| |
De vrijheid van de Pacha's
Koddigheden
Ik ben in een koddige situatie gebracht. Bij het begin van dit jaar of zowat verschijnt in een Hollands tijdschrift een fragment van de roman Ik heb altijd gelijk, van de hand van W.F. Hermans. Hollandse katholieken zijn gekrenkt en vragen toepassing van een Nederlandse wet, waarbij belediging van een volksdeel strafbaar is gesteld. De resterende niet verzonden exemplaren van het tijdschrift worden in beslag genomen. De rechter roept de schrijver op het matje. Inmiddels mag het kunstwerk, in zijn romanvorm, vrij circuleren. De belediging van een Nederlands volksdeel wordt door de rechter niet bewezen geacht. De schrijver gaat verder vrij zijn weg. In zijn geheel genomen is voor mij de geschiedenis, die veel te veel werd opgeklutst, helemaal niet interessant of opwindend.
In de April-aflevering van het Nieuw Vlaams Tijdschrift sla ik desondanks het mal figuur van iemand, die over het geval, dat naar alle zijden - belediging, gerecht, bedreigde vrijheid en kunst - op een sisser uitliep, absoluut wil nakaarten. Waarom? Toen het ontslag van vervolging reeds in de lucht hing, sprong G.W. voor de bedreigde vrijheid in de bres. Hij schreef een Diogeentje, met wat kan worden genoemd een kwart kennis van het dossier. Hij verdedigde niet alleen
| |
| |
de vrijheid. Hij huldigde een jong talent. Met warmte. Met een speciale handdruk. Met een edelmoedigheid, die mij niet in al zijn motieven gematigd of zuiver voorkwam. Het was zijn goed recht, dat te publiceren. Het mijne: er mijn mening naast te leggen.
Het koddige bleef niet uit. G.W. schrijft nu wel: de vrijheid altijd in extremis redden, maar toen ik hem hoffelijkheidshalve mijn Diogeentje bezorgde, dat naast het zijne verschijnen zou, liet hij de vrijheid in de steek. Hij nam zonder boe of ba zijn copie terug. Zonder zijn interventie werd W.F. Hermans tenslotte vrijgesproken. En ik? In de April-aflevering sta ik als 't ware in het donker alleen te boksen. Zulke eenzame partijen heb ik altijd heel komisch gevonden, en onbehaaglijk. Slechts door mijn Diogeentje van April heen kan een filigraan worden gezocht van het stuk onder andere stukken waarop ik beleefd meende gereageerd te hebben. Ik sloeg een gat in de lucht.
Maar in de Juli-aflevering wordt door G.W. de vrijheid a posteriori gered. Daarbij moet ik het duchtig ontgelden. En ik niet alleen. Laat ik dat Diogeentje nader beschouwen.
| |
Argumenten
Allereerst heb ik er in aangestreept, dat ik onbewust unfair ben, dat ik anderen voorstel als complete idioten, dat ik poseer met koddig zelfbehagen als intelligent en wijs man, dat ik mijn intellect met breedsprakerige gemeenplaatsen etaleer, dat ik een banale catechismus te veel opzeg en dat zo iets onder werkelijk ontwikkelde mensen niet wordt gedaan, - en zo meer, en zo meer. Ik geef G.W. acte van deze ‘argumenten’.
Anderzijds getuigt hij over zijn beste vriend, die hij met een pluralis majestatis aanduidt: ‘Wij denken in fijner nuances dan M.R.’. Ook van die eigen lof geef ik hem acte, hoewel de volksmond zich daarover beeldrijk uitdrukt.
| |
Nuances
Wat is mijn stelling? De vrijheid is geen absoluut begrip. De zelftucht en, waar die ontbreekt, de vrijelijk aangenomen wetten regulariseren ze. Een vrij land met perswetten, waarbij laster, eerroof en chantage strafbaar zijn gesteld, kan het bederf van de vrijheid te keer gaan. De toepassing van die wetten vergt veel oordeel des onderscheids, is moeilijk want interpretatief, maar daarom nog niet rampspoedig. In kunstzaken, idem. Maar nog veel moeilijker toe te passen. Op de duur trekt de rechter, die over grote en authentieke werken een bestraffend vonnis uitspreekt, aan het kortste eind. Tegen de kleintjes de grote justitionele walswagens gebruiken? Het is niet goed, want overbodig.
