De auteur onderstreept trouwens minder de charlataneske kant van Knock dan wel de obsessie, de beroepsvervorming, waarvan hijzelf de typische verschijning wordt. Hij poogt zodanig de goede gemeenschap er van te overtuigen ‘que tont homme bien portant est un malade qui s'ignore’ dat hij uiteindelijk als door een soort kortsluiting in de kringloop van zijn theorieën wordt medegeslingerd. Wanneer men hem voorstelt, dat op deze wereld de moraliteit ook nog wat te betekenen heeft en dat de sociale activiteit en het geluk van een land insgelijks meetellen, antwoordt hij argeloos als een reine Parsifal: ‘Moi, je fais de la médecine’! Wat er ook van zijn, men moet bij Romains erkennen, dat hij nooit in
| |
| |
de bitterheid vervalt, die in de satire van Molière een zure nasmaak achterlaat. Er is bij die afstammeling uit de kerngezonde buiten van de Velay de spotgeest van de Normalien overgebleven, die hem wars maakt zowel van de grove farce als van de verlagende caricatuur.
Paul Blanchart looft in hem de zin voor ironie: ‘ce sens de l'ironie - qui rendit si salubre Ie climat dn XVIIIe siècle - notre âge de fer et d'avidité l'a perdu’. Hij citeert daarbij een zeer typisch woord uit ‘Les Gopains’ van Romains: ‘L'ironie est en retard sur l'avion’, onderstrepend dat in het geestelijk drama van de moderne wereld de ironie er hoogst nodig is om te verhinderen, dat het geloof in onszelf, dat wij dienen terug te vinden, in fanatisme zou ontaarden.
| |
Theater en Hygiëne
Wij hebben tot nog toe de geneeskunde behandeld als ‘lijdend voorwerp’ van het toneel. Maar niet enkel het leven is een ‘comédie en cent actes divers’. Het toneel zelf bezit zijn menigvuldige facetten. Met de wetenschappelijke uitdieping der medicijnen gaat de behoefte gepaard hun verspreiding in de hand te werken bij de massa's die door pauperisme of vooroordeel van hun gunsten verstoken blijven.
Het einde van de XIXe en het begin van de XXe eeuw zijn periodes van groot geloof geweest in de alvermogende kracht der rede en der wetenschappelijke veroveringen. De drang der sociale beweging, de opkomst der volksuniversiteiten, het streven naar algemene ontwikkeling waren enkele der factoren die fataal een gunstig klimaat moesten scheppen voor een steeds verder reikend medicaal imperialisme.
Waar maatschappelijke lotsverbetering onafscheidbaar moest blijken van lichamelijke gezondmaking was het onvermijdelijk, dat de sociale geneeskunde ook buiten de enge kring van haar practicijnen levendige herauten zou vinden. Hoe kon het anders dan dat ook het toneel tot een tribune zou worden van de nieuwe gedachten.
Het propagandistisch toneel heeft niet altijd een goede pers. Roger Avermaete schreef onlangs in zijn fijnzinnig ‘Bréviaire des Arts’: ‘C'est en vain que l'on essaie de con-
| |
| |
vertir le théâtre en tribune. S'il lui arrive de servir quelque dessein, c'est d'une manière fortuite’. Deze gedachte wijkt niet zozeer af van de opvattingen van Pierre-Aimé Tourhard (Dionysos-Apologie pour le Théâtre) die, vooraleer de leiding van de Comédie Française op te nemen, reeds vooropstelde: ‘Le théâtre de combat n'est à proprement parler du théâtre que par accident et de l'art que par erreur. Le théâtre de propagande, sur le plan de l'efficacité, comme sur celui de l'art, est condamné à l'échec’.
Men kan over deze stellingen tot in het oneindige redetwisten. Maar het neemt niet weg, dat bepaalde periodes van politieke en maatschappelijke omwenteling een overdadig gebruik hebben gemaakt van propagandastukken. Het is tenslotte een kwestie van evenwicht: indien de propaganda het natuurlijk rhythme van een toneelstuk niet stoort, indien ze meer op infiltratie is berekend dan op logge slogans, blijft ze zoveel kansen behouden, dat men van haar definitieve afrekening geen notitie dient te nemen.
