| |
| |
| |
Kroniek
Simon Vestdijk als fenomeen van deze tijd
De dichteres Vasalis heeft eens betoogd, dat het waarlijk niet alleen de techniek is, wier snelle vooruitgang de mensheid bedreigt, maar dat ook de ontwikkeling van het denken de beschaving desorganiseert en ontreddert. De ten gevolge van het voortschrijden der cultuur vrijgekomen begrippen verbijsteren, aldus de dichteres, de mensen, oude zekerheden, vallen tot puin, gevoelsinhouden vertonen een ander gezicht, afwijkend van hetgeen men vroeger voor mogelijk had gehouden, wat dierbaar was raakt ontluisterd en de mens staat naakt en onbeschermd in deze wereld vol gevaren. Zo draagt het feit, dat de oude godsdienstige voorstellingen in de moderne theologie langzaam aan vervangen worden door psychologische tot de algemene radeloosheid bij. Zodra de goddelijke toorn of de goddelijke bescherming gereduceerd worden tot energieën huizend binnen de mens zelf, raakt deze als hij zich daarvan bewust gemaakt heeft, verbijsterd en trekt zich van zichzelf terug. Hij kan zich niet meer laten gaan, zijn onbevangen reactievermogen verlaat hem en de eigenschappen, die hiervoor in de plaats treden, zijn verveling, walging, ontzetting, wanhoop, al die gevoelsnuances, die ontstaan wanneer de situatie ondragelijk geworden is.
| |
| |
Bij de reeks gevoelens, die Vasalis opsomt, zijn nog als typerend te voegen: rancune en leedvermaak. Een kind dat zich tekort gedaan voelt en ongelukkig is gaat plagen, het steekt de tong uit, verkneukelt zich over de pech van kameraden, maar is in wezen gegriefd of verongelijkt of bang. Zo ook reageert de volwassene, wanneer men zijn geheiligde gevoelens ontluistert door er de zin aan te ontzeggen; de volwassene, wiens élan in de kiem wordt gesmoord omdat het doel in twijfel wordt getrokken, wiens leven door de absurditeit der bestemmingloosheid zijn veerkracht verliest, wiens gevoelens bevriezen door verstandelijke analyses, waarvan de resultaten nog niet in de bloedstroom van een nieuwe wereldbeschouwing werden opgenomen.
Vestdijk is in dubbele betekenis de schrijver par excellence van deze tijd van disharmonie tussen geestelijke verworvenheden en persoonlijkheid. Hij is in de eerste plaats de man, die hartstochtelijk de vooruitgang van het denken in zich opneemt en er deel aan heeft. Hij is mee beeldenstormer ter wille van een nieuwe waarheid en hij is bezeten van de zucht om met de nieuwe denkbeelden te werken, wat in zijn geval betekent, het nieuwe licht op het leven te richten en wat hij ziet te beschrijven. Zijn boeken werden de monumenten van dit modern geïnterpreteerde leven en als auteur van die boeken kan men dus zeggen, dat hij als heerser verbonden is met zijn tijd. Met een andere kant van zijn wezen is hij echter ook als dupe ermee verbonden, want we zullen zien, dat de reactie op de omstandigheid, dat de nieuwe geestelijke kleren te ruim zijn voor de mens van heden, in grote mate zijn deel werd en zijn werk beïnvloedt.
Wat nu zijn eerste functie betreft, die van beheerser van de problematiek, het is algemeen bekend, hoe groot de drang van deze schrijver is om het leven met zijn nieuwe gevoelsinhouden in vormen te vatten.
Hij werd in 1897 in Harlingen, het stadje dat onder de naam Laringen in verschillende van zijn boeken figureert, geboren. De zoon, enig kind, mocht studeren, werd arts en heeft deze functie korte tijd uitgeoefend onder andere als scheepsarts. In '32 besluit hij zijn praktijk op te geven en beroepsschrijver te worden. Sinds die tijd, in een kleine twintig jaren dus, zijn vier en zestig werken van zijn hand
| |
| |
verschenen, plus negen vertalingen. De mensen leerden zich verwonderen over de schrijfbezetenheid van Balzac, de geestdrift van de Hollander begint dezelfde kant op te gaan met zijn vijf en twintig romans, zeventien verzenbundels, acht banden novellen, veertien banden verhandelingen en essays.
Maar het is niet genoeg zich te verwonderen over de quantiteit van dit oeuvre zonder meer, er is buitendien de ontstellende veelzijdigheid. Waar Balzac's belangstelling zich horizontaal bewoog over de eindeloze vlakten der samenleving der comédie humaine, betrekt Vestdijk de verticale lijn in zijn verkenningen. Hij bestijgt toppen en daalt neer in ravijnen. Om te beginnen met zijn poëzie. Ware het niet dat Vestdijk een tumult van bewondering of critiek had doen ontstaan, naar aanleiding van zijn essays en romans, zijn poëzie zou beter tot haar recht zijn gekomen.
