Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7
(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 624]
| |
Noord-Nederlandse patriotten-beweging en Brabantse RevolutieVlak vóór de grote Revolutie in Frankrijk, van welke men een nieuw tijdvak in de geschiedenis van Europa pleegt te dateren, deden zich hevige beroeringen voor, eerst in de Republiek der Zeven Provinciën, toen in de Oostenrijkse Nederlanden. Beide bewegingen, die van de Noord-Nederlandse ‘Patriotten’, zoals zij zich noemden, die haar paroxysme beleefde van 1785 tot 1787, en de Brabantse Revolutie, die zich in '88 al duidelijk aankondigde om zich in '89 baan te breken en in '90 neergeworpen te worden, beide bewegingen zijn bewijs dat de Franse Revolutie geen louter nationaal verschijnsel was, maar dat de oude staat van zaken in Europa op barsten stond. Natuurlijk waren die opschuddingen niet identiek. In elk van de landen gaven staatsinrichting, politieke en maatschappelijke verhoudingen, beschavingstradities, aan de revolutionnaire tendenties en verschijnselen een eigen uitzicht en een eigen aard. Het is mijn bedoeling in dit opstel de overeenkomsten en verschillen tussen de Patriottenbeweging in de Republiek en de Brabantse Revolutie te vergelijken. Ik wil mijn onderwerp niet compliceren door er de Franse Revolutie gedurig bij te pas te brengen. Maar een enkele maal zal ik dat toch niet kunnen laten. Wat was de Noord-Nederlandse Patriottenbeweging? Het was in haar aanleg een regenten-burger-beweging tegen | |
[pagina 625]
| |
de Stadhouder, bedoeld om diens exorbitante macht zoals die terugging op de omwenteling van 1747-48 te knotten. Dat de geschiedenis van de Republiek der Zeven Provinciën voor een groot deel beheerst wordt door de tegenstelling tussen de regenten, van de provincie Holland in 't bizonder, en de Prins van Oranje, is bekend genoeg. In de historische voorstelling wordt dikwijls de indruk gewekt of tot in deze crisis toe de regenten-oligarchie in die strijd geïsoleerd stond en de Prinsen van Oranje de zaak van het volk vertegenwoordigden en op de bijval van het volk konden rekenen. Dat is een onmogelijke vereenvoudiging van de rijk geschakeerde en veelvormige werkelijkheid. Sedert de godsdiensttwisten van het begin der zeventiende eeuw, 't is waar, werden de Prinsen van Oranje door het kerkelijk volk op handen gedragen, maar dat wil zeggen door de kleine burgerij voor zover protestants (een belangrijke restrictie die laatste, die maar al te vaak verwaarloosd wordt) en een klein deel van de aanzienlijker burgers, zelfs van de regenten. In ieder geval, zelfs in de crisis van 1618-19 en 1672, nog veel meer in de daartussen liggende spanningen onder Frederik Hendrik en Willem II, ook in de crisis van 1747-48, vond de anti-stadhouderlijke politiek van de meerderheid der regenten (niet enkel de regenten van Holland) goedkeuring bij een aanmerkelijk deel van de publieke opinie, zoals men die bij de gezeten burgerij onder de regentenstand en haar aanhang van goede burgers en ontwikkelden kan waarnemen. Het blijft intussen een feit dat er nooit een zo actieve samenwerking tussen regenten en burgerij was geweest, nooit zo'n uitbarsting van bijna nationaal aandoende (en inderdaad zich met het woord Patriotisme tooiende) verontwaardiging tegen het beleid van een Stadhouder, als nu tegen dat van de zwakke Willem II. De beweging werd op gang gebracht in de oorlog met Engeland (de vierde, zogezegd), die in December 1780 uitbrak. Het smadelijk verloop daarvan schokte de publieke opinie. De mensen hadden zich opgezweept tot verwachtingen dat men de zo dreigend machtige rivaal (want dat zag men nu in de bondgenoot van zoveel jaren) klein zou kunnen krijgen en op zijn ondergang 's lands orde en welvaart herstellen; Engeland had immers al, niet alleen met zijn opgestane Amerikaanse koloniën, maar met | |
[pagina 626]
| |
Frankrijk en Spanje te doen. En nu weet men de teleurstelling geheel aan de Stadhouder-Admiraal en Kapitein-Generaal. Onbillijk, o zeker, want in de onderlinge twist over versterking van vloot en leger, waarin beide waren blijven hangen, waren de koppigheid en verblinding niet maar aan één zijde te vinden geweest. En toch is het waar dat de Stadhouder ook in het oog der geschiedenis de zwaarste schuld moet dragen, omdat hij in het veel grotere conflict tussen behoud en vernieuwing zo met zijn hele persoon aan de verkeerde zijde stond. Want wat Willem V behouden wilde, waren verhoudingen die hopeloos ten dode opgeschreven waren. De rammelende constitutie van de Republiek, met haar doodgelopen samenstel van onderling tegenstrijdige provinciale of locale, stands- en groepsrechten, was hem heilig. Heilig was hem de suprematie van de Hervormde Kerk en het monopolie in politieke en zelfs onpolitieke openbare ambten van haar lidmaten. Heilig ook de vriendschap met Engeland, waarmee zijn huis