zemen voor het verstand, dat het verstand zelf van millioenen doodt. Maar het is niet van het verstand der machtigen, die de mens willen beheersen, dat Robinson de revolutie verwacht. Ik meen hem zo te verstaan, dat men de wereld eenzijdig heeft willen aanpassen aan de mens zoals hij nu gaat en draait, terwijl de mens zelf zich niet voldoende leert aanpassen aan de wereld, waaronder ook de medemens en de mens-als-massa dient begrepen te worden.
‘Het verstand’, zegt Robinson, ‘heeft de opvattingen der mensen over de wereld waarin zij leven, en over zijn inwoners volkomen gerevolutionneerd, met de belangrijke uitzondering van de mens zelf’. De mens schijnt er een afschuw voor te hebben, dat hij ook zichzelf als object zou moeten aanpakken.
Hoe denken wij? Wij denken, vooreerst, onophoudend, buiten onze wil om te denken. Wij denken zo snel, dat wij onze gedachten niet kunnen achterhalen. Wij denken nog voort als wij slapen, en dit denken, ook als het in waaktoestand gebeurt, noemt Robinson trouwens een ‘rêverie’. Wij laten onze gedachten hun eigen loop nemen, wat Spinoza zou rangschikken onder de categorie van lijdelijk ondergane indrukken. Deze ‘rêverie’ is een eerste manier van denken, en ik zou er, persoonlijk, geen kwaad willen van spreken. Zij is oerstof, en erts, en drab misschien, en dit alles te gelijk; maar zij getuigt voor wat wij de ziel en de geest van de mens noemen. Zij is basis van àlle denken, ook het zuivere denken, en zij wordt zang, en gedicht, en liefde wanneer zij door het zuivere denken wordt gecontroleerd. Het denken, het bijna nog dierlijke denken, door het zuivere verstand gecontroleerd: het is misschien een goede formule.
Een tweede manier van denken bestaat in het beramen van besluiten wanneer het practische leven er toe noopt. Meestal draagt zij niets bij tot onze zelfkennis, al zullen de fortuinlijke handelaar in citroenen en de behendige speculant geloven, dat zij de verstandigsten zijn. Doch het is slechts verstand van zaakjes. Maar ook van dit denken zal ik geen kwaad zeggen. Het is denken tegen de materie, verweer tegen wat ons dadelijk bedreigt. Een plotseling ontwaken, al volgt er nog geen verheldering op.
Verweer tegen mens en dier en ding. Strijd om zich in het leven te bestendigen door middel van een kracht, die niet enkel van onze ledematen is. Begin van vrijheid.
Een derde soort van denken wordt in ons wakker wanneer ons geloof en onze opvattingen in twijfel worden getrokken. Dit is reeds denken tegen andere, tegen andermans gedachten. Envenzeer als het tweede soort, is het verweer. Wij zijn steeds bereid te vechten voor onze mening. Omdat het de onze is. Men denkt en discussieert om gelijk te halen, en niet om de waarheid te vinden. Zo strijden allen, die menen de waarheid in pacht te hebben, die vooraf een eindwaarheid of een dogma aankleven en deze niet in het gedrang willen