Gelijk het nu is, wordt Vestdijk als dichter te kort gedaan, door zijn andere literaire prestaties werd de belangstelling voor zijn poëzie in het gedrang gebracht.
Zijn gedichten praeluderen vaak op zijn romans, motieven die later in zijn prozaboeken worden uitgewerkt, verschijnen als felle flitsen in zijn verzen. Deze doen denken aan etsen van ziels- of gedachtetoestanden, ze zijn verstarringen van gemijmer, openbaringen van panorama's op de wereld, gezien vanuit een ontoegankelijk, verheven geestelijk gebied. Ongenaakbaar zijn vaak deze gedichten, ze missen zeer vaak de mededeelzaamheid der lyrische bewogenheid, ze bemoeien zich minder dikwijls met algemeen menselijke noden of gemeenzame ervaringen. Ze zijn soms typisch op de top van de pyramide van het leven ontstaan en het contact met de basis is wel eens verloren. Het moge waar zijn, dat er verscheidene verzen uit de veertien bundels zijn aan te wijzen, die meer als vernuftig in versschema gebrachte definities dan als poëzie te beschouwen zijn, er zou niettemin een bloemlezing samen zijn te stellen van gedichten, die zonder restrictie de kieskeurige liefhebber van poëzie moeten voldoen. In een bespreking van Gestelse liederen maakte drs. A. Sötemann m.i. terecht de opmerking dat Vestdijk, naast verscheidene zeer superieure gedichten volgens de trant, die we gewoon zijn met het begrip poëzie te verbinden, er andere geschreven heeft, die we op een andere wijze moeten bena- | |
| |
deren dan de meeste moderne poëzie, verzen, waarvan we niet verwachten mogen, dat de belevingsinhoud op ons overgedragen wordt op de wijze, die we bij moderne literatuur gewend zijn, die ook dichter staan bij klassieke of renaissancistische kunst, waarom we hun kunstwaarde evenwel niet mogen betwisten. De poëzie van Vestdijk is vergelijkbaar bij zwerfstenen in grillige stolsels hier beland uit de stratosfeer van de menselijke bespiegeling, ten diepste schokkend voor wie contact heeft met des schrijvers levenssfeer, al is hun ontroerende kracht van een geheel andere emotionaliteit dan het ‘jij-en-ik’-gevoel, dat andere verzen zo
dikwijls weten te geven. De vraag, welk genre van zijn oeuvre de meeste bewondering verdient is dan ook niet makkelijk te beoordelen. Naast de voorkeur voor zijn romans en zijn essays lijkt het me niet overbodig de aandacht op juist deze gedichten te vestigen, waarvan het om onbegrijpelijke redenen verwaarloosde lange poëem ‘Mnemosyne in de Bergen’, door de auteur beschouwd als zijn belangrijkste prestatie, misschien wel mag gezien worden als zijn chef-d'oeuvre. Van dit weinig bekende werk, met zijn diepe problematiek, zijn visionaire kracht, zijn filosofisch interessante visie en zijn soms meeslepende hartstochtelijkheid zal men vergeefs het pendant zoeken in de moderne letterkunde. De auteur tracht zich door middel van dit 144 bladzijden lange epische gedicht van de beklemming van de oorlog te bevrijden door een tocht, die hij zijn alter ego in de gedaante van een student door het hooggebergte laat maken. Onderweg doodt de student zijn medeminnaar. De schuldvraag, naar aanleiding van die moord, levert stof voor de negen zangen, waaruit Mnemosyne bestaat. Parallel met het lichamelijk stijgen van zijn figuur voltrekt zich een stijgen van de geest naar telkens hoger niveau's, vanwaar deze zich richt op het probleem van de menselijke schuld. Mythologische figuren, rechters in diverse verkleding, treden de zondaar op de verschillende bergplateau's tegemoet om de betekenis van de misdaad te duiden. Van instinctieve panische angst klimt de jonge man naar onverschilligheid, wanneer hij de dood van een mens ziet afgetekend tegen de grootse bergwereld. Weer hoger gestegen beluistert hij de muziek der sferen, waarbij hem wordt geopenbaard, dat hij in het brandpunt leeft van twee
| |
| |
elkaar tegenstrijdige wetten. Als kind van de aarde moet hij het behoud dienen, in de liefde de bestendiging nastreven, terwijl een bovenaardse, kosmische, boven elke eigenschaptoekenning verheven wet de vernietiging nastreeft. De mens, die als aarde-kind voor de bestendiging vecht, gaat tegen de hogere kosmische bedoelingen in; heult hij als vernieler met de kosmos, dan bezondigt hij zich tegen de aardse wetten. Wanneer des dichters tweede ik, de student, deze onverzoenlijke tegenstrijdigheid heeft leren begrijpen en er de conclusie uit trekt zich van elk zondebewustzijn te bevrijden en los van morele scrupules het genot, waar dit zich aanbiedt, te grijpen, wacht hem een laatste les: op de grens tussen leven en dood leert hij, dat de mens de absurditeit van het bestaan heeft te aanvaarden en zich nederig aan de aardse geboden heeft te houden, dat hij de liefde, d.i. het behoud moet dienen, onverschillig voor het feit, dat het hem ten gevolge van de kosmische wetmatigheid niet vergund zal zijn het doel van zijn streven te bereiken.