Er steekt in het collectieve samenvoelen met het theatrale gebeuren een veel intenser kracht dan in de individuele lectuur. De apostelen van het woord zullen dan ook steeds dankbaar grijpen naar de aanstekelijke electrisering der massa's, wanneer het theaterscherm opgaat.
Eugène Brieux was omstreeks de eeuwwende in Frankrijk de geattitreerde bestrijder van de burgerlijke vooroordelen, de bevechter van sociale idealen, de apostel der volksemancipatie. Het was de tijd toen het sociaal realisme in het theater van de baanbrekende Antoine zijn sporen verdiende.
Wij kunnen thans glimlachen, wanneer wij het thema overschouwen van zijn toneelstuk ‘Les Remplaçantes’, dat een pleidooi is voor het voeden der kinderen met de moedermelk en een scherp requisitorium tegen de vrouwen die zich onttrekken aan het moederschap.
Iemand heeft Brieux spottend betiteld: ‘Son Evidence Grise’. Alleen moeten wij onderlijnen dat de ‘evidentie’ van vandaag niet de ‘evidentie’ van gisteren is.
Alles was niet zo evident toen Brieux een belangrijk deel der publieke opinie trotseerde door het probleem der venerische ziekten op de planken te brengen. Pas had de dokter-letterkundige André Couvreur tot zijn schade en schande
| |
| |
ervaren, dat er nog taboes waren die men in het publiek niet aanraken mocht. Zijn roman ‘Les Mancenilles’ was als feuilleton weerhouden door het dagblad ‘Le Journal’, maar mocht er niet in verschijnen uit vrees voor schandaal en verlies van abonnenten. Het woord syphillis, dat de dokter voor het eerst in het publiek gebruikte, had het dagbladbestuur afgeschrikt. Het is alsdan dat Brieux zich op dit thema heeft geworpen om in ‘Les Avariés’ een tijdperk in te luiden waarin rechtzinnigheid en prophylaxie het zouden halen op de struisvogelpolitiek der vorige generaties.
Het is niet onplezierig er aan te herinneren dat de uitvoering van ‘Les Avariés’ in 1901 in het Théâtre Antoine te Parijs door de censuur verboden werd. Eens te meer was het in het altijd gastvrije België dat de eerste vertoningen doorgingen en wel namelijk in de ‘Gymnase’ te Luik en in het ‘Théâtre du Parc’ te Brussel. Slechts in 1905 werd de verbodsbepaling te Parijs opgeheven.
Wanneer men bedenkt dat er in dit stuk geen enkele pornographische allusie of geen enkel misplaatst woord voorkomt, staat men thans over dit verbod verbluft, nu men weet dat in onze lycea de rijpende bakvisjes en in onze kazernen de verse recruten heel wat suggestiever lessen krijgen over het gevaar der venerische ziekten.
Nu de bestrijding der venerische ziekten een gemeenplaats is geworden kan men gerust vinden, dat het toneelstuk van Brieux zijn tijd heeft uitgedaan. Maar men zou zijn nagedachtenis onrecht aandoen indien men niet onderstreepte, dat er in die tijd morele moed toe nodig was om de sluier op te lichten die de geheime ziekte met een waas van oneer en wandaad omhulde.
Nu kan men Schiller gerust ten propooste van Brieux nazeggen: ‘Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr mag gehn.’ Mag zijn werk door zijn overdreven didactisme thans aan speelbaarheid verloren hebben, de kogel is door de kerk en de ‘dodelijke kus’ heeft door de theaterinspuitingen van Brieux mede haar eerste nederlagen ondergaan.