innige banden had en waarmee hij, in de zo volledig geseculariseerde internationale politiek van toen, de staat nog altijd door geloofsgemeenschap onverbrekelijk verbonden waande. Er waren ogenblikken geweest in de geschiedenis van de Republiek, waarop de Oranjevorst de levende krachten van de gemeenschap het best scheen te vertegenwoordigen, en zo de Oranjes al nooit veel oog voor een formele en duurzame hervorming van de constitutie bezaten, zij hadden de staat soms met zekere hand, of enkel maar door de bezielende werking die van hun naam uitging, door gevaren en bezwaren kunnen sturen. Willem V daarentegen was het volmaakte type van de van alle politieke imaginatie verstoken, hulpeloze en toch stijfhoofdige vorst, gelijk een afgeleefd regime die in 't gezicht van de onafwendbare omkeer zo dikwijls voortgebracht heeft. Het zou zeker niet aangaan om in de regenten-Patriotten die de beweging tegen Willem V aanvankelijk leidden, de helderziende voorstanders van een vernieuwing te zien. De helderziendste, Joan Derk van der Capellen tot de Poll, was niet de machtigste, want hij behoorde niet tot de oligarchie van het gewest Holland, vanwaar door het economisch overwicht ervan alle initiatieven natuurlijkerwijze uitgingen. | |
[pagina 627]
| |
Van der Capellen behoorde tot de Ridderschap van het onaanzienlijke Overijsel. In ieder geval verbonden zich ‘de Hollandse pruiken’ (de korzelige term is van hem), noodgedwongen, toen zij de Prins treffen wilden, met dat deel van de natie waaronder begrip voor de noodzaak van een vernieuwing leefde, - een zoekend en tastend en nog door veel onbedrevenheid en aarzeling verduisterd begrip zeker. Natuurrechtelijke en historische motieven speelden in de hoofden van de burger-Patriotten op de wonderlijkste wijze dooreen. Het voorbeeld van de Amerikanen, Engelse geschriften waarin daaruit algemene conclusies getrokken werden, Franse geschriften minder aanwijsbaar direct; maar men kan zeggen heel de tendenties van het West-Europese denken over de staat in dat tijdsgewricht, verbonden zich met oude Nederlandse tradities, met de leer reeds in de Acte van Afzwering van 1581 verkondigd, dat de vorst er is om het volk en niet omgekeerd, en meer van die aard; en zo werden eisen gesteld, die al mochten zij voorgeven gebaseerd te zijn op oude wetten, in werkelijkheid van het algemeen welzijn als norm uitgingen en met toenemende beslistheid het beginsel van de volkssoevereiniteit inriepen. Ondertussen hadden de burgers zich in exercitie-genootschappen of vrijcorpsen verenigd, zo het heette om hun brave regenten (weldra noemde men die ostentatief zijn brave representanten) tegen de woelingen van een dom en aan Oranje verslaafd gemeen te verdedigen. Want de beweging droeg een burgerklassekarakter. Van het volk dat soeverein moest wezen, sloot men ‘het gemeen’ zonder aarzelen uit. En inderdaad stond dat, in Holland althans, klaar om zich met oranje getooid voor de Prins te doen gelden. Op het platteland deden echter de katholieke boeren - in Holland, Utrecht, Gelderland en Overijsel zijn en waren vrij wat plattelandsdistricten overwegend katholiek - met de Patriotten mee. En dat te meer toen de beweging aan de leiding der regenten ontsnapte, de regenten die anti-Orangistisch mochten zijn, maar overigens toch ook hoofdzakelijk conservatief waren. De burger-Patriotten maakten zich allengs van de beweging meester en streefden hun eigen zogenaamd ‘democratische’ oogmerken na. De democratische leuzen nu konden evengoed tegen de heersende kerk | |
[pagina 628]
| |
als tegen de oligarchie en de Prins gebruikt worden. Dat trok de Katholieken onweerstaanbaar aan, niet die van het platteland alleen. De gang van de gebeurtenissen in die woelige jaren biedt een beeld van haast onoverzichtelijke verwarring. 't Schijnt niet één beweging, maar zeven. Ja, zelfs binnen elke provincie vertoont elke stad haar eigen physionomie en er is maar een heel onvolkomen provinciale synthese van de talloze stedelijke conflicten, die elk volgens eigen privileges, naargelang van eigen bizondere omstandigheden, verder gevoerd worden. Hier hokt de beweging, daar schiet ze vooruit, en al is er nu een pers waarin het allemaal zijn weerslag vindt en die het in de opgewekte, ja, opgewonden belangstelling van lezers uit alle hoeken van de Republiek nationaal belang doet krijgen, er is geen centrum van actie waar al die krachten samenkomen en waar dramatische beslissingen zouden kunnen vallenGa naar voetnoot(1). Al in September 1785 had de Prins, met zijn gezin, Den Haag verlaten en hield van toen af verblijf meest in Gelderland, waar zijn partij, steunend oo de garnizoenen in dat grensgewest, de baas speelde. Holland onder Patriottische leiding, Gelderland onder die van de Prins (of eigenlijk meer van zijn vrouw, de Pruisische Wilhelmina, een ongemeen krachtiger figuur dan hijzelf), - dat