Het concreet geval W.F. Hermans? G.W. haalt er pathetisch de verbranding van de Reichstag bij. ‘Van der Lubbe vermoorden was juist even erg als de moord op de geniaalste Jood.’ Dat W.F. Her- | |
| |
mans, zonder de dappere waakzaamheid van de vrijheidslievende schrijvers, de Van der Lubbe van de Nederlandse literatuur zou geworden zijn? Ik geloof er niets van. Inmiddels heb ik met welbehagen gezien dat de rechter gevonnist heeft naar mijn hart: met een spirituele draai heeft hij zich van de schrijver afgemaakt. Eind goed, alles goed. Buiten de tribunalen is het de taak van de critiek om zich op authentieke waarden te bezinnen. Op wat kankeraarsgelal van het zelfde soort als dronkemanspraat, ook al is het in boekvorm gedrukt, baseert men liefst geen plechtige aanklacht van eerschennis, al evenmin als de heilige verdediging van de kunstenaarsvrijheid.
De fijnere nuancering van G.W.? Hij stemt er mee in, dat de kunstenaar niet absoluut vrij is, het niet zijn kan of mag. ‘Niemand heeft ooit beweeerd dat hij zijn personages kan laten zeggen wat hij wil’, biedt hij nog op. Waar in concreto de grenzen liggen, onderzoekt hij niet eens. Hij schrijft: ‘Niemand ontkent, dat de romanschrijver zijn personages woorden kan in de mond leggen die hem als persoonlijke uiting ter verantwoording kunnen doen roepen’. Hij geeft alles in abstracto toe en neemt alles in concreto terug. Want de kunst, nietwaar? De kunstenaar! ‘Als men eenmaal het princiep erkent dat hij aansprakelijk is voor de uitingen van zijn personages, dan ziet een kind, dan ziet een blinde dat alle romankunst onmogelijk wordt.’
Het argument is door geestverwanten van W.F. Hermans en ook door schrijvers, die op sympathieke manier de jonge man uit een moeilijk parket wilden halen, bij de rechter gebruikt. Het doet het alleen goed, zoals alle generalisaties, in het absolute. Het aardt naar de redenering, dat de schrijver, die het leven als werkstof heeft, de vrijheid moet hebben naar levende modellen te werken - zoniet is een authentieke romankunst onmogelijk. Simenon is onlangs goed en wel veroordeeld om een nawijsbare personage, die zich beledigd achtte, te hebben betrokken in een van zijn romans. Ondanks de risico's die de vrijheid en de kunst al eens lopen, als de schrijver niet weet hoe veel hij te ver mag gaan, zoals Cocteau de tact bepaalt, blijft Simenon uiterst vrij romans schrijven. Op die éne klip heeft hij voortaan te letten. Maar aangezien niet alle modellen kittelorig zijn en zulke accidenten zelden of nooit in een schrijversbestaan voorkomen, moet hij zich helemaal niet beklemd voelen.
Van te voren heb ik in mijn Diogeentje De Vrijheid altijd in extremis redden? geantwoord op G.W.'s distinguo: de botte verwarring, die er in bestaat de uitlatingen van romanpersonages niet in louter kunstverband te zien. Ik verwijs naar wat ik heb geschreven over de slimheid van W.F. Hermans, de spirituele zet van de rechter, Dostojewski en De Coster.