Het medicale plan was Brieux een welgekomen inspiratiebron. Heeft hij de gezonde melkwinning en het ‘avarijen’ van het ras in de lijn der medicale wetenschap behandeld, hij heeft niettemin ook gewaarschuwd tegen het al te blind
| |
| |
geloof in de wetenschappelijke dogma's. Zijn comedie ‘L'Evasion’ is een satire van een te streng doorgevoerd atavisme. Hij loochent bepaald de onafwendbaarheid van de physiologische en morele erfelijkheidstheorieën. Hij huldigt onomwonden de gedachte dat de kinderen, die voor niets in de fouten en de gebreken van hun vaderen zijn betrokken, de mogelijkheid hebben zich aan hun doemenissfeer te onttrekken. Voor het kind van de moordenaar, voor de afstammeling van de gek is de evasie een kans die voor het grijpen ligt en die met optimisme moet worden aangepakt.
Wij laten in het midden of de herediteitsstellingen van Brieux honderd procent verantwoord zijn, maar het blijft zeker een zijner verdiensten tegen al te eenzijdige vooroordelen gewaarschuwd te hebben.
| |
Toneel als medicale anticipatie
In een film die jammer genoeg niet de echo gehad heeft die zij verdiende ‘La vie commence demain’ heeft de befaamde bioloog Jean Rostand enkele der mogelijke lijnen van ontwikkeling geschetst, die de mens van morgen wellicht bereiken zal. Ook op dit terrein der biologische praefiguratie heeft de bekende schrijver, Philippe Hériat, lid van de Académie Goncourt, een welgeslaagde proeve van theatrale prospectie geleverd door de behandeling van de morele en physische gevolgen der menselijke parthenogenesis.
Hij heeft zich blijkbaar laten inspireren door een stoutmoedige gedachte welke Jean Rostand ontwikkeld heeft in zijn ‘Pensées d'un Biologiste’. Hij heeft dan ook deze tekst als motto weerhouden en als samenvatting van zijn flink gebouwd toneelstuk betiteld ‘L'Immaculée’.
‘Peut-être ne sommes-nous pas très loin du jour où l'on fera naître des humains sans père. Comment se présenteraient-ils? Tout porte à croire qu'ils appartiendraient au sexe féminin et qu'ils seraient tout pareils à leurs mères: quelque chose comme des jumelles plus jeunes.
‘Quels sentiments nouveaux inspireraient à leur progénitrice ces étranges descendantes où elle se survivrait tout entière? Ces filles intégrales où elle verrait revivre sa jeunesse,
| |
| |
cependant qu'en elle, d'avance, elles considéreraierit leur maturité’.
Hériat gaat uit van de vooropstelling dat het probleem van de vrouwelijke bevruchting zonder tussenkomst van enig mannelijk element zou opgelost zijn door middel van de diathermie. De thesis is natuurlijk gedurfd, omdat ze vooruitloopt op wetenschappelijke resultaten, welke nog niet bereikt zijn. Wel weten wij, dat bij bepaalde diersoorten de parthenogenesis een vastgesteld verschijnsel is, doch op het humane plan is men nog niet zo ver. Maar het verlokkelijke in het stuk van Hériat is dat, van het ogenblik af, dat men over de nog niet verwezenlijkte hypothese heen is, uit het gegeven een menselijk drama is gesproten dat steeds binnen de palen van de waarschijnlijkheid wordt gehouden.
De auteur vertrekt van een vrouwelijk type, dat zeker in ons dagelijks leven voorhanden is, zij het dan op beperkte schaal en dat tegenover de man een onweerstaanbare physische en morele afkeer vertoont.
