| |
| |
| |
Kronieken
Het pacifisme der Oudheid
De geschiedenis der Oudheid is één aaneenschakeling van oorlogen en gewapende conflicten. In de wereld der antieken is het gekletter der wapenen niet van de lucht; bestendig dreunde er de aarde onder het getrappel der opmarsjerende legioenen en cohorten. Dit is zo waar dat men er in de moderne tijden, die zich gedurende lange tijd bijna uitsluitend bezighielden met de geschiedenis der Oudheid, allengs toe kwam de geschiedenis in het algemeen overwegend op te vatten als krijgsgeschiedenis.
Deze opvatting heeft thans zo goed als afgedaan. De geschiedkundige wetenschap besteedt thans minstens zoveel aandacht aan de culturele, artistieke, economische en sociale verschijnselen als aan de militaire: ze tracht zelfs de oorlogen te verklaren, op grond van de sociaal-economische factoren.
Beschavingsgeschiedenis en geschiedenis der instellingen stelden de oorlogsgeschiedenis definitief in de schaduw. Deze is nog slechts een aspect, een onderdeel van het geheel. De vraag, of dit onderdeel werkelijk belangrijker is voor de Oudheid dan voor de Middeleeuwen of de moderne tijden, willen wij voorlopig buiten beschouwing laten. Meer interesseert ons de vraag of het werkelijk waar is - zoals nog beweerd wordt door sommige geleerden - dat ‘volgens
| |
| |
moderne opvatting de vrede en volgens antieke opvatting de oorlog de normale verhouding tussen de volkeren is’.
Dat zulks tot vóór kort de algemeen geldende opvatting was moge blijken uit het feit dat wij ze textueel uitgedrukt vinden in de toonaangevende ‘Real-Enzyklopädie der Klassischen Altertumswissenschaft’ onder het woord foedus, verdrag. We lezen daar nl.:
‘Das antike Völkerrecht unterscheidet sich dadurch von dem modernen, dasz nach moderner Anschauung der Friede, nach antiker der Krieg das normale Verhältnis der Völker zueinander ist.’
Deze opvatting, deze overtuiging heeft voor gevolg gehad dat het pacifisme der Oudheid tot nog toe zeer weinig werd bestudeerd, aangezien men betwijfelde of er daar van echte pacifistische stromingen sprake kon zijn. Het volstond evenwel, dat de zaak eens ernstig werd onderzocht, om tot heel andere inzichten te komen. De verdiensten op dit gebied komen toe aan twee Duitse philologen: de h. Harald Fuchs met zijn werk ‘Augustin und der Antike Friedensgedanke’, verschenen in 1926, en de h. Wilhelm Nestlé met zijn studie ‘Der Friedensgedanke in der Antiken Welt’, verschenen te Leipzig, in een supplementband van het tijdschrift Philologus, in 1938.
De belangstelling voor de antieke vredesgedachte is dus van nogal recente datum. Het weinige dat we dienaangaande bezitten volstaat in ieder geval om in te zien dat de vroegere opvatting, volgens dewelke in de Grieks-Romeinse wereld de oorlog als de normale toestand werd beschouwd - berustte op een al te eenzijdige visie der dingen.
Men vindt nl. in de Griekse en Romeinse literatuur, zowel in de gewone als in de wijsgerige, heel wat sporen die wijzen op het bestaan ener sterke denkrichting die de vrede beschouwde als de normale en voor alle volkeren wenselijke toestand.
Enkele dezer sporen, en wel de voornaamste, willen wij hier in het licht stellen. Om ons te beperken, gezien de omvang van het onderwerp, en ten einde geen misbruik te maken van de ons geboden plaatsruimte, zullen wij in beginsel geen feiten of gegevens behandelen, die zich voordoen na het begin onzer tijdrekening. We zullen dus ook de chris- | |
| |
tene oudheid en het specifiek christen vredesideaal buiten beschouwing laten.
Weinig is er aan te stippen vóór de 5e eeuw vóór Christus. Bij de dichters Homerus, Hesiodus en Pindarus en bij de philosoof Empedocles vinden we sporadische uitlatingen, die niet toelaten te besluiten tot het bestaan van een pacifistische beweging of geestesstroming. Het zal de lezer misschien naïef lijken dat we Homerus vermelden in dit verband, maar in de 5e zang van de Ilias laat de dichter de oppergod Zeus als volgt uitvaren tegen de oorlogsgod Ares in hoogsteigen persoon:
‘Gij zijt me de verachtelijkste van alle goden die de Olympus bewonen,
want steeds zijn strijd en oorlogen en gevechten u lief...’
Het zou trouwens de stof van een speciaal artikel kunnen uitmaken, aan te tonen hoe de Ilias, hoewel een krijgsepos, allesbehalve een verheerlijking is van de oorlog, zoals dit met andere epische gedichten wel het geval is. In de Ilias van Homerus wordt de oorlog aanhoudend beschouwd als een grote katastroof, als een tegennatuurlijk iets, als een der grootste onheilen die de mensheid kunnen treffen. Eindeloos is er het leed van de vaders, de moeders, de echtgenoten. Zelfs de meest actieve heroën, Achilles b.v., en Hector, beoefenen het oorlogsbedrijf hoegenaamd niet als een sport. Zij stellen de waarde van het leven ten zeerste op prijs. Daaraan vooral ontleent de Ilias, dat onvolprezen kunstwerk, haar algemeen en diepmenselijk karakter.
De grondtoon van de Griekse literatuur in de voor-Socratische tijd is evenwel onbetwistbaar de tragi-heroïsche. De held, niet de mens, staat in het middelpunt der belangstelling. Men is held in de strijd ofwel door de omvang van zijn lijden. De tragiek van het menselijk leven wordt niet alleen aanvaard maar verheerlijkt.
We citeerden Empedocles - die leeft van 490 tot 430 - omdat we bij hem reeds een thema aantreffen dat later zeer verspreid is bij de Griekse dichters en denkers (het komt o.a.
| |
| |
voor bij Plato in de ‘Wetten’), nl. dat van de cyclische wereldperioden, beginnende met het gouden tijdperk, de Gouden Eeuw onder Kronos, een zalige oertoestand in een ver verleden waarin er geen tweedracht en oorlog bestaat en waarin alle mensen elkander liefhebben. Terloops weze er hier aan herinnerd dat bij de profeten van het Oude Testament deze zalige toestand wordt geprojecteerd in een verre toekomst.