vormde twee kernen van een tegenstelling die wel op burgeroorlog scheen te moeten uitlopen. Maar ofschoon dat gevaar al dreigender werd, en men kon zelfs van een latente burgeroorlog spreken toen Holland zijn eigen troepenmacht ging vormen en door een stoute coup de stad Utrecht binnen zijn ‘cordon’ bracht, - de echte uitbarsting bleef uit. Almaar werd er nog gemanoeuvreerd in de onbloedige schermutselingen van de Staten-Generaal, waar drie provincies tegen drie stonden, en Utrecht verdeeld. Wel baande zich in Holland, in de stad Utrecht, in Groningen, in Overijsel de revolutie een weg met geweld - de Hollandse Patriotten vormden ‘vliegende legertjes’ en gebruiken bij hun uitdrijving van ‘aristocratische’ stadsbesturen de leuzen die men weldra in Frankrijk horen zou; omgekeerd ging ook de contrarevolutie in Gel- | |
[pagina 629]
| |
derland, in Zeeland, in Friesland, met geweld te werk. Het grote conflict bleef toch steken, tot in September 1787 de Pruisische koning, broer van Prinses Wilhelmina, een leger zond. De hulp van Frankrijk, waarop de Patriotse leiding altijd gehoopt had, bleef uit, de burger-defensie van Holland bleek niets waard (alleen Amsterdam bood een paar dagen lang kloeke tegenstand) en het Oranje-regime werd hersteld. Dat herstelde regime was er één van pure reactie. Alles wat de Patriotten verricht hadden, werd ongedaan gemaakt; dat wil zeggen dat de ‘geremoveerde’ regenten de plaatsen weer innamen op welke de burgerbeweging ‘volksvrienden’ had geplaatst, en dat de reglementen om ook in de toekomst de oligarchische methode van co-optatie door een meer democratische van burger-invloed op de verkiezing der regeerders te vervangen, werden afgeschaft. De nieuwe Raadpensionaris Van de Spiegel begreep wel dat hervormingen althans in het centrale bestuursapparaat dringend nodig waren, maar hij kon bitter weinig verrichten, omdat het regime nu eenmaal steunde op de machten van het oude, op de oligarchie, op de Hervormde Kerk, met het onpolitieke ‘Oranjegemeen’ er achter, klaar om de Patriotten te molesteren. De overgeleverde constitutie sacrosanct, dat was de politieke wijsheid die nu gold. De gezeten burgerij, de verlichte opinie, waren uitgeschakeld, maar onthielden dan ook aan die staat van zaken alle materiële en morele steun. 't Was geen wonder dat heel het vermolmde bestel bij de nadering van de Fransen in 1795 nogmaals, en nu voorgoed, ineenzakte. In 1787 waren duizenden Patriotten uitgeweken: zij voelden zich bedreigd door gerechtelijke vervolging of enkel maar door baldadigheden van de volksmenigte. De meesten zetten zich neer in Frankrijk en beleefden daar weldra, met verschillende gewaarwordingen en lotgevallen, de Revolutie. Velen bleven hangen in de Oostenrijkse Nederlanden en vonden daar een land in gisting. Maar wat een andere toestanden, en wat een andere beweging, dan wat zij achterlieten! Eén van die uitwijkelingen was een zekere Gerrit Paape, oorspronkelijk een werkman in de aardewerkfabricage te | |
[pagina 630]
| |
Delft, tekenaar; maar een man die zich ontwikkeld had en een van de levendigste schrijvers van de Patriotten-beweging. Tussen 1788 en '90 publiceerde hij een roman in brieven en in vier delen, onder de titel De Hollandsche Wijsgeer in Braband. Het verhaal dat er doorheen loopt is het gewone slag van romantische en sentimentele verwikkeling, van liefde, verraad en wanhoop. Maar waar het op aankomt (Iets meer dan een roman, vermeldt het titelblad al), dat zijn de observaties van die vreemde wereld van het Zuiden. Zo vèrgezocht en vreemd aan alle werkelijkheid de gemoedsavonturen van Jan en Fénelon, Maria en Magdalena aandoen, zo raak en pittig is dat andere. Maar ik dien wel te waarschuwen, dat Paape verregaand partijdig is tevens. 't Zijn de reacties van een Hollander, en van een Hollands Patriot, die men bij hem zal vinden. Al in de eerste brieven (die eind '87 of begin '88 geschreven moeten zijn) komt Antwerpen er slecht af. Hoeveel scheelde het van zijn Holland, verzucht de balling, en bedenkt meteen dat het dom was iets anders te verwachten, want had hij niet altoos gerekend deze naburen een eeuw achteruitgeschoven te zijn? En dan gaat het over de norsigheid en de grofheid van de Sinjoren, het vervallen aanzien van hun stad, het erbarmelijke taaltje dat zij spreken; zelfs de adel gebruikt dat vervelende stopwoord zulle - bewijs tussen twee haakjes dat adellijke heerschappen althans in de omgang met anderen nog Nederlands spraken, op z'n Antwerps dan, een taaltje dat de Hollander nauwelijks verstaan kan, vooral niet als zij het wat rijkelijk met geradbraakt Frans doorspekken. Laat mij hier toch even opmerken dat die kleinerende opmerkingen alle afkomstig zijn van de knorrige of zwartgallige van de twee vluchtelingen, namelijk Jan, en dat de blijmoedige Fénelon zijn best doet ze te ontzenuwen; zijn best is echter niet heel overtuigend. Maar in het tweede deel begint ook Jan zelf uit een ander vaatje te tappen en nu bijvoorbeeld krijgen wij te horen, dat de meisjes in Antwerpen minder stijf zijn dan in Holland, dat een Hollander er heel wel aarden kan; ook dat het Antwerps uit de mond van zo 'n aardig meisje heel plezierig klinkt. En als het Antwerps | |