Even ononderdrukbaar is echter bij deze vrouw de drang naar een kind. Zij zal niet aarzelen haar toevlucht te nemen tot de nieuw ontdekte biologische formule om een dochter te verwekken, die van haar alleen is. Haar heimelijke hoop is trouwens, dat zij van haar alleen zal blijven. Op dit thema zal zich dan ook het conflict toespitsen. In het tweede bedrijf stelt zich voor de twintigjarige dochter het vraagstuk van het huwelijk. Zij biedt een wondere gelijkenis met haar moeder. Hun verstandhouding is tot dan toe uitstekend geweest. Het volstaat echter, dat een jongeling in het leven van de dochter komt opdagen, opdat de moeder aan haar vroeger instinct zou toegeven en alles in het werk stellen om het huwelijk onmogelijk te maken. Zij aarzelt zelfs niet de pretendent in kennis te stellen van de ongewone wijze, waarop haar dochter werd in het leven geroepen. Het feit dat de pretendent voor dit monsterachtig moederschap achteruitwijkt bezorgt de moeder slechts een voorlopig voordeel; haar dochter komt in opstand tegen deze kunstmatige hindernissen die aan de beoefening van haar normaal leven worden gesteld. Zij houdt niet van een ‘lotsbestemming buiten serie’. Zij zal zich geven aan een eenvoudige en enigszins simpele loopjongen, die van het geval niets afweet. Op het ogenblik waarop zij haar ont- | |
| |
hutste moeder verlaat en deze haar vraagt wanneer zij haar zal terugzien, antwoordt zij kordaat: ‘Wanneer ik zwanger zal zijn’.
De natuur heeft zichzelf gewroken. De menselijke orde die een ogenblik verbroken geweest is wordt weer hersteld: tout rentre dans le rang.
Bij het gedrongen samenvatten van het dramatisch gegeven valt het reeds op, hoe het vol wolfijzers en schietgeweren steekt. Dit stuk had evengoed een voorwendsel kunnen zijn tot ijdel getheoretiseer en pedante aanstellerij; het had kunnen een steeple-chase worden waarin het dramatisch verloop had kunnen struikelen over de hindernissen van een uiterst gewaagd thema.
De kritiek heeft moeten erkennen, dat Hériat even ver gebleven is van een onverteerbaar gedachtenstuk als van een ongezond speculeren op het uitbaten en uitbuiten van een zeer kies geval.
Aan de auteur komt overigens de verdienste toe, bij de behandeling van het wetenschappelijk thema zo dicht mogelijk bij de gangbare theorieën gebleven te zijn. Dit was voor een niet gespecialiseerde de gevaarlijkste klip; hij is er niet op gestrand.
Onder de problemen, die de verdere ontwikkeling van de biologie en meteen van de toegepaste wetenschap der geneeskunde stelt is het vraagstuk van de toekomstige proefnemingen op het menselijk ras ongetwijfeld een der meest angstwekkende. De wetenschap is in grondbeginsel neutraal; zij staat, om de formule van Nietzsche te gebruiken: ‘Jenseits vom Gitten und Bösen’, buiten de categorieën van goed en kwaad. Zij blijft het echter niet wanneer zij de gesloten ruimten van het laboratorium verlaat om het terrein der practische toepassing te betreden. E.P. Riquet heeft reeds in zijn Vasten-sermoenen van de Parijse Notre-Dame het vraagstuk aangesneden van het Evangelie en de Biologie. Op de 38e Katholieke Sociale Week te Montpellier heeft men insgelijks de sociale en menselijke gevolgen van de vooruitgang der biologie bestudeerd. De kunstmatige bevruchting, de vrijwillige voorafbepaling van het geslacht, de parthenogenesis, de kunstmatige mutatie van geslacht, de rasselectie en zelfs het vraagstuk van de oppermens hebben aldaar het
| |
| |
voorwerp uitgemaakt van geleerde referaten, waarbij een der verslaggevers er voor uitgekomen is dat men bij de mogelijkheden van morgen aan een zekere duizeling niet ontsnapt.
Ook in het vrijzinnige kamp bestaat een gewettigde zorg over het verder verloop der evolutie van het menselijke ras. Jean Rostand, die zowat de gespecialiseerde vulgarisator is van de biologische wetenschap, heeft in een voordracht: ‘Peut-on modifier l'Homme?’ de nijpende actualiteit er van onderzocht. Na de experimenten der Nazistische concentratiekampen ligt dit trouwens in de lijn der reeds practische bekommeringen. Rostand is van oordeel, dat de wetenschap haar vooruitgang niet kan en niet mag stremmen omwille van de vrees voor de ongezonde toepassing van haar genie. Alles wat men van haar kan verhopen, zegt hij, is dat zij zal eindigen met zichzelf ‘le grain de sagesse’ te bezorgen die haar zal behulpzaam zijn om niet te bezwijken onder haar al te grote macht.