Het strijdend pacifisme begint nochtans niet met Empedocles maar met de sophistiek, dit is in de 5e eeuw vóór Christus.
| |
I. De Sophistiek
De Sophistiek is de nieuwe denkrichting uit het bloeitijdperk der Atheense democratie. De sophisten breken met het speculatieve denken der vóór-Socratische wijsgeren, die allerlei uiteenlopende en verwarde verklaringen geven van het heelal. De mens en al wat hem aangaat staat in het middelpunt hunner belangstelling. ‘De mens’, zegt Protagoras van Abdera, ‘is de maatstaf van alle dingen’. De sophisten beogen een practische levensinrichting. Zij willen de mens toelaten het leven te beheersen en hem de middelen aan de hand doen om zich te verheffen in de maatschappij. In plaats van de oude deductieve methode, die afleidt van vooropgezette verklaringen en postulaten, stellen zij de empirische en inductieve methode die het algemeen principe afleidt uit bepaalde feiten.
Zij beoefenen de exacte wetenschappen. Hun leer is ongetwijfeld progressistisch en verdient wat meer dan het sarcasme der idealisten, die alleen zweren bij Socrates en Plato en voor wie een sophist veelal een ‘drogredenaar’ is en blijft, overeenkomstig de moderne pejoratieve betekenis van het woord sophisme.
Het hoeft dus geenszins verwondering te baren dat de sophistiek ook definitief het verval inluidt der oude heroïsche opvatting van de oorlog. De grote sophist Gorgias verkondigt de stelling, ‘vrede is gezondheid, oorlog is ziekte’. Dit pacifistisch streven werd natuurlijk in de hand gewerkt door het aanslepen van de Peloponnesische oorlog (431-404), waarin
| |
| |
Athene en Sparta streden om de hegemonie en de volkeren van Hellas uitbloedden, zodanig dat zij een gemakkelijke prooi zouden worden voor de Macedonische expansiedrang. Wat dit betreft gaat het in de Oudheid als in de moderne tijden: het pacifisme is het sterkst na gruwelijke en langdurige oorlogen.
Een typische vertegenwoordiger van het sophistische pacifisme is de Attische sophist en redenaar Antiphon uit de 2e helft van de 5e eeuw vóór Christus.
Antiphon zelf is geen democraat. Hij is zelfs een der ijverigste deelnemers aan de oligarchische omwenteling van 411, na wier mislukking hij ter dood werd veroordeeld. Zulks belet hem evenwel niet de vredesgedachte aan te kleven. Hij stelt de voordelen der eendracht van de burgers binnen één zelfde polis of stadstaat in het licht in zijn schitterend geschreven stuk ‘Over de Eendracht’, waarin hij uitgegaan schijnt te zijn van de familie, vervolgens over de vriendschap gehandeld te hebben om ten slotte bij de staat te belanden.
Als voorbeelden van vredelievende en rechtvaardige volkeren vermeldt Antiphon hier de Skiapoden, de Makrokephalen en de Troglodyten, legendarische natuurvolkeren die bewijzen dat zijn politieke idealen kunnen verwezenlijkt worden. Hier hebben we te doen met een ander thema van het antieke vredesideaal, eveneens zeer verspreid in de Griekse en zelfs de Romeinse literatuur: dat van de ideale staat, verwezenlijkt, niet meer in een ver verleden, maar bij legendarische volkeren die leven aan de peripherie van de bekende wereld, ver van de andere volkeren. Het meest geciteerde voorbeeld is dat van de Hyperboreërs, het fabelachtige volk dat woonde in het uiterste Noorden.
We vinden dit thema van de ideale staat ook terug bij Plato, in de ‘Kritias’, waar de sage van het wonderbare eiland Atlantis hem toelaat politieke gedachten te uiten in het kader ener mythische voorstelling. Doch laten we terugkeren tot Antiphon. Belangrijker zijn bij deze, met het oog op het voorwerp van ons onderzoek, zijn opvattingen in verband met de volkerenvrede, zoals die tot uiting komen in de niet zo lang geleden ontdekte nieuwe fragmenten van zijn werk ‘De Waarheid’.
Antiphon verkondigt er, op grond van de sophistische
| |
| |
tegenstelling tussen natuur en zede, de volstrekte gelijkheid en gelijkwaardigheid van alle mensen. ‘Barbarij’ ziet hij slechts in het door de zede tot stand gekomen maar wat de natuur betreft totaal ongewettigd onderscheid tussen sociaal hoger en lager staande mensen, tussen Hellenen en Barbaren of niet-Griekse volkeren.
‘Van nature’, schrijft Antiphon, ‘hebben wij allen, Barbaren en Hellenen, dezelfde aanleg. Dat kunnen wij opmaken uit datgene, wat voor alle mensen van nature uit noodzakelijk is. Allen kunnen zich dat in gelijke mate verschaffen en niemand van ons, noch een Barbaar noch een Griek, is van dat alles uitgesloten. Want wij ademen allen de lucht door onze mond en onze neus en eten allen met onze handen...’
Hier breekt de tekst af, zodat we niet precies weten welke gevolgtrekkingen Antiphon uit deze opvatting heeft gemaakt, in verband met de betrekkingen onder de volkeren. Maar men heeft het recht te beweren dat deze theorie een radicale breuk betekent met de traditionele opvatting, die de Grieken beschouwde als het kultuurvolk dat hoog boven de Barbaren stond en bijgevolg geroepen was om ze te beheersen. Antiphon gelooft niet meer in het ‘Herrenvolk’. Hij bestrijdt de rassenhaat, bron van oorlogen en geweld. De ietwat naïeve wijze waarop hij zijn ideeën ten beste geeft, kan alleen diegenen doen glimlachen die zouden menen dat in de 20e eeuw met de val van Hitler ook de Hitleriaanse ‘Weltanschauung’ uit de wereld is verdwenen.
Waar de sophist Antiphon door zijn critiek op het rassenonderscheid een voorstander is van de vrede tussen Hellenen en Barbaren, ijvert de grote sophist Gorgias van Leontini (circa 483-375 v. Chr.) rechtstreeks voor de vrede onder de Helleense staten.
De sophisten waren reizende leraars die van stad tot stad trokken, d.i. in de toenmalige Helleense wereld, van staat tot staat. Zij traden uit het enge verband van de ‘polis’, maakten kennis met allerlei regimes, en leerden inzien wat, boven alle geschilpunten en verschillen, aan alle Grieken gemeenschappelijk was, wat hen onderling verbond. Zo ontstond bij hen een panhelleense gezindheid, die ze niet nalieten in het openbaar leven te propageren. In de plaats van de burger van een bepaalde stadstaat trad eerst de Hel- | |
| |
leen, en weldra - zie Antiphon - de mens zonder meer.