[pagina 631]
| |
gemeen, onbeschoft en onverdraaglijk blijft heten, dan wordt er tenminste aan herinnerd dat men aan het onze, ontbrand voor een onwaardig mens (versta: Willem V), al niets beters beleefd had. Maar 't is moeilijk om aan de indruk te ontkomen dat dit alles maar is om de aanstoot weg te nemen, die het eerste deel gegeven had. En op éen punt blijven al de briefschrijvers elkaar gelijk, en het is het punt waarop het in mijn beschouwing vooral aankomt. Zij zijn ontsteld over de godsdienstigheid van die bevolking, over het primitieve en bijgelovige daarvan, over de lage kunsten, waarvan de geestelijken zich bedienen om hun gelovigen aan het snoer te houden. En de opwinding tegen de maatregelen van Jozef II zien zij zonder enige sympathie aan. 's Keizers economische politiek vindt Paape vooruitziend; zij stuitte slechts op de vadsigheid en het gebrek aan verbeelding van de mensen; het voorstaan van verlichting vindt hij alleszins loffelijk, alleen te hoog voor het begrip van die dommerds; evenals hij de weerstand aan Jozefs pogen om de corrupte gerechtshoven te verbeteren alleen uit de belangzucht van de praktizijns en de proceswoede der groten kan verklaren. Maar hier in Brabant, zegt de gemelijke Jan schamper (en nu kan Fénelon hem daarin geen ongelijk geven), heet het verzet tegen die goede maatregelen Patriotismus!... Later, in Gent, ontdekte Paape dat er toch ook nog een andere stroming bestond. Gent deed hem bijna Hollands aan - hoogst denkbare lof! De Gentse Gazet was de beste Vlaamse krant; er bestond een algemene zucht tot poëzie. ‘Vader Cats en Hoogvliet’ (die laatste een voor ons onleesbaar geworden Hollands dichter, wiens heldendicht Abraham de aartsvader in 1727 was verschenen en nog in 1780 een tiende druk beleefde) ‘worden hier veel gelezen, bewonderd en nagevolgd’. Maar vooral: In Vlaanderen zijn de mensen op verre na zo dweepzuchtig en bijgelovig niet als in Brabant. Het Franse Patriotismus - juist had de schrijver te Duinkerken waargenomen dat in Frankrijk de ware mensenrechten in ere zijn: daar vindt men geen verdedigers van bijgeloof en geestelijke heerszucht onder hen die zich met de naam van Patriotten tooien - zal hier in Vlaanderen oneindig meer in de smaak vallen dan het Brabantse, 't welke | |
[pagina 632]
| |
genoegzaam ene tegenoverstelling van dat der edeldenkende Fransen is. Die Vlaamse Patriotten - en men begrijpt dat het hier gaat over wat weldra de Vonckisten zouden worden, wier kracht inderdaad in Vlaanderen lag, al ontbraken zij in Brussel volstrekt niet -, die Vlaamse Patriotten moesten niets hebben van de kruistocht voor de kloosterlingen, die hun broeders, de geestdrijvers van Brabant, ondernamen, maar ook zij stellen zich tegen Jozef II teweer, nu die poogt hen in een dienstbaar volk te herscheppen. Maar tussen die twee in, tussen het Brabantse clericalisme en het despotisme van de landsheer, zit men hopeloos. Paape weet dus wel dat Jozef II op een despotische wijze te werk ging en hij was als vrijheidsvriend, na de strijd tegen de tyran Willem V en met het schouwspel van de verheffing van de Fransen tegen hùn absolutisme voor ogen, van vorstelijk despotisme afkerig genoeg. Alleen, toen het in 1789 tot dadelijkheden kwam, overwoog bij hem toch zijn voorliefde voor de zaak van de Verlichting en zijn haat tegen de domme geestdrijverij (zo zag hij het nu eenmaal) van het reactionnair Patriotisme, dat in de beweging zo duidelijk de overhand nam. Hij kan zich niet genoeg verwonderen over de blindheid van de Brusselse autoriteiten, die niet beletten dat een hele stroom van jongelui, opgezet door de geestelijkheid, zich naar het grondgebied van de Staten-Generaal, bij Breda, begeeft met de kennelijke bedoeling om gewapenderhand terug te komen. En dat zij op het territoor van de Staten-Generaal, dat wil zeggen van het in 1787 herstelde orangistische regime, vriendelijk ontvangen werden, was wel geschikt om Paape en de andere Patriotse uitwijkelingen uit Holland nog wantrouwiger te stemmen. De Brabantse Revolutie zocht heul bij de machten der reactie in Europa, niet alleen bij de Republiek zoals die in 1787 geworden was, maar bij Pruisen en Engeland. Trouwens: ‘De Hollanders (van ons slag) zijn bij dit soort Patriotten’, zegt hij, ‘geheel niet in trek’. Zij hebben ‘haat en afkeer tegen onze uitgeweken landgenoten opgevat’. De gevoelens van de weldra triomferende Brabantse Revolutie jegens het Hollandse Patriotisme waren, met andere woorden, wederkerig. Hoe moeten wij nu het blijkbaar diepgaande verschil tus- | |