| |
De pacha's van Egypte
Vorder ik rechters en tribunalen in kunstaangelegenheden op? Vraag ik om muilkorven en leibanden? Ik vraag een stout, een
| |
| |
moedig, een conformistisch, een non-conformistisch gebruik van de vrijheid, al naar 't pas geeft. Er bestaat evenwel bij sommige schrijvers een bederf van de vrijheid, dat gevaarlijker is dan eventuele onbeholpenheid van lezers of rechters. Mijn stelling is niet: met het strafwetboek op de vrijheid los. Maar wel: laat de critiek, en niet uitsluitend de esthetische, haar taak vervullen. Zoals tijdschriftredacteuren en uitgevers met lef, staande op het stuk van hun eigen esthetische en ethische normen, - en wij weten dat niemand de wijsheid volstrekt in pacht heeft - oordelen, aannemen of afwijzen, ook als ze, door het laatste te doen, publicatie verhinderen. De schrijvers zijn geen pacha's van Egypte, wier vrijheid tot knoeien, - artistiek, moreel, sociaal, - heilig is. Ik houd nochtans zo zeer van de vrijheid, van haar die zich zelf behoorlijk bestuurt, dat ik huiver als geüniformden van om het even welke orde zich met de zuivering gaan belasten.
Alles bederft. Ook de vrijheid. Catharsis uit zelftucht is mij het liefst. Wetmatige interventie? Is nodig en gewenst, maar in kunstzaken zonder veel uitwerking en derhalve meestal slechts als stok achter de deur te gebruiken. Als niets helpt? Dan maar saneren met revolutionnaire middelen. De geschiedenis is er vol van. Al zijn er blinde revoluties bij de vleet.
In onze democratieën komt men, gelukkig, altijd terug tot strijdbare verdraagzaamheid. Ondanks het geurtje van conformisme en slapheid, die thans licht om dat begrip wordt gehangen, is het goed in de leerschool van A. Vermeylen te blijven en fanatiek verdraagzaam te zijn. Maar ook: dat betekent het fanatisme en de onverdraagzaamheid te doorsteken waar men kan.
| |
De klap op de vuurpijl
Ik maakte in mijn vorig Diogeentje het onderscheid tussen de twee categorieën auteurs, die de schrijver van het fanatisch en onverdraagzaam boek ter hulp snelden: de pure overtuigden, die geen misbruik van de vrijheid vrezen; zij die kauwgom voor hun anti-klerikalisme in de urine oprapen. Dit laatste beeld, door mij opzettelijk uit de terminologie van W. Hermans overgenomen, heeft G.W. erg boos gemaakt. Derhalve schreef hij een verwijt aan mijn adres te meer: omdat ik geen namen heb genoemd schort het mij aan moed. Over hun moed hebben authentieke helden in het ongewisse verkeerd. Gewone sterveling, zwijg ik dan ook liever over mijn argeloosheid: ik maakte geen inventaris van namen op. Maar ik schreef niet naast de kwestie, dat zal elke lezer mij toegeven. G.W. is er op gebrand zich zelf te noemen. Is er sprake van anti-klerikalisme, dan valt hij uit: Present!
Of is het geen krachtige klap op de vuurpijl?:
‘Als er in Nederland één volksdeel is dat een schrijver niet gerechtelijk mag laten vervolgen om beledigingen, die hij een romanpersonage in de mond heeft gelegd, dan is het wel het
| |
| |
katholieke volksdeel, ten eerste omdat hun godsdienst verbiedt beledigingen te wreken en ten tweede omdat geen enkel ander volksdeel sedert zoveel eeuwen zoveel andersdenkenden zo diep beledigd en gekrenkt, zo onbarmhartig behandeld heeft als zij’.
Het is wel verstaan, dat ik mij hier met deze Nederlandse aangelegenheid slechts inlaat in de mate dat zij een probleem van onze algemene letteren en ook algemene waarden raakt. Ik meen zelfs G.W. tegen zijn gebrek aan moderatie ten overstaan van ruim één derde van het Nederlandse volk in bescherming te kunnen nemen door zijn onberedeneerde uitval op rekening te zetten van een onbesuisdheid, die zoals die van de Marseillanen slechts met een korrel zout kan worden genoten. Toen hij nog katholiek was had hij met evenveel fanatisme tegen de andere volksdelen van Nederland kunnen uitvaren. Er zijn vrijzinnige schrijvers, die er over kunnen meespreken.