Gorgias, aan wie Plato een zijner beroemde dialogen wijdde, is de voornaamste propagandist der panhelleense gezindheid. Slechts enkele fragmenten van zijn redevoeringen zijn bewaard.
In 421 trad Gorgias op te Athene, waar hij als hoofd van een gezantschap hulp kwam vragen voor zijn vaderstad Leontini. Hij hield er een lijkrede op de gesneuvelden van de 1e Peloponnesische oorlog (Epitaphios) die een weergaloos succes kende.
Ondanks de gespannen verhoudingen tussen Athene en Sparta aarzelde Gorgias niet op te treden als advokaat van de eendracht, van de homonoia. Hij zegde o.a.:
‘De zegetekens over barbaren verwekken jubelzangen, die over Hellenen klaagliederen’.
Veel openlijker moet hij uiting gegeven hebben aan zijn gezindheid in de redevoering die hij op de panhelleense spelen te Olympia uitsprak voor leden van alle Griekse stammen, al was het bijkomend thema ook hier dat de Grieken zich moesten aaneensluiten tegen de barbaren, om gebeurlijk in de strijd tegen dezen lauweren te veroveren. De rede is niet bewaard gebleven, maar langs een omweg hebben wij een kijkje gekregen op de inhoud. De Griekse geschiedschrijver Polybius uit de IIe eeuw vóór Christus steekt nl. de draak met de rede die zijn voorganger Timaios (IVe eeuw v. Chr.) laat houden door de Syracusaanse staatsman Hermocrates op de vredesconferentie van Gela (413).
Welnu, het door Timaios gebruikte model was stellig de Olympische redevoering van Gorgias. Het thema der rede - waarom de vrede te verkiezen is boven de oorlog - wordt volgens het echt Gorgiaans procédé ontwikdkeld door middel van antithesen, waarvan we hier enkele der voornaamste laten volgen:
- | In vredestijd wordt men 's morgens vroeg gewekt door het gezang der vogels, in de oorlog daarentegen door het geschat der trompetten (Polybius, XII, 26, 1). |
- | In vredestijd begraven de zonen hun vaders, in de oor- |
| |
| |
| log daarentegen de vaders hun zonen (ibid., 26, 7). |
- | In de oorlog kan men zich, zelfs binnen de stadsmuren, nauwelijks op veilige wijze verplaatsen, in vredestijd staat de ganse omgeving voor ons open (ibid., 26, 8). |
- | De oorlog gelijkt op de ziekte, de vrede op de gezondheid; want in vredestijd genezen de zieken, in de oorlog daarentegen gaan de gezonden ten gronde (ibid., 26, 8). |
Voor Gorgias is de vrede dus het natuurlijke en het normale, oorlog het tegennatuurlijke en abnormale, dat alleszins tussen stamverwante volkeren moet vermeden worden. Het is trouwens volstrekt niet uitgesloten dat Gorgias zijn Olympisch pleidooi voor verstandhouding onder de Hellenen heeft uitgebreid tot een algemene lof van de vrede als dusdanig.
Een algemene behandeling van het vredesthema vinden we verder bij de sophist Prodicus van Keos (geb. ca. 465 v. Chr.) die de vrede in verband brengt met de landbouw. Prodicus ziet in de landbouw de basis van godsdienst, zedelijkheid en recht. De akkerbouw verzacht de zeden der mensen. De landbouwer ‘heeft geen tijd om onrecht te doen’. Hij is bijzonder gehecht aan de vrede, aangezien hij onder de oorlog het meest te lijden heeft. Slechts noodgedwongen zal hij derhalve naar de wapens grijpen, om zich te verzetten tegen een aanslag op zijn vredelievende arbeid. Want daar de boeren dank zij hun werk alles hebben wat voor het leven noodzakelijk is, hebben zij geen enkele reden om een aanvalsoorlog te ontketenen.
Ziedaar het pacifistisch gedachtengoed van Prodicus van Keos, zoals wij het kunnen opmaken uit een citaat van de Byzantijnse wijsgeer en redenaar Themistius (Or. 30). Het gaat dus uit van de thans klassieke tegenstelling tussen het zwaard en de ploeg, beide gemaakt uit hetzelfde metaal, en ziet in de bedrijvigheid van de boer het symbool van de vrede, tegengesteld aan het beroep van de krijger.
| |
II. Euripides en Aristophanes
Samenvattend mogen we dus zeggen dat zich in de sophistiek een bewust vredelievende gezindheid baan breekt in
| |
| |
de richting der latere ‘humanitas’, een gezindheid die in de oorlog niet meer een middel van opleiding ziet tot een heroïsch ideaal, maar slechts een absurditeit waardoor de normale, natuurlijke vredestoestand en de er door geconditionneerde cultuur worden vernietigd.
Van deze gedachtengang vinden we welsprekende sporen in de niet-wijsgerige en niet-rhetorische literatuur uit dezelfde tijd, wat nogmaals bewijst dat we hier geenszins te doen hebben met individuele opvattingen maar met uitingen die beantwoorden aan de verzuchtingen van het volk, uitingen bijgevolg van de communis opinio.
Belangrijk is in de eerste plaats Euripides, de derde en jongste van de grote Drie op het gebied der Griekse tragedie. Tegenover Aeschylus en Sophocles is Euripides de realist, de dichter die normale mensen ten tonele voert. Ook tegenover de oorlog en het heldendom staat hij anders dan zijn beroemde voorgangers. Want ook hij, evenals Aeschylus en Sophocles - en alle grote schrijvers en denkers trouwens - is een product van zijn tijd die niet meer deze is van de schitterende zegepralen over de Perzen.
Waar we bij Sophocles zo goed als niets aantreffen dat wijst op een pacifistische gezindheid, waar bij Aeschylus slechts terloops eens de choreuten in het stuk Agamemnon op schuchtere wijze zeggen
‘dat zij de roem van de stedenvernieler die zoveel bloed moet vergieten, niet benijdenswaard achten’,
spreekt uit sommige stukken van Euripides een onmiskenbare voorliefde voor de vrede, een opvatting, blijkbaar de sophistische, volgens welke de geschillen en conflicten tussen de volkeren moeten opgelost worden door middel van onderhandelingen. Zo lezen we in de ‘Smekelingen’, opgevoerd tussen de vrede van Nicias in 421 en het wederuitbreken der vijandelijkheden (vs. 744 e.v.):
O dwaze stervelingen
die uw boog mateloos overspant
en daarom terecht veel onheil moet lijden,
aangezien gij geen goede raad, maar slechts de nood achternaloopt!
| |
| |
En ook gij staten, die door onderhandelen
het onheil kunt afwenden, gij doet het niet
en geeft er de voorkeur aan, door stromen van bloed een einde te stellen aan de strijd!