[pagina 633]
| |
sen de twee bewegingen, die in het Noorden en die in het Zuiden, verklaren? Met de opmerking dat het aan de éne kant een Protestantse en aan de andere kant een Katholieke samenleving was, komen wij er niet. De Noord-Nederlandse katholieken immers sloten zich over 't algemeen bij de beweging aan. De tegenstand vond daar een steunpunt juist bij de orthodoxe kringen der Hervormde Kerk. Waar men vooral op letten moet, mijns inziens, dat is de zo sterk verschillende bevoegdheid, functie en geest van het centraal gezag in de twee landen. Of liever, in de Republiek, zoals wij gezien hebben, bestond eigenlijk geen centraal gezag, maar in ieder geval kenden de machten die daar tot op zekere hoogte een centraal karakter droegen, de Stadhouder en de Kerk, geen andere politiek dan die van behoud, van het bewaren van alle groeps- en locale rechten. De beweging die zich tegen hen keerde, vond haar kracht in de verlichtingsdenkbeelden, in de hervormingszin die zich van de denkende mensen in Europa meester gemaakt had. En onder de actieve burgerij van de Republiek, economisch sterk, door de handel in verband met de buitenwereld, waren die denkbeelden en was die zich op de natuurlijkste wijze wijd verbreid. Hoe anders was de rolverdeling in de Zuidelijke Nederlanden! De verlichtigsdenkbeelden en de hervormingszin waren ook daar ingedrongen. Maar het was in de eerste plaats juist het centraal bestuur, niet enkel de Oostenrijkers, in Wenen Kaunitz en Jozef II zelf, noch ook hun directe vertegenwoordigers in Brussel, de ministers-plenipotentiair, Cobenzl, Starhemberg, maar ook het vaste ambtenarenpersoneel daar, Neny, Crumpipen en de rest, dat er zich door liet inspireren. Daaromheen nog een heel aantal figuren, in provinciale posities veelal, maar in onmiddellijk contact toch met het centraal bestuur, min of meer afhankelijk ervan zelfs, ik denk aan Vilain XIV van Gent, aan Brouckaert, aan de abbé Nelis, die later, toen hij bisschop werd, zijn positie veranderde. En dan advokaten als Vonck en Verlooy, enkele edelen als Van der Marck, ook financiers, ondernemers of industriëlen die door de oude vaste orde van die samenleving heenbraken met de hulp van de regeringspolitiek, en die tegenover die oude orde sceptisch of zelfs antogonistisch stonden, Walckiers b.v. Maar de grote massa van de bevolking | |
[pagina 634]
| |
zat in die orde ingekapseld en dit was een heel andere staat van zaken dan in de Republiek. Die economisch overmachtige geestelijkheid en adel in het Zuiden, die burgerheren die zich zoveel mogelijk aan de landbezittende klasse conformeerden, die talrijke stand van juristen en zaakwaarnemers die een aanzienlijk deel van de intellectuelen vormde en die in laatste instantie van geestelijkheid en adel afhing, dat had in het Noorden nauwelijks een equivalent. En omgekeerd was er dus in het Zuiden veel minder, in feite heel weinig, van die zelfbewuste, economisch zelfstandige burgerij, die in het Noorden de toon van de politieke opinie zette. Er bestonden dus belangrijke verschillen in de sociale en geestelijke sfeer (teruggaande, welbeschouwd, op de scheuring van de zestiende eeuw). Maar waar ik vooral de aandacht op wil vestigen, dat is dat als gevolg in 't Zuiden de functie van hervormen geheel aan de regering toeviel. Die samenleving had generaties achtereen voortgevegeteerd in een hiërarchische geleding, die toch meer en meer uit de tijd geraakte. De toestanden schreeuwden om hervorming, maar alle initiatieven daartoe kwamen uit het centrum, van het gezag. 't Was de Brusselse regering, altijd met Wenen achter zich, die zich bezorgd maakte over de armoede en de ziekenverzorging, en die plannen opstelde en langs ambtelijke weg aan de provincies en steden zocht op te dringen. 't Was de Brusselse regering die getroffen werd door de verstijving en de achterlijkheid van de Universiteit van Leuven en die heel het onderwijs, ook het middelbare, wilde verbeteren. Het kwijnen van literatuur en wetenschap, - wie klaar stond om daartegen een middel te bedenken, dat was alweer de minister-plenipotentiair, en met zijn ambtenaren, onder nauwlettend toezicht van Wenen, stichtte hij zo de Akademie, die nieuw leven zou moeten scheppen. Ik noem maar voorbeelden. Van elk kan men zeggen: zo iets was in de Republiek ondenkbaar. Daar bemoeide het centraal gezag (voor zover men er van een centraal gezag kan spreken...) zich niet met armenzorg, noch de Staten-Generaal, noch de Prins van Oranje: dat was zaak van de plaatselijke overheden, van de totaal onafhankelijke stadsregeringen. In deze tijd gingen belangrijke initiatieven uit van particulieren die zich daartoe verenigden. Ook met onderwijs | |
[pagina 635]
| |