De grond zelf van de aantijging? Het gerecht inroepen met wraak gelijkstellen? Het is een stelling, die met elk redelijk begrip van het recht in strijd is. Dat anderzijds de katholieke minderheid in Nederland zoveel eeuwen andersdenkenden beledigd, gekrenkt en onbarmhartig behandeld heeft, lijkt mij moeilijk historisch te funderen. Kon dat wel, dan acht ik het argument nog niet pertinent. Eerstdaags komen Noorse Vikings bij ons op vriendschapsbezoek met identieke schepen, waarmee zij in vroeger eeuwen in onze contreiën erg ondeugend zijn geweest. Een van de schoonste gaven is te kunnen vergeten en vergeven. Ik meen het hartgrondig. Voor wie dat te mooi vindt - zoals ik zelf, bij tijden - geldt het practisch realisme, dat zelfs de oude zondaars de wetten van hun land mogen inroepen. Als G.W. meer speelsheid dan harde ironie uit navolgende overweging wil lezen, verstout ik mij hem te vragen of men, wanneer men een Vaarwel dan heeft geschreven, onmiddellijk opnieuw recht op weerwraak verwerft en direct ontslagen is van de zoenlast, die hij op de vroegere geloofsgenoten wil leggen?
| |
De Ark van het Vrije Woord
‘De geestelijke vrijheid, met alle nuances berekend, is hier bedreigd en in het tijdschrift, dat de Ark van het Vrije Woord heeft opgericht, past een mannelijk protest’, schrijft G.W. negen maanden na de vrijspraak.
Altijd het zelfde opblazen van een onbeduidend geval, waarbij het niet past de Ark van het Vrije Woord te betrekken. Op die Ark moeten niet alle ladingen worden ingescheept. Het zou G.W. zelfs hebben gesierd, het zij terloops gezegd, zijn klap op de vuurpijl - zijn aanval op het Nederlands katholiek volksdeel - niet in het Ark-tijdschrift te geven. De verdediging van de vrijheid schept ook plichten, al was het maar die van wat maatgevoel.
Als medestichter van de Ark van het Vrije Woord poneer ik als mijn persoonlijke mening: De ware vrijheid bestaat maar alleen in
| |
| |
samenhang met rede en wet. De Nederlandse wet, waarbij beledigen van een volksdeel strafbaar wordt gesteld, maakt geen uitzondering voor artistieke ficties. De zich beledigd achtende groep had het recht wetsbescherming in te roepen. Dat niet doen ware, achteraf beschouwd, verstandiger geweest. Toen het boek er lag was het duidelijk, dat wie het om de kunst of het schandaaltje zou kopen de voornaamste gedupeerde zou zijn - en tevens de ultieme rechter.
De Nederlandse rechter heeft zich gepraamd gevoeld de wet toe te passen. De wet gebood hem niet, al evenmin als de Belgische wet de Belgische rechter in het geval Simenon dat gebood, een schrijver te ringeloren en de kunstbeoefening te belemmeren. Hij had alleen te beoordelen of er een bij wet voorzien delict was. Voor Simenon is dat oordeel slecht uitgevallen - als ‘homme d'esprit’ zal hij vermoedelijk wel lachen. Voor W.F. Hermans is het goed uitgevallen. Zelfs bij een veroordeling zou de vrijheid geen ‘tedere schade’ hebben geleden.
Houdt men het uitsluitend bij de heilige principes, en vindt men dat de ‘cas d'espèces’ in concreto onduldbaar zijn, dan mag het tijdschrift, dat de Ark van het Vrije Woord heeft ingesteld, niet rusten vóór de wetten herzien zijn, die vervolging van schrijvers toestaan. Alleen ware het dan nuttig de kwestie los te maken van politieke of confessionele passie. Het geval Simenon heeft zoveel schrijvers niet ‘ter verdediging van de vrijheid doen uittiegen’.
En om ook op een aandoenlijke tremolo te eindigen en een glimlach bij mijn ernst te doen: de vrijheid van de pacha's verdedigen, alsof het geen bedorven vrijheid was, en dan de illusie koesteren dat men een alles primerend beginsel redt, is mij niet genoeg. Ik ben voor de goede verdediging van de vrijheid: in het goed gebruik ervan.
M.R.
| |
Redactionele nota:
Het debat wordt na deze repliek van M.R. als gesloten beschouwd.
|
|