Helemaal dezelfde gedachte wordt uitgedrukt in de verzen 949 e.v.:
O dwaze mensenkinderen. Waarom slijpt gij uw zwaarden en slaat gij u bloedige wonden? Genoeg!
Houdt op met strijden. Dan zullen uwe staten zich naast elkaar in stand houden, vredelievend.
Het leven biedt zo weinig: zullen wij door strijd en twist het onszelf vergallen?
Het stuk De Trojaanse Vrouwen werd opgevoerd in 415 v. Chr. Door de drastische schildering der verschrikkingen van de oorlog is deze tragedie een waarschuwing tegen de dan op touw gezette Siciliaanse expeditie. Ook hier legt de dichter in de mond van de god Poseidon de algemene beschouwing (vs. 95 e.v.):
‘Krankzinnig is de sterveling die de steden vernielt
en de tempels en de graven, die gewijde toevluchtsoorden der doden,
aan verlatenheid prijsgeeft:
zijn eigen ondergang bereidt hij voor.’
In de Helena (vs. 1151 e.v.) zingt het koor:
Dwaas zijt gij die de roem najaagt in de oorlog, te midden van het wapengeweld, menend, in uw onwetendheid, er een heelmiddel te vinden voor het leed der mensen.
Want indien de bloedige wedijver moet beslissen, dan zal nooit ophouden de twist tussen de steden der mensen.
In de Phoenicische Vrouwen (vs. 515-517) spreekt Eteocles tot zijn moeder Iocaste:
Niet door middel van de wapens, moeder, moest hij (d.i. Poluneikes)
| |
| |
de verzoening najagen; want alles wat het zwaard der vijanden
zon bewerken, kan bereikt worden door middel van het woord.
Het hoeft nauwelijks gezegd te worden dat, ook bij Euripides, tegenover deze citaten er evenveel en zelfs meer kunnen geplaatst worden, waarin de heldendood en de vrijwillige zelfopoffering voor het vaderland als de hoogste menselijke prestatie worden verheerlijkt. Maar zulks neemt niet weg dat de hierboven als voorbeeld geciteerde passages wijzen op het bestaan ener sterke, levenskrachtige theorie die de oorlog principieel verwerpt. En dat is natuuurlijk belangrijker dan het feit dat Euripides, hoe verschillend ook van Aeschylus en Sophocles en hoewel persoonlijk stellig meer op vrede afgestemd, in het kader der traditioneel heroïsche tragedie voortgaat grote motieven te ontlenen aan de oorlog.
Veel sterker en duidelijker dan bij Euripides komt de vredesstroming tot uiting in het andere toneelgenre van zijn tijd, dat van de Oude Attische Comedie, dat natuuurlijk, zijnde het volkse genre bij uitstek, veel meer en beter de stemming weerspiegelt van de kleine man die gebukt gaat onder het leed en de ontberingen van een eindeloze oorlog.
De enige onder de vertegenwoordigers der Oude Comedie die ons werkelijk goed bekend is, is Aristophanes, tijdgenoot van Euripides. Elf stukken van hem zijn tot ons gekomen. Drie dezer stukken zijn echte vredesstukken. Het zijn De Acharnensers, Lysistrata en de beroemde Vrede.
De Acharnensers is het oudste der bewaarde stukken van Aristophanes. Het werd opgevoerd in 425 v. Chr. Aristophanes laat er een moedige boer Dikaiopolis in optreden, die door de oorlog gedwongen werd zijn veld te verlaten en een toevlucht te zoeken in de stad. Deze brave man wil ten allen prijze vrede hebben en bekomt van de Lacedemoniërs een afzonderlijke vrede. De kolenbranders uit het Attische dorp Acharnai, die het koor vormen, komen toegelopen om de verrader te doden. Maar Dikaiopolis slaagt er in hun te doen inzien dat hij gelijk heeft. En in een opeenvolging van plezierige scènes zien we hem dan genieten van de weldaden van
| |
| |
de vrede, kopen en verkopen, goed eten, terwijl de anderen honger lijden en ongelukkig zijn door de oorlog.
Pericles wordt in dit stuk zonder omwegen - zoals dat ook bij andere auteurs van de Oude Comedie het geval is - als oorlogsstoker gebrandmerkt.
De titel van het stuk Lysistrata is op zichzelf reeds een vredesprogramma. Lysistrata betekent immers: ‘zij die het leger ontbindt’. Deze comedie, opgevoerd in 412, is dan ook een nieuw pleidooi tegen de oorlog. Ditmaal zijn het de vrouwen die de vrede vragen of liever opleggen, door te scheiden van hun echtgenoten. Lysistrata is de leidster van de samenzwering. Geen man mag nog een zwaard, lans of schild tegen een andere verheffen. Het nagestreefde doel is de verzoening van alle Hellenen.
Het belangrijkste is natuurlijk het derde vredesstuk, de Vrede zelf, opgevoerd in 421, het jaar waarin de sophist Gorgias te Athene zijn beroemde lijkrede houdt op de slachtoffers van de Peloponnesische oorlog.
Op het tijdstip der opvoering van Aristophanes' beroemde stuk De Wespen, gespeeld in 422 en gericht tegen de demagogen, was Athene besluiteloos en heerste er wanorde: zou de oorlog herbegonnen worden? Nooit was de stad méér verdeeld geweest. Een jaar later was de toestand helemaal anders. De demagogen hadden overwonnen, want men had het hernemen van de vijandelijkheden gestemd en Cleon was vertrokken naar Thracië. Het Atheense leger werd verslagen onder de muren van Amphipolis en Cleon werd gedood.
Na deze nederlaag van de Atheners en het verdwijnen van de voornaamste voorstanders van de oorlog - ook Brasidas, de overwinnaar van Amphipolis, overleefde zijn overwinning niet - voelden Athene en Sparta de behoefte een einde te maken aan de vijandelijkheden. Te Sparta was het Plistoanax, de koning der Lacedemoniërs, en te Athene Nicias, vijand van Cleon, die alles in het werk stelden om de vrede te herstellen. De onderhandelingen grepen plaats gedurende de winter en duurden voort tot het begin van de lente. Het is gedurende deze onderhandelingen dat Aristophanes zijn comedie schreef en zij waren nog aan de gang toen hij haar liet opvoeren. Na verschillende conferenties ging men ten
| |
| |
slotte akkoord om vrede te sluiten op voorwaarde dat iedereen zou teruggeven wat hij had verworven met de wapens. Het is niet uitgesloten dat Aristophanes' comedie enige invloed heeft uitgeoefend op het verloop der onderhandelingen.
