Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 7(1952-1953)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 599] [p. 599] [Gedichten van Christine D'haen] Eva uit Adam slapend God, op den zesden dag beval dat Adam lag en slapend 't lichaam overliet; Adam vervulde 't, lei het hoofd onder een boom met bloeiend ooft en sliep terwijl God Eva schiep. Temidden 't woud vol wild nu wonderlijk gestild daar elk zijn koning willoos ziet, temidden vogelen, vissen, 't fier geslacht van pels- en vederdier en pauw, vond hij den vorm der vrouw. Wijl Adam onbewust 't hoofd op de handen rust en droomt van een aan hem gelijk, rijst Eva uit zijn hart omhoog gesloten nog het sluimrend oog, en leunt het lichaam dat God steunt. Hij ziet haar teer en zwaar gelijk een druivelaar gerijpt in 't paradijselijk rijk [pagina 600] [p. 600] vol donkerroden wijn, gericht vanuit de worden naar het licht en naakt terwijl zij traag ontwaakt. Toen hij gewillig rees zag Adam uit zijn vlees dat eerst geboren werd uit slijk, de pracht van 't paradijs vermeerd. Zijn ogen zijn op haar gekeerd, hij kijkt hoe nederig zij prijkt. [pagina 601] [p. 601] Vijfde grafgedicht voor Kira van Kasteel Al wat de moestuin gunt, de groenten van het jaar; het boerenhof, de boter, room en schuimige melk; de herfstelijke boomgaard peer- en appelzwaar; 't fijn kruid uit wei en tuin, uit 't bos de kantharel; En al wat vergenoegt, de koperen krulchrysant, de druif der wijngaarden, de verse ruwe noot, het wordt mij rijkelijk gestapeld in den schoot, en om gemeenzaam smaken mede in de hand van hem die alles deelt met mij: 't diep ledikant waarin het warme vlees met zachtheid wordt gevoeld, 't verlangde avondboek, de wandeling die verkoelt; 't wordt mij geschonken in de sterfelijke hand. Uw hand is echter leeg, en wordt alleen bezwaard door aarde die uit u haar vruchtbaarheid vergaart. [pagina 602] [p. 602] Nacht De wijdheid van den dag, uit zuiver goud gegoten ligt vol met donkren drank gelopen die overlopend 't hart bedropen en 't goede licht geblust heeft, ongenoten. Door 't hart nog ongenoten dat u, licht, in zich wou zuigen als de zomerbij den honing, is uw zoet voorbij, voor 't menig, menig wensen gaan uw wondren dicht. Al 't naaste en 't verste is duister, en geen wederhopen der heerlijkheid van heden enigen morgen vertroost de ziel, verdronken in de zorgen die komen, ongestelpt, tot in het bloed gekropen. [pagina 603] [p. 603] De slaap Ik waad door slaap, de diepe watervloeden waarmede Noah overweldigd werd, gelijk; de oogleden zwaar, de ledematen haast ademloos, en neergelaten; door de ingewanden zonder dam noch dijk wast de bedwelming van het waterrijk. Niets kan de ziel in deze zee behoeden; zwemmend verliest zij zich en wordt gezogen wijd buiten het bed waarin de leden beroofd van leven nedergleden; alleen gedompeld in der golven strijd tegen elkander, en beweegloosheid. Diepten verzwelgen mij, eerst onvermoede, medegedeeld aan baren de een op de ander. Al de versten mee met de een bewegen, en ik in hen geheel gelegen beweeg met diep' en duistren waterval zinkende zonder grond van dal in dal. CHRISTINE D'HAEN Vorige Volgende