| |
| |
| |
[Gedichten van Bart van 't Hout]
Schaken
De witte koning heeft zich in het veld begeven,
statig en trots zoals een koning doet.
Men heeft, zeer wijs, elk stuk een wet gegeven
die bij zijn stand hoort en zijn bloed.
Het paard is snel, de dame zeer bedreven,
de toren machtig en de loper fel
en de pion - gelijk in 't leven -
onmisbaar maar het minst in tel.
Voor d'oude man, waar ik mee zit te schaken
wordt het nu tijd dat hij zijn zet eens doet.
Ik kuch om hem te doen ontwaken
maar als zijn blik mijn blik ontmoet,
zegt hij - en glimlacht daarbij even:
‘Je hebt gelijk, wij moeten verder gaan.
Men kan de Koning, maar de dood niet slaan.’
| |
| |
| |
Toen hij nu zag...
Toen hij nu zag, hoe alles wat hij kende
geen antwoord op zijn vragen gaf,
werd hij eenzelvig, vreemd, en wendde
zich van dit vergeefse af
en zocht wat hij als kind verloor
en ging als kind de dagen door.
Zo werden wij, toen we in de kegelbaan
over de politiek te praten stonden
eens opgeschrikt. Hij riep ons aan
en sprak met kleuren opgewonden:
‘Ik heb gezien hoe de pluimen van 't gedunde
riet als vogels boven 't water stonden’.
| |
| |
| |
De zwaan sterft
‘De zwaan sterft zingend’, zei hij,
‘maar ik weet: als ik te sterven kom,
ben ik te bang, de dood die maakt mij stom.’
Maar later heeft men mij verteld, hoe hij,
die zo zich op de dood bezon,
gezongen heeft tot voor het peloton.
| |
| |
| |
Het paradijs der liefde
Het paradijs der liefde en dit der wolken
zijn beide ver en weinigen bevolken
hun stilte buiten mijn verlangen en
de hoger wonende die 'k zelden ken.
De hoger wonende, van ver gekomen,
van mij gescheiden door een schot van steen,
hoger dan mijn onmogelijke dromen,
wentel ik door geen loomheid van mij heen.
Vaak in gedachten laag en nooit in daden:
kan zo de kuise wil de liefde doden?
Eentonigheid of zonde! Hard versmaden
van aards genot of schennis der geboden!
Waar God niet heerst kan slechts de duivel wonen,
verkleed in vrouwen, drank of eenzaamheid,
de laatste de ergste, een bestendig honen
van eigen kracht, tot onverschilligheid.
Maar liefde is God, zei de ene, en ik geloofde
ze gulzig en gelukkig. Waarom doofde
water het vuur? De bomen groeien krom,
de bast geschonden en de kruinen stom.
De slanke berk danst voor de sterke eik:
bekoorlijkheid en grilligheid van vrouwen:
het lijf verzilverd en beschilderd lijk
afgodenbeelden die wij wild aanschouwen.
| |
| |
Ach elke blik spant als een spin zijn web
van wellust om mij heen, vloed zonder eb,
maar nachtelijk, wanneer, roes zonder rusten,
het lustige, steeds mateloos bewuste
bronwater mijn verlangen wil bespringen.
Geen eiken mijmeren maar berken dromen!
Wie zal uit dit verlaten bos verdringen
de troosteloze eentonigheid der bomen?
| |
| |
| |
Het eiland
Het eiland met de glibberige kusten
dat niemand te veroveren vermag
ligt tussen wier en water te berusten
in het geschitter van een stille dag.
De monding van een mogelijk verlangen
onttrekt het mij, zich zelf, en, laat bedacht,
schenkt het zich droom, verzadiging, het wrange
afscheid voor mij en slapen heel de nacht.
Verzadigd eiland en begeerlijk tevens,
uw naakte glimlach huivert kaal en koel.
Misten van stilte, hatelijke nevels,
zal ik steeds moeten roeien zonder doel?
Eiland van ijs, van starheid en vervelen,
'k verwacht van u niets anders meer dan slaap
daar gij te loom zijt om mijn lust te delen
en samen met de zon ten onder gaat.
Zink in uw graf als gij niet toe wilt geven
aan wie verlangt naar hoogten zonder strand
Wie mij de lust misgunt zal niet beleven
welk barstend vuur mij knetterend verbrandt.
Vuur ben ik, door geen water te verslinden,
getemperd slechts door lessen van weleer.
Kan ik u door geen handen aan mij binden,
slaap niet te vast of gij ontwaakt niet meer.
| |
| |
| |
De overwinnaar van de dood
Sluit nu maar weer samen met deze October
de weke mond, het jachtige gemoed
en 't onbedwingbaar hart. Begin het sober
leven van wie in stilte sterven moet.
Want dat ik sterven moet in eenzaamheid
tenzij de zomeravondzon mij kust
terwijl ik loom en woordenloos verglijd
in de ongepeilde graven van de lust
weet ik met wreedheid Zie, ik ben aan 't sterven
terwijl ik leef en God Zelf is gestorven
opdat wij eens de zaligheid verwerven
van wie tevreden zijn en onverdorven.
Maar ook op aarde is zaligheid. Gij weet het,
mond die ik sluiten moet, gij weet het, hart
huivrend van hunkering, en gij vergeet het
nooit, dromen zonder smet en zonder smart!
Sluit mij nu op, o herfst, en gij, o leven,
sleur naar uw tijdloos graf wat de aarde bood!
Wij moeten allen vroeg of laat begeven;
waar is de overwinnaar van de dood?
| |
| |
| |
Verwachting
Ik kan niet meer, niet meer zonder u zijn,
o vrouw die mij het felst genot kunt schenken!
Steeds blijf ik rusteloos de stond gedenken
toen ik met u de donkre liefdeswijn
mocht drinken uit één glas. O eenzaamheid
van 't onvoldane hart dat weer wil keren
naar u, naar u en niet meer kan ontberen
de warme gloed van uw aanwezigheid!
Roep mij, open uw armen en uw mond
en zink met mij in 't mateloos vergeten
van al wat ons omringt. O niet meer weten
wat ons gescheiden houdt! De wereld rond
ons schittert heerlijk in de stralen van
de schoonste zon die ooit de hemel tooide
en elk uur zonder u is nu vergooide
tijd daar ik zonder u niet blij zijn kan.
Meer dan het lichaam eist het wilde hart
dat onverzadigbaar hunkert naar één zijn
met u. Erbarm u over mijn alleen zijn
en roep mij, roep mij, eer gemeen en zwart
de nacht mij scheidt van u. Deze avond wil
ik tot u naadren als nog nooit voor dezen.
Roep mij, nu ik, door u als man verrezen,
van lust verga en van verwachting tril.
| |
| |
| |
Kussen
Kussen branden op mijn lippen
van de vrouw zo diep begeerd
dat de vrees voor haar ontglippen
mij de vrede heeft ontleerd.
Bittre wroeging houdt mij wakker
en ik vlucht de blik van God.
Ach, wat is de mens? Een akker
voor de ploeg van het genot.
lig ik lam, het lijf verscheurd,
door de zuiveren gemeden,
Slaapt, o rustigen en lomen,
u 't verzaken, mij 't verdriet.
Wie beleeft de schoonste dromen?
Ik sterf in uw stilte niet.
|
|