Het opzet van de dichter om de slechte wil van de enen te doen verdwijnen en de goede wil van de anderen te versterken - is geweest de terugkeer van de vrede voor te stellen als een voldongen feit en van haar weldaden zulk een verleidelijk beeld op te hangen dat allen maar één wens zouden hebben, nl. haar in werkelijkheid te bezitten.
Ziehier trouwens het zeer eenvoudige plan van de comedie. De Atheense druivenkweker Trugaios is op het idee gekomen naar de hemel te stijgen op een kever om aan Zeus de oorzaak te vragen van de ongelukken die Griekenland treffen. Hij wordt ontvangen door Hermes, die hem zegt dat de goden vertrokken zijn om de mensen niet meer te zien die zonder ophouden vechten, ondanks hun raadgevingen. Zij hebben Polemos, de Oorlog, in hun plaats gezet, die, na Eirene, de Vrede, in een grot te hebben geworpen en deze met zware rotsblokken te hebben afgesloten, besluit al de steden van Griekenland te vermorzelen in een grote mortier. Om de gevangene te verlossen roept Trugaios al de Grieken samen, vooral de boeren en de landelijke bevolking. Allen zetten zich, onder leiding van Trugaios en van Hermes, gewapend met kabels en hefbomen aan het werk om de godin van de vrede te bevrijden, tezamen met haar mooie gezellinnen Opóra, de godin van de oogst, en Theória, de godin van de feesten. Na twee vergeefse pogingen, doordat er geen eenheid was onder de werklieden, verwijdert Trugaios diegenen die er tegen hun goesting bij zijn en houdt alleen nog de Attische boeren over. Dezen verdubbelen hun ijver en zij worden er voor beloond. De Vrede verschijnt, vergezeld van Opóra en Theória. Hermes schenkt Opóra aan Trugaios en Theória aan de Raad.
Het vervolg van het stuk is een enthousiaste schildering van het welzijn, teruggekeerd met de Vrede. Trugaios geleidt Theória naar de Raad: hij is het voorwerp van de algemene erkentelijkheid. Voortaan zal iedereen in vreugde en overvloed leven. Alleen zij die van de oorlog profiteren, de wapenfabrikanten en wapenhandelaars, zijn ten prooi aan
| |
| |
bittere wanhoop. Zij komen zich beklagen bij Trugaios, die hen wandelen zendt, na er eerst eens goed de draak mee gestoken te hebben. Ziehier een uittreksel uit deze waarlijk plezierige scène:
De wapenfabrikant
Ach, Trugaios. Gij hebt mij gans geruïneerd.
Trugaios
Wat scheelt er, ongelukkige? Zijt ge niet wel?
De wapenfabrikant
Mijn stiel en mijn leven hebt gij ten gronde gericht, en ook van die daar (d.i. de fabrikant van vederbossen. A.G.) en van de lansenmaker die daar staat.
Trugaios
Hoeveel betaal ik voor die twee vederbossen?
De wapenfabrikant
Hoeveel biedt ge?
Trugaios
Een bod hiervoor zou me haast generen. Maar, gelet op de moeite die 't aaneenrijgen heeft gekost, zuil ik die twee pluimen wel kopen voor drie maat vijgen; zij kunnen dienen om er mijn tafel mee af te vegen.
De wapenfabrikant
Haal vlug de vijgen. (en tot de fabrikant van vederbossen): 't Is beter, vriend, dan met lege handen weg te gaan.
Trugaios
Ga weg, ga weg, en loop met al uw rommel naar de maan.
Die pluimen deugen niet: ze ruiven,
'k Wil ze nog niet kopen voor één enkele vijg.
De wapenfabrikant
Wat zal ik aanvangen, ongelukkige die 'k ben, met dit harnas van 10 mna, zo goed ineengestoken?
| |
| |
Trugaios
Vrees niet dat g'er op verliezen zult.
Kom, geef het maar hier tegen de kostprijs.
Betere kakstoel vindt ge niet.
De wapenfabrikant
Hou op mij in mijn goederen te beledigen.
Trugaios
(doende alsof hij zich op het harnas neerzet)
Zie zo, met drie stenen er naast. Is het niet allerhandigst?
De wapenfabrikant
Hoe zult gij u afwisse, o alleronwetendste?
Trugaios
Langs hier, langs het eerste armsgat, en langs daar...
En zo gaat deze kostelijke scène voort die natuurlijk, komende na die waarin een zeisenfabrikant Trugaios komt bedanken voor de gouden zaken die hij thans maakt, een dubbel doel nastreeft:
1o | wijzen op de absurde verspilling van kostbare grondstof die de oorlog met zich brengt; |
2o | wijzen op de onverenigbaarheid die er bestaat tussen het opdrijven van de wapenproductie en de verhoging of zelfs maar de instandhouding van de volkswelvaart. |
Onze tijd is daar, jammer genoeg, om te bewijzen hoe juist de opvattingen van Aristophanes hieromtrent zijn.
Aristophanes' Vrede, meer nog dan zijn andere werken, is een stuk van een brandende actualiteit. Het moet gezien worden in de zeer speciale omstandigheden, waarin het probleem van de vrede zich voor de Atheners stelde in de winter en tijdens de lente van de jaren 422-421. Het is een schitterende illustratie van het heimwee naar de vrede dat zich in die tijd van de massa Griekse arbeiders, boeren, handelaars en ambachtslieden meester heeft gemaakt.
| |
| |
Aristophanes spreekt hier op meesterlijke wijze uit wat voor allen een vertrouwde voorstelling was: niet de oorlog was normaal, maar de Vrede, Eirene, hadden de mensen nodig, de milde godin die alles geeft.
De geest van Aristophanes, zoals die van de Oude Attische Comedie, is er ene van tegenstand tegen alle nieuwigheden. Daarom is hij tegen de sophisten, de philosophische vernieuwers, en tegen Euripides, de vernieuwer van het drama, die hij met zijn ongenadige spot vervolgt. Maar wat de vredesstrijd betreft is hij het met hen roerend eens. Hij kan eenvoudig niet anders, omdat zijn publiek de vrede wil. Treffender kan niet worden aangetoond, dat steeds de vrede de zaak was van iedereen en dat voor haar verdediging alle ideologische en politieke onenigheden moeten wijken. Een Gorgias, een Euripides, een Aristophanes, zulke sterk uiteenlopende figuren stonden in één zelfde front, schouder aan schouder om Eirene, de door hun volk zo vurig begeerde, van haar kluisters te bevrijden.
| |
III. Socratiek en Stoa
In tegenstelling met de sophistiek valt er in de Socratiek, bij Socrates en zijn volgelingen, weinig aan te stippen in verband met het voorwerp van ons onderzoek. Geen enkele van de drie hoofden der Socratiek, noch Socrates zelf, noch Plato, noch Aristoteles, kunnen als pacifisten worden beschouwd, wat natuurlijk niet betekent dat zij de oorlog als dusdanig verheerlijken.