Men ziet dat Philippe Hériat niet voorbarig was toen hij de aandacht van de openbare opinie vestigde op de morele gevolgen van een der vraagstukken, die de geneeskunde van morgen kan hebben op te lossen.
| |
Wisselwerking tussen Toneel en Geneeskunde
Het is wellicht niet ongepast de aandacht te vragen voor een probleem dat tot nog toe onvolledig onder het oog werd gezien. In hoeverre kan het toneel zelf als een hulpkracht van de geneeskunde worden beschouwd en benuttigd?
Professor Jean Delay, van de Medische Faculteit van Parijs, heeft in een voordracht gewijd aan ‘Perspectives sur la Médecine du Corps et de l'Esprit’ terloops het vraagstuk aangeraakt.
Sinds Freud heeft de psychanalyse als een element van mogelijke genezing beschouwd: het naar de oppervlakte, naar het bewustzijn brengen van de innerlijke roerselen die aan de basis zijn van een zielsconflict in het onderbewuste.
Het is reeds een oud gegeven, dat de uitdrukking van een conflict door middel van het toneel een werkelijk curatieve
| |
| |
waarde zou hebben. De door Aristoteles vooropgestelde ‘catharsis’ zou tenslotte in het oude Griekse theater de collectieve vorm zijn van de moderne psychanalyse.
Over de diepere betekenis van de catharsis bij Aristoteles bestaan zeer uiteenlopende meningsverschillen. Aristoteles gaat van het standpunt uit, dat de muziek een louterende werking uitoefent, maar dat zulks vooral voor de tragedie het geval is.
Pierre Aimé Touchard heeft een interpretatie gegeven van de Aristoteliaanse catharsis of ‘purgation’ die een zeer dichte parallel vormt met de psychanalytische opvattingen. Wij zijn allen op een of ander plan, door het feit dat wij in een samenleving wonen, aan een zekere ‘censuur’ onderworpen die onze vrijheid van handelen belemmert. Deze censuur kan van godsdienstige, van politieke, van economische, van morele, van sociale, van familiale aard zijn. Het is juist daar waar wij ons niet vrij voelen om te handelen, dat de voorstelling van de gedroomde handeling ons de noodzakelijke compensatie brengt. Welke loutering, welke bevrijding van de onderdrukte gevoelens kan vollediger zijn en gezonder dan waar zij haar uiting vindt in het medeleven van het toneel, dat ons aangeboden wordt door levende mensen van vlees en bloed. Het ligt voor de hand, dat deze openbaring van onze innerlijke personaliteit op de planken niet dezelfde duurzame waarde kan hebben als een geslaagde curatieve behandeling door middel van de psychanalyse. Maar het kan niet zonder betekenis zijn dat, momenteel althans, de hindernissen, die het dagelijks leven belemmeren, uit de weg worden geruimd en de verholen krachten in ons langs deze veiligheidsklep een uitweg vinden.
Het spreekt vanzelf dat, zoals elke ziekte haar eigen aangepast regime vergt, de louterende waarde van het toneel afhankelijk is van de aard van het voorgebrachte stuk en van de individuele reacties van de toeschouwer. Zoals niet elk klimaat voor eenieder gunstig is, evenzo is de geestelijke bevrijding nauw verbonden aan de behandelde problemen. Voor de hypoconder zal een vaudeville bij gelegenheid heilzamer zijn dan voor iemand die bijvoorbeeld door een ‘gerefouleerde’ liefde van stuur gebracht is. Iemand heeft gezegd, dat vele zieken meer behoefte hebben aan een open harte- | |
| |
lijke lach dan aan medicamenten. Het is alleen mogelijk hier het vraagstuk te stellen en er even het belang van te onderstrepen.