bemoeide het centraal gezag zich niet: dat was zaak van de provincies, van de soevereine Staten in elk der zeven, en verder ook van de stedelijke overheden. Het bemoeide zich niet met het geestelijk of letterkundig leven: Akademies, letterkundige en wetenschappelijke, schoten er in de tweede helft van de achttiende talrijke op, evengoed als economische of liefdadige genootschappen, maar alle door particulier initiatief, hoogstens met enige steun van plaatselijke of provinciale overheden. Men kan niet anders dan respect gevoelen voor de ijver en de goede bedoelingen en zelfs de bekwaamheid van die centrale bureaucratie van het Oostenrijks regime. Maar haar hervormingszin bracht een bemoeizucht mee, een gedurig ingrijpen in locale onderonsjes en zich vergrijpen aan dierbare locale privileges, waardoor onvermijdelijk bij de oude leidende standen ergernissen gewekt werden. Dat was vanouds zo gegaan, inderdaad immers zette die bureaucratie met haar verrichtingen een traditie voort, die tot in de middeleeuwen teruggaat en die in de zestiende eeuw met Granvelle en Viglius een hoogtepunt beleefd had. Alleen, wat er nu, in de tweede helft van de achttiende eeuw bijkwam, was die sterk seculariserende, anti-kerkelijke trek, die kenmerkend is voor heel de Verlichting. De beweging die Jozef II tegen zich ontketende, was er een van verzet tegen hardhandig en dikwijls onbesuisd ingrijpen; het normale verzet van een volk met een oude traditie van zelfbestuur (hoe weinig democratisch dat ook geregeld mag zijn, en hoe weinig efficiënt of zuiver in zijn toepassing), een verzet tegen despotisme. Maar het waren vooral de geprivilegieerde standen, en onder hen de geestelijkheid het meest van alle, die zich bedreigd gevoelden, en dat verklaart dat in de agitatie zoals Paape ze in 1788-89 gadesloeg, de godsdienst zo op de voorgrond kwam, en ook dat de geprivilegieerden, de adel en de geestelijkheid, die er de leiding van hadden en hielden (anders dan in het Noorden, waar de burgerdemocraten ze er uit verdrongen), dat die geprivilegieerden op de steun van de brede massa rekenen konden. Ik behoef hier niet te memoreren, dat het jaar niet ten einde liep zonder dat de uitgewekenen van Breda uit oprukten en in een heel korte tijd sensationele successen behaalden, | |
[pagina 636]
| |
veel sensationeler dan de Noord-Nederlandse Patriotten in al de jaren van hun luidruchtig gewoel. De keizerlijke troepen werden verslagen, Gent veroverd, daarna moesten de keizerlijke autoriteiten Brussel zelf ontruimen, er kwam een vergadering van de Staten-Generaal in Brussel bijeen en een Belgische regering werd gesticht. Als men hierop let, is men geneigd de Brabantse Revolutie samen met de Franse tegenover de Noord-Nederlandse Patriottenbeweging te stellen: in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk beide veel dramatischer gebeurtenissen, veel radicaler beslissingen; in de Republiek treft van 1785-87, niets zozeer als het slepen: ik vestigde daar reeds de aandacht op. Maar hoe nu die overeenkomst en dat verschil te verklaren? - terwijl overigens, wat de geest van de bewegingen betreft, de overeenkomst veeleer tussen Holland en Frankrijk bestaat, en de reactionnaire tendentie van wat er in België gebeurde, een verschil oplevert. In mijn boekje over de Patriottenbeweging heb ik (zonder van de Brabantse Revolutie te gewagen) het verschil in dit opzicht tussen de Franse gebeurtenissen en die in de Republiek trachten te verklaren. ‘Niet omdat de Fransen zoveel hartstochtelijker of doortastender of met groter politieke verbeeldingskracht begaafd waren dan de Nederlanders’. Deze eerste opmerking was eigenlijk gericht tegen het grote werk van Colenbrander, De Patriottentijd, waarin de Patriottenbeweging doorlopend gekleineerd wordt; en dan voert hij die verklaring van een verschil in volkskarakter graag aan, - zoals trouwens veel schrijvers, terwijl ik altijd geneigd ben daar uitermate sceptisch tegenover te staan; het lijkt mij een dooddoener, de taak van de historicus is te zoeken naar de omstandigheden, als hij verklaren wil. Welnu, die passage van mij in De Patriottenbeweging gaat als volgt voort: ‘in zover bleek toch de drift der Fransen sterker, voor vernietiging en ook voor constructie, omdat de misstanden waartegen hun schrijvers en denkers reeds lang opkwamen, oneindig erger waren, hoezeer ook verwant... ‘Het voornaamste verschil is echter, dat de monarchie in Frankrijk aan de Revolutie dat gecentraliseerd toneel bereid had, waarop zij zo 'n bliksemende verschijning maken kon, | |
[pagina 637]
| |