Plato is er van overtuigd dat in de wereld zoals ze nu eenmaal is, de weerbaarheid tot het wezen van de staat en de dapperheid tot de deugden van de man behoort. De oorlog wordt als een nauwelijks te vermijden kwaad in zijn wereldbeschouwing ingelijfd. Zijn opvatting van de oorlog spruit voort uit zijn metaphysisch dualisme. De oorlog behoort tot het lichamelijke, het materiële.
Aristoteles vermeldt niet eenmaal de mogelijkheid van een duurzame vrede, niet eens - zoals Plato dat nog deed - onder de vorm van een of andere mythische voorstelling, van een of andere fabel.
Alleen bij de Cyniekers en de Cyrenaïekers, de twee andere
| |
| |
scholen die terugvoeren tot Socrates, is de vredesgedachte zeer levendig en kunnen we opnieuw spreken van een zeker pacifisme. Beide scholen huldigen een individualistische moraal, slechts met dit onderscheid dat het ideaal van de Cynici ascetisch, dat van de Cyrenaïekers hedonistisch is. Geen zorgen, pas d'histoires, dat is de leus van Anthistenes en Aristippus, de respectieve stichters van beide scholen. Daarom houden zij de oorlog voor zinloos en verderfelijk.
De merkwaardigste en voor ons belangrijkste figuur is hier zeker wel de cynieker Diogenes van Sinope, de legendarische man met de ton die leefde van 404 tot 323. Hij was de eerste om zich tot ‘wereldburger’ uit te roepen, 2300 jaar vóór Gary Davis.
De wereldorde is de enig mogelijke staatsorde, zei Diogenes. Hij erkende slechts één staat: die van de mensheid. Wij weten dat hij sprak van de achrèstia toon hoploon, de nutteloosheid der wapens. Eenmaal de begrippen natie en vaderland helemaal uitgeschakeld had de oorlog immers geen zin meer.
Een andere cynicus, Krates van Thebe, jonger dan Diogenes (hij leefde ca. 320), stelde zich eveneens tot taak te ijveren voor vrede onder de mensen en de strijdenden te verzoenen. ‘Men moet zo lang de philosophie beoefenen’, zei Krates, ‘tot de generaals verschijnen als ezeldrijvers’. Het wereldburgerschap beschouwt ook hij als vanzelfsprekend:
‘Niet één stad, - zegt hij - niet één dak is mijn thuis;
Neen, iedere stad en ieder dak ter wereld zijn voor mij toegankelijk.’
De hedonisten van hun kant voelen zich overal thuis waar het hun goed gaat. Uit hun midden stamt het ubi bene, ibi patria, dat we voor het eerst aantreffen in een blijspel van Aristophanes. Ook voor hen is het vaderland niets anders dan de wereld.
Dit individualistisch cosmopolitisme van Cyniekers en Hedonisten mist iedere sociale trek en bijgevolg ook de positieve gedachte ener samenbundeling van de mensheid. Het pacifisme dat er uit voortvloeit is dus eerder negatief.
| |
| |
Positief en zelfs positief-socialistisch is daarentegen het pacifisme der Stoa, de denkrichting die in de 4e eeuw vóór Chr. werd ingevoerd door Zeno van Kition, op Cyprus, en die doorheen de ganse Oudheid, ook toen het Christendom reeds in volle ontwikkeling was, zulke sterke aantrekkingskracht uitoefende op de geesten.
Het Stoïcisme zet de weg voort die werd ingeslagen door de Sophistiek. Van bij zijn stichting door Zeno (350-264), verder in de Middelbare Stoa, in de populair-wijsgerige Diatribe, en ten slotte, lang na Christus, in de Jongere Stoa, steeds huldigt het Stoïcisme - als een onwrikbare constante - de positieve gedachte van de éne mensheidstaat en van de wereldvrede die er uit voortvloeit. De grote goddelijke staat die de kosmos is, het heelal, handhaaft zich dank zij de harmonie die er heerst, dank zij de innerlijke eenheid van de verstandige wil die de kosmos bestuurt. Zo moet het ook gaan in het onderdeel van de kosmos dat de wereld is, zo moet het ook gaan met het mensdom. Eenheid en harmonie, een duurzame vrede in de plaats van oorlogen en verdeeldheid.
Het zou ons veel te ver leiden hier namen te noemen en teksten te citeren. Ze zijn al te talrijk. Alleen willen we een uitzondering maken voor een merkwaardige tekst, een dier talrijke uit de rhetorenschool stammende pseudo-brieven waarin we de neerslag vinden van de cynisch-stoïsche ‘populärphilosophie’. Het is de zg. Diogenesbrief, die zich in volgende scherpe bewoordingen tot de Hellenen richt:
‘... Van uitzicht zijn jullie weliswaar mensen, maar volgens de aard uwer zielen zelf zijt ge apen!... Nooit kunt gij vrede bewaren, maar uw ganse leven tot ge oud zijt besteedt ge aan de oorlog. Niets beslist ge met gezond verstand... Gij haat niet alleen de Cyniekers, maar de natuur zelf. Hoeveel voortreffelijke mannen hebt gij gedood, ten dele in de oorlog, uit hebzucht, ten dele in de zogenaamde vredestijd, ze beschuldigend van een of ander misdrijf... Ik zeg u: ik zal mij over u beklagen, zeggende dat gij barbaren zijt, tot gij Grieks leert en echte Hellenen wordt. Want tot nog toe gedragen zich de zg. barbaren in het land waar zij wonen, en met het karakter dat zij hebben, heel wat deftiger. De zg. Hellenen trekken ten strijde tegen de barbaren, de barbaren echter
| |
| |
menen slechts dat zij hun eigendom moeten vasthouden en houden zich allen daarmee tevreden.’
Het is een veroordeling van de oorlog, ook van de koloniale oorlog, om een anachronistische benaming te gebruiken, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat en die er met vele andere soortgelijke teksten op wijst hoe diep het pacifisme der Stoa, doorheen het kanaal ener overvloedige vulgarisatie-literatuur in brede kringen was doorgedrongen, of beter, hoezeer de leer der philosophen hier gedachten tegemoet komt die ‘in de lucht hangen’, die leven in de massa.