Om terug te komen tot Prof. Delay verdient het niettemin aangestipt te worden, hoe hij in de werkmethode van de geneesheer een gelijkaardig streven ziet als hetgene dat het oude drama karakteriseerde. In het laatste bedrijf droeg de Griekse toneelspeler een masker, dat de weergave moest zijn van de morele physionomie van de voorgestelde persoon. De aan dit masker gegeven naam van ‘persona’ schijnt overigens aan de basis gebleven te zijn van de betiteling ‘personages’ die aan de voorgestelde wezens wordt voorbehouden. De rol van de geneesheer is dan ook door een synthese van biologische, sociale en andere elementen uiteindelijk tot de bepaling van de personaliteit van zijn zieke te komen.
| |
Slotbeschouwingen
Wellicht is niet een ieder er van overtuigd, dat de noodzakelijkheid zich opdrong, dat het toneel zich met de geneeskunde ging bezighouden. Menig gestrenge geleerde zal hoofdschuddend de vraag blijven stellen, of niet elke schoenmaker bij zijn leest moet blijven en of een provinciegouverneur misschien niet 't best deed zowel de geneeskunde als het toneel links te laten liggen.
Ik zou op de bekende wijze als men mij de vraag zou stellen ‘Mais que diable alliez-vous faire dans cette galère?’ kunnen antwoorden met: ‘Vous l'avez voulu, Georges Dandin’. Maar aldus zou ik mij van een zeer ernstige vraag afmaken door een goedkope buiteling voor de galerij.
Het antwoord steekt veel dieper.
De geneeskunde is tenslotte timmerwerk aan de straat en dit heeft, naar de oude formule, veel bekijks. Wie zegt veel bekijks, zegt tevens veel kritiek. Het is gezond, dat deze tot uiting komt. Ook de geneeskunde heeft haar ivoren toren verlaten en is een zaak van de gemeenschap geworden. Zij heeft als iedere menselijke activiteit behoefte, zowel aan autokritiek als aan bespiegeling van buiten uit. Zelfs al is de aangeboden spiegel van het toneel een deformerende spiegel,
| |
| |
ook in haar caricatuur zal de geneeskunde trekken herkennen, die vatbaar zijn voor chirurgische esthetiek of eenvoudig voor wat opsmukkende schmink.
De eminente Claude Bernard, schrijver van de befaamde ‘Introduction à l'étude de la médecine expérimentale’, voelde niets voor de grensschendingen die de literatuur op het sacro-sancte domein der wetenschap uitvoerde. Hij was immers de mening toegedaan: ‘Un littérateur est un homme qui parle agréablement pour ne rien dire’. Zeldzaam heeft men in minder woorden de kunst der literatuur die de vertolking is van de gedachte, van het gevoel, van de intuïtie, meer onrecht aangedaan.
Zoveel dichter bij de vruchtbare werkelijkheid staat Dr. Theodoor Reik wanneer hij aan het slot van zijn werk over ‘Arthur Schnitzler als Psycholoog’ de wetenschap met de dichtkunst verzoent. ‘Bij alle verscheidenheid in de methode’, zegt hij, ‘die de wetenschap van het dichtwerk scheidt, staat de dichter zeer nabij de Psychanalist. Hij heeft in wezenlijkheid dezelfde taak: hij wekt de kracht op van de donkere gevoelens die wonderbaar in het hart sluimerden’.
Omdat ook voor de geneeskunde de leus luidt: ‘Niets wat van de mens is, is mij vreemd’, mag de toneelbijdrage tot de belichting van de mens haar niet onverschillig laten. Het toneel moge uiteindelijk in de loop der eeuwen zijn overgegaan van de satire naar de dithyrambus, van de problematiek naar de praefiguratie, zijn taak is niet ijdel geweest.
Mogen de beoefenaars der medische wetenschap te zijnen overstaan de middeleeuwse spreuk gedenken: ‘Neemt allen daer exempel an’.
RICHARD DECLERCK
|
|