terwijl in de Republiek bij alle eenheid van denken en voelen de onaangetaste, door alle partijen geëerbiedigde federale constitutie schotjes stelde, die het samenvloeien van de politieke bedrijvigheid en incidenten tot een machtige stroom belemmerde.’ Wijst dit laatste ons niet ook de weg, als wij het verschil tussen het langdradige in evenwicht hangen van de partijen, die gerekte periode van latente burgeroorlog, in de Republiek en het plotseling effect van de Brabantse Revolutie verklaren willen? Als er in de Ooostenrijkse Nederlanden zo 'n sensationele omkeer en zo 'n drastische revolutionnaire situatie kon intreden, als zij een vrijwel gelijktijdige bevrijding beleefden - op Luxemburg na dan, dat toch altijd wat terzijde stond - en gezamenlijk een nieuw huishouden konden opzetten, was dat dan niet ook in hun geval, voornamelijk te danken aan het feit dat er een centraal bewind bestond, dat die provincies veel nauwer aaneengeschakeld had en dat er, zolang het functionneerde, de toestand veel vollediger beheerste, dan enig gezagsorgaan in de Republiek? Tegen dat centraal bewind was de beweging gericht: zij had een duidelijk objectief, en eens dat zij het omvergeworpen had, beheerste zij de toestand. Dat maakte met het probleem zoals het in het Noorden bestond een diepgaand onderscheid. Daar toch zou de beweging op den duur een centraal gezag zelf hebben moeten scheppen en dat vooral door de oude onaangetaste provinciale soevereiniteiten te onderwerpen. Wel moet daar zeker aan worden toegevoegd, dat de beweging in de Zuidelijke Nederlanden over een kracht beschikte die zij in het Noorden miste: de bijval namelijk van de grote hoop, van dat gemeen dat Paape in zijn eigen land om hun blinde ijver voor Oranje had leren haten, en dat hij vervolgens in Brabant, waar het uit trouw aan de geestelijkheid meedeed aan wat hij zo 'n wonderlijke soort Patriotisme vond, niet minder verachtte en verfoeide. De Noordelijke beweging was een typische burgerbeweging. In het Zuiden was er die verlichte en naar hervormingen begerige burgerij ook wel. Paape, wij hoorden het, merkte dit vooral in Vlaanderen op, en volgens hem voelden zulke verlichte Patriotten zich benauwd tussen de despotische Jozef | |
[pagina 638]
| |
en zijn reactionnaire en clericale tegenstanders. Toch hadden Vonck en de zijnen aanvankelijk, vóór de overwinning, een rol van betekenis gespeeld. Maar zodra, zij, na de overwinning, trachtten de gewone burgereisen tegen de zegevierende geprivilegieerde standen door te zetten, bleek hun zwakheid. Zij werden opzij geschoven, met behulp van de grote massa. De rol door elk van de standen gespeeld is overigens normaal: in dat stadium van de democratische ontwikkeling werden de democratische eisen voorgedragen, en alleen te hunnen eigen bate, door de min of meer welvarende en ontwikkelde burgers, en konden de aristocraten of geprivilegieerden tot instandhouding van hun oligarchische positie rekenen op ‘het gemeen’ (om nogmaals met Paape te spreken). Het was wel een merkwaardige situatie die zich daar bij de overgang van 1789 op 1790 in de Oostenrijkse Nederlanden voordeed. De landsheer en zijn gezag waren geëlimineerd, en wie moest nu in zijn plaats treden? Een Oostenrijks agent schreef onmiddellijk na de omkeer: ‘Anders dan in de opstand van de zestiende eeuw gebeurde’ (en hoe natuurlijk dat men daaraan terugdacht: 't was het jaar 1576 weeromgekomen!) - maar, anders dan toen - ‘toen men het gezag aan de Staten en de magistraten liet, richt men nu comité's uit alle standen op, buiten de geprivilegieerden alleen: het volk matigt zich toezicht aan.’ Maar dit was niet wat Van der Noot wenste. Hij en Van Eupen zagen geen heil dan in stipte handhaving van de privileges, en in een bewind van geprivilegieerden. Comité's zonder wettige machtiging, comité's van volksmenners, versta: burgers van enige welstand, dat leek hun, met het Franse voorbeeld voor ogen (in December 1789 begon het in Frankrijk al wezenlijk revolutionnair toe te gaan), de weg van het verderf. Dat moest leiden tot een omkering van de maatschappij, tot spoliatie van de kerk. Voor hen waren de Staten, in hun oude beperkte samenstelling, nu de aangewezen soeverein. Inderdaad verklaarden de Staten van Brabant nog op 31 December 1789, dat zij de soevereiniteit zouden uitoefenen op de voet van de afgezette soeverein Jozef II. Dat betekende een oorlogsverklaring aan de comité's, en Vonck en zijn vrienden namen die op en stelden zich te weer. Hun tegenstand duurde echter maar kort. Hun zaak werd vereen- | |
[pagina 639]
| |
zelvigd met die van de philosophische en goddeloze Franse Revolutie. De kardinaal-aartsbisschop van Mechelen deed dat in zijn vastenbrief van 31 Januari 1790 uitdrukkelijk. Na de kunde en de belangeloosheid van de Staten te hebben opgehemeld, beschreef hij de tegenstanders van de soevereiniteit der Staten als de vijanden van de Staat en van de godsdienst. In Maart 1790 kwam het Brusselse volk tegen de Vonckisten in beweging - het is wel treffend dat er bij die gelegenheid ook Oranje-boven werd geroepen -, en Vonck en zijn vrienden moesten uit de stad niet alleen, maar uit het land vluchten. De Staten handhaafden hun uitsluitende en onverantwoordelijke soevereiniteit. Het is de moeite waard op te merken dat de beginselkwestie die zich hier stelde, bij de onafhankelijkheidsstrijd