Geen enkele andere richting uit de hellenistische en zelfs uit de laat-antieke philosophie heeft nog met zoveel nadruk als de Stoa de eenheid van het mensenras en de er door gepostuleerde wereldvrede beklemtoond. Daarom leveren deze richtingen, zoals dit het geval was met de Socratiek, voor het door ons behandelde thema ook weinig stof.
Wat de literatuur betreft, is de Nieuwe Comedie de trouwste spiegel van de hellenistische tijd, zoals de Oude Comedie de weerspiegeling was der gedachtenstromingen uit het laatste deel der eeuw van Pericles. Welnu, ook de Nieuwe Comedie bekampt de oorlog als een tegennatuurlijk iets. Zij minacht de soldatenstand, verafschuwt het rassisme en beschouwt de vrede als het summum bonum. Op welsprekende wijze komt dit pacifistisch streven der Nieuwe Comedie tot uiting in volgend fragment van de blijspeldichter Philemon:
‘Naar ik hoor twisten de geleerden er over - en heel wat tijd besteden zij daaraan, - wat dan het Goede wel zijn mag, en geen wist het te ontdekken. De ene noemt de deugd, de andere het verstand, en alles verkiezen zij boven datgene wat het Goede werkelijk is.
Ik echter vond het nu, daar ik op de buiten mijn akker bebouw: het is de Vrede, gift van de vriendelijkste en liefelijkste Godin. Zij, duurbare Zeus, verleent ons bruiloften, feesten, verwanten, kinderen, vrienden, rijkdom, lust, gezondheid, brood en wijn. Gaat dit alles ten gronde, dan is het leven der levenden nog slechts de dood.’
| |
| |
| |
IV. Het Romeins Pacifisme
Om te sluiten zullen we ietwat uitvoeriger verwijlen bij wat we zouden willen noemen: het Romeins pacifisme der 1e eeuw vóór Christus.
Het Romeins pacifisme ontstaat heel wat later dan het Griekse. Dit laatste was, zoals we zagen, een rechtstreeks uitvloeisel van de langdurige Peloponnesische oorlog. Bij de Romeinen, dat volk van boeren, bouwers en soldaten, heeft slechts de 100-jarige revolutie, die begon met de Gracchi in 133 en eindigde met de troonsbestijging van Augustus in 31 v. Chr., de harde, op militaire veroveringen gerichte geest allengs murw gemaakt en de plaats doen ruimen voor een verlangen naar vrede tot elke prijs.
De eerste heraut van dit pacifisme is o.i. Lucretius, de in een waas van mysterie gehulde dichter van het onsterfelijke De Rerum Natura.
Zijn tijd is een harde, troebele tijd, als de onze. De aristocratische dictatuur van Sulla, de proscripties, de democratische beweging van Lepidus, de dictatuur van Pompeius, oorlogen tegen de zeerovers en tegen Mithridates, koning van Pontus, de opstandige beweging van Catilina, de politieke opgang van Caesar, het is alles bloedige strijd, repressies, moord, plunderingen en misdaad. Het meest tragische beeld uit deze doodsstrijd van de Romeinse republiek is misschien wel dat van de 6000 Spartakistische slaven, gekruisigd op de steenweg van Capua naar Rome.
Dat is de achtergrond waartegen Lucretius' werk, de uiteenzetting van het integraal materialisme, moet gezien worden. Het is als een donderslag bij heldere hemel. Het tast de aristocratie, de klasse die Lucretius verantwoordelijk acht voor al de gruwelen, in haar ideologische posities aan. Lucretius wil de mensen bevrijden van de onrust, van de vrees voor de goden en voor de dood. Hij wil hun rust en vrede brengen door zijn boodschap. Die man is een vijand van de oorlog, een overtuigd voorstander van de vrede. Hij is het trouwens niet alleen impliciet. Het beroemde gebed tot Venus, waarmee het De Rerum Natura begint, is een heerlijk gebed om vrede, een pathetische oproep, opdat eindelijk in vervulling zou gaan wat het Romeinse volk sedert tientallen van jaren niet meer had gekend. Ziehier enkele verzen uit deze aanhef:
| |
| |
‘(O Godin), bewerk dat ondertussen de woeste oorlogswerken over land en over zee, overal, inslapen en tot rust komen. Want gij alleen zijt in staat de stervelingen door de stille vrede gelukkig te maken, vermits Mars, de wapenheer, over deze woeste oorlogswerken heerst, Mars die zich soms in uw schoot werpt, gans overwonnen door de eeuwige wonde der liefde.
En wanneer hij zo met bewondering naar u opziet, de ronde nek achteruit geworpen... u begerig aanstarend, terwijl zijn adem uw aangezicht beroert, gij, Godin, wanneer hij aldus neerligt in uw heilige schoot, buig neer over hem, en smeek af met zoete woorden, doorluchtige, voor de Romeinen, de rustige vrede.’
In het 5e boek waar hij handelt over de primitieve mensheid wijst Lucretius er op dat de beschaafde wereld, in tegenstelling met de harde maar nog onschuldige oertijd, soms in één dag door de oorlog vele duizenden mannen vernietigt; gelukkig zijn er ook krachten die ijveren voor verstandhouding en eendracht, zo niet had het mensdom zichzelf sedert lang uitgeroeid.
Een tweede hoogtepunt van het Romeinse pacifisme is de elegische dichter Tibullus, die leeft van ca. 48 tot 19 vóór Christus. Hij is een echte zanger van de vrede. Met zijn uitgesproken neiging voor het idyllische landleven keert hij zich bewust tegen de oorlog, die hij van nabij had leren kennen toen hij, noodgedwongen, zijn beschermer Messala Corvinus vergezelde op diens krijgstochten naar Aquitanië en het Oosten. Een ganse elegie zelfs heeft hij gewijd aan de verheerlijking van de vrede en de vermaledijding van oorlog en hebzucht. Ziehier enkele verzen uit deze elegie, de 10e van het 1e boek:
‘Wie was hij die het eerst de schrikwekkende zwaarden uitvond?
Welk woest en waarlijk ijzeren man was hij!
Dan werden de moorden, dan werden de oorlogen voor het menselijk geslacht geboren,
en korter werd een weg naar de wrede dood geopend.’...
‘Welke waanzin is het de sombere Dood op de slagvelden te gaan uitdagen?
| |
| |
Verder heet het:
‘Dat Pax inmiddels onze akkers bebouwe: de sneeuwwitte Pax heeft het eerst
de ossen onder het gekromde juk geleid om te ploegen;
Pax heeft de wijnstokken gevoed en de druivensappen opgeborgen
opdat de kruik geërfd van de vader de zoon zuivere wijn zou schenken;
dank zij Pax blinken houweel en ploegschaar, terwijl het roest
de treurige wapens van de ruwe soldaat in een donkere hoek bevangt.’
De dichter besluit ten slotte zijn vredeselegie met de wens:
‘dat hij die woest is met de handen, schild en speer drage, en dat hij ver van de zoete Venus zij.
‘Kom echter tot ons, weldadige Pax, en houd een korenaar in de hand,
en dat van vruchten overvloeie, vooraan, uw sneeuwwitte borstzak.’
Deze beschrijving van Pax stemt overeen met haar afbeelding op de Romeinse munten, waarop zij voor het eerst in 44 v. Chr. was verschenen, nog voor het einde van de burgeroorlogen. Beslissend voor de personificatie van Pax als vredesgodin was nl. de omstandigheid dat de woorden pax et concordia - vrede en eendracht - in de strijd van Sulla tot Antonius opgeld hadden gemaakt als politieke slogan, als kernwoorden van een programma waarop zowel optimates als populares zich beriepen.
De godin Pax en haar cultus zijn dus een schepping van de tijd van Augustus. In tegenstelling met de Griekse Eirene, wier cultus naar alle waarschijnlijkheid opbloeide als gevolg van de Peloponnesische oorlog, maar nooit een grote ontwikkeling kende, was de Romeinse godin Pax, dank zij Augustus, bestemd om carrière te maken. Augustus verschijnt nl. als de vredesvorst die aan alle oorlogen een einde gesteld heeft. De Pax Augusta, de Pax Romana die hierin bestond dat Rome de volkeren de vrede oplegde, d.i. aan zich onderwierp, zou inderdaad voor ongeveer twee volle eeuwen aan de wereld
| |
| |
de vrede bezorgen of althans de oorlog beperken tot het beschermen der Rijksgrenzen, waarbij van veroveringsoorlogen werd afgezien.
Bij de dichters uit de tijd van Augustus, afgezien van de reeds vermelde Tibullus, is de pacifistische strekking dan ook religieus gekleurd, en komt zij eerder onrechtstreeks tot uiting. Bij Vergilius, Horatius, Ovidius en Propertius treedt de vredesgedachte nl. op de achtergrond voor de trots over de Romeinse wereldheerschappij, die ze onvergankelijk achten, en over de Pax Augusta. Jupiter regeert in de hemel. Augustus is de God die aanwezig is op de aarde. Hij is de lang verwachte heiland, de redder, wiens komst aan de door oorlog en ellende neergedrukte volksmassa's sedert lang was aangekondigd door de orakelspreuken der Sibyllen, overeenkomstig de aloude opvatting van de ontwikkeling der mensheid niet als een rechtlijnige, maar als een steeds herbeginnende kringloop: hoe verder men zich van de zalige oertijd, van de ‘Gulden Eeuw’ had verwijderd, des te dichter waande men deze weer nabij. Dat alles hadden de Sibyllen, o.a. die van Cumae, aangekondigd en toen Augustus de burgeroorlog zegevierend had beëindigd en de pax en concordia had hersteld, achtte men hun voorspellingen vervuld.
Van dit alles vinden we de echo, de poëtische neerslag in de beroemde IVe Ecloge van Vergilius, het stuk waarover genoeg werd geschreven om er een hele bibliotheek mee te vullen. Het gedicht, geschreven in 40 v. Chr., voorspelt de komst van een gouden tijdperk, een vredesrijk dat zal ingeluid worden door de geboorte van een kindje. Luister hoe de messianistische verwachting spreekt uit volgende verzen:
‘'t Laatste tijdvak der Cumeense profetie is thans gekomen;
de lange rij der eeuwen wordt in haar geheel herboren.
Nu komt de Maagd terug, terug komt ook Saturnus' rijk;
nu wordt een nieuw geslacht van uit den hogen hemel nederwaarts gezonden.
Zie gij goedgunstig neer op de geboorte van het kind door wie ten slotte de ijzeren eeuw
een einde nemen zal en voor geheel het wereldrijk de gouden rijzen zal...’
| |
| |
Datgene waaraan de philologen hele vaten inkt hebben verbruikt - te weten welk kindje eigenlijk werd bedoeld, - dat van de consul Pollio, dat van Antonius of dat van Octavianus, de toekomstige keizer Augustus - is ten slotte bijzaak.
Hoofdzaak is de religieus-pacifistische geesteshouding die duidelijk uit het gedicht te voorschijn treedt en die beantwoordt aan de diepe behoefte, het oneindig verlangen van Vergilius' tijdgenoten naar vrede. Daarom beschouwen wij deze Ecloge als het derde hoogtepunt, althans op literair gebied, van het Romeinse pacifisme der 1e eeuw vóór Chr.
Op het parallelisme met het messianisme der Joodse profeten en met het ietwat later opduikende Christendom hoeft nauwelijks te worden gewezen. Het is voorwaar geen toeval dat volgens het Evangelie, de geboorte van Christus door de hemelse heirscharen wordt aangekondigd met de roep ‘Glorie aan God in den hoge en op aarde vrede aan de mensen van goeden wille’. Het Griekse eirene, vrede, betekent hier het messianistische heil: wat de profeten hadden beloofd begon zich te vervullen.
Zo ziet de Romeinse wereld het principaat van Augustus en de Pax Romana die er door gevestigd wordt. Het imperium is vrede. Tweehonderd jaar duurde dit grootse Romeinse experiment. Maar de wereldvrede werd afgekocht tegen de prijs der politieke en culturele zelfstandigheid der volkeren die in het imperium op- en ondergingen, zodat het tot een volkerenchaos werd, waaruit ten slotte het oorlogsmonster met nieuwe krachten opdoemde.
Het Christendom had jammer genoeg niet meer succes, ondanks de vredesboodschap waarmee het in de wereld trad. Gedurende 2.000 jaar hebben de christene volkeren elkaar niet minder uitgemoord dan de heidense uit de Oudheid, er kwam zelfs een nieuw type van oorlog bij dat de oudheid niet had gekend, nl. de godsdienstoorlog. En de crematoria en atoombommen van wereldoorlog nummer 2 maakten ons vertrouwd met een nieuw begrip, waartegenover de Oudheid ook niets stellen kan, dat van de ‘genocide’.
ALOÏS GERLO
|
|