van de zestiende eeuw toch ook wel degelijk aan de orde was geweest. Ik haalde de Oostenrijkse agent aan, die beweerde dat het gezag van de Staten toen na de verwijdering van dat van de landsheer zonder meer erkend was geworden. Tegenspraak was toen toch ook niet geheel uitgebleven. Het treffendst kwam ze tot uitdrukking in de twisten onder de landvoogdij van Leicester in de noordelijke gewesten, die toen, na 1585, de opstand alleen voortzetten. Ik herinner aan het befaamde geschrift van Wilkes, Leicester's vertegenwoordiger, een nota gericht tot de Staten, waarin overigens niet zozeer de Engelse opvatting als wel die van de Utrechtse burgerhopliedenpartij en haar leider de Brabander Prouninck werd weergegeven. Daarin die passage: ‘Want de soevereiniteit ofte opperste hoogheid, bij gebreke van een wettelijk prince, behoort de gemeente toe, en niet ulieden, mijn Heren’ En daarop dan dat antwoord van de Staten van Holland, gesteld door Vrancken, de pensionaris van Gouda, waarin van de Staten gezegd wordt dat zij, in hun overgeleverde samenstelling, volgens de oude privileges, de natuurlijke en volledige vertegenwoordigers van de gemeente zijn, en zo wel niet de soevereinen, maar de dragers der soevereiniteit. Die beschouwing van 1587 heeft in de Republiek het veld behouden. De Staten heetten er dus de vertegenwoordigers van de gemeente, maar enkel om daaruit een volledige macht af te leiden en een van de gemeente totaal onafhankelijke positie. | |
[pagina 640]
| |
Totdat in de Patriottentijd de democratische Patriotten ernst begonnen te maken met dat representatief karakter en de theorie in praktijk gingen omzetten. Als de Pruisische inval in 1787 die ontwikkeling op eenmaal afsnijdt, komt de oude toestand, zoals wij weten, onveranderd terug, en waarlijk beroept de Raadpensionaris van de reactie, Van de Spiegel, zich dan weer op die befaamde Deductie van Vrancken van twee eeuwen vroeger. Op wat een wrakke grondslagen, vermolmd en aangetast door de kritiek van een nieuwe tijd, stond die restauratie van 1787 in de Republiek der Verenigde Nederlanden! En op die zelfde grondslagen, waarvan de verouderdheid, de redelijke onhoudbaarheid, nog scherper in het licht kwam door de ontwikkeling der zaken in Frankrijk op dat zelfde ogenblik, richtten nu Van der Noot en de zijnen de vrije Brabantse en Belgische Republiek op. Zelfs met de bijval van de menigte die zij vooreerst ongetwijfeld hadden - evenals trouwens de herstelde stadhouder-oligarchie-en-Kerk in de Republiek op het volk konden rekenen om de Patriotten te lijf te gaan -, zelfs zo was dat een werk, in allebei de landen, dat weinig uitzicht voor de toekomst bood! Dat bleek in het Zuiden niet zozeer bij de terugkeer van het Oostenrijks gezag in 1790. Daarbij toch behielden de geprivilegieerde standen wel niet hun pas verworven soevereiniteit, naar toch heel hun traditionele positie en kregen bovendien toezeggingen dat de onstuimige hervormingspolitiek van Jozef II niet hervat zou worden. Men kan ook hier herinneren aan de zestiende eeuw en dan wel aan de verzoening van de gewesten der Unie van Atrecht met de koning, een regeling die vervolgens ook bij de veroveringen van Parma de toon aangaf: de monarchie hersteld, maar de oude locale en klasseprivileges voorlopig tegen de voortschrijding van de absolutistische centralisatie en gelijkmaking gewaarborgd. De wrakheid van het oude bleek bij de verovering door de Franse Revolutie, waaraan weldra ook de eens zo glorieuze Republiek der Verenigde Nederlanden ten prooi viel. In beide landen stortte het ancien régime in en werd nog op heel wat drastischer wijze hervormd, dan waarvan de Patriotten in het Noorden, of Jozef II en op hun manier de Vonckisten in het Zuiden, gedroomd hadden. Ik vervolg de gebeurtenissen niet, ofschoon er verschei- | |
[pagina 641]
| |
dene zijn die mij daartoe als het ware uitnodigen. Ik heb enkel enige factoren in de situatie gedurende de beroering in beide landen willen releveren. De vergelijking - die ik overigens in de korte spanne van dit opstel maar vluchtig heb kunnen aanduiden - heeft, dunkt mij, zin. En dat wel omdat er zo treffende overeenkomsten zijn. Het tafereel was hier en ginds uit dezelfde motieven samengesteld. Daarin kan men de oorspronkelijke en nooit geheel uitgewiste of uit te wissen eenheid van de Nederlanden waarnemen. Maar hier hebben deze motieven de overhand, daar andere; de kleuren zijn op verschillende wijzen gegroepeerd en gemengd; en zo krijgt men toch die twee onderling sterk afwijkende, soms contrasterende beelden. Als men goed toeziet, zal men opmerken dat dit het gevolg is, niet zozeer van diep-zittende tendenties of geaardheid, die in elke der twee bevolkingen anders zouden zijn; maar van omstandigheden - omstandigheden die altijd nog teruggaan op de gewelddadige gebeurtenis van de zestiende eeuw, de scheuring. P. GEYL |
|