‘Mnemosyne in de Bergen’ is een ode aan de grootsheid van het bestaan, waarbij met indrukwekkende beheersing een spel wordt bedreven met waarden, betrekkelijke en absolute. De diepte van het onderwerp bevleugelt op vele plaatsen de stijl, de monumentaliteit en plastiek der bergbeschrijvingen is verbijsterend. Mocht het al waar zijn dat hier en daar de poëtische stroom vervangen wordt door een zeker vernuftsspel, het gaat te ver om dit meesterwerk het praedicaat poëzie te onthouden. Als het geen poëzie is, wat dan wel? Proza is het toch zeker niet. Wie niet mee wil gaan om in dit werkstuk de hoogste poëzie te erkennen, hij ga zijn gang, hij vinde een andere naam uit voor deze techniek (what is in a name?), ontkend kan niet worden, dat we hier te doen hebben met kunst in de hoogste vorm, die onmiddellijk aan de naam Goethe appelleert.
Het is wegens plaatsgebrek niet mogelijk hier in te gaan op zijn interessante verhandelingen en essays, die dikwijls begonnen als geniale spelen van het vernuft om ermee te eindigen, dat de duisterste onderwerpen van de meest uiteenlopende aard op verrassende wijze doorlicht werden! Hij verstoutte zich om in de dialogen van ‘Het Eeuwig Telaat’ zich te bemoeien met het probleem van de tijd. In ‘De Toe- | |
| |
komst der Religie’ trachtte hij de godsdienstige gevoelens in het net der psychologie te vangen. Hij schreef tussen de bedrijven door een studie over de angst, die hij later omwerkte tot een proefschrift waarop hij hoopt te promoveren. Hij bemoeide zich met de astrologie, schreef essays en opstellen over literaire, psychologische en aesthetische onderwerpen. Waarnaast dan dat enorme prozawerk, zijn romans en novellen voor ons oprijst, ook weer onder te verdelen in zeer verschillende genres. Daar zijn in de eerste plaats de boeken met sterk autobiografische stof, waarin hij met alle hulpmiddelen der moderne zielkunde tracht de eigen kindertijd opnieuw op te roepen: de serie Anton Wachter-romans, waarvoor Proust hem het grote lichtende voorbeeld verschafte, hoezeer ook sfeer, behandelingswijze en romantische begeleidingsverschijnselen van het Franse voorbeeld afwijken. Het is interessant om te bemerken, hoe bij deze evocatie van een jeugd volkomen gebroken wordt met de sentimentele vertedering, waarmee doorgaans boeken over de kindheid overgoten worden. De kindertijd, zoals Vestdijk ze weergeeft, is verschrikkelijk door angsten, dreiging, door het onbegrepene van een nieuwe wereld, door de wreedheid van de kindervrienden, door het geweld van de jonge onstuimige gevoelens.
‘Terug tot Ina Damman’, de eerste roman die de auteur ooit schreef, al was het niet de eerste die hij publiceerde en al handelt ‘Sint Sebastiaan’ over een nog jongere periode, is een prachtig boek, met als onderwerp de liefde van een lagere-schooljongetje voor een klasgenootje. Een van die liefdes dus, waarover volwassenen geamuseerd de schouders ophalen. Vestdijk weet de hevigheid, het leed, de kwelling van zulk een liefde weer te vinden. ‘Terug tot Ina Damman’ is misschien wel de roman, waarin het meeste hartebloed van de schrijver verwerkt is, een prachtig navrant boek, waaraan toch de humor niet ontbreekt, omdat de afstand tussen de volwassenheid van de lezer en de onrijpheid van de beschreven figuur komische effecten blijft opleveren.
Naast de serie Wachter-romans, waarvan met name ook ‘Surrogaten voor Murk Tuinstra’ onze aandacht verdient en die de schrijver van plan is te vervolgen tot in de studententijd toe, zijn er de contemporaine romans, zich afspelend in Laringen. Er zijn verkenningen van de tijd, de oorlog, de
| |
| |
na-oorlogse bevrijdingskater. Er is een trits historische romans, waaraan een fabelachtige documentatie ten grondslag ligt: ‘Het vijfde zegel’: het Spanje der Inquisitie; ‘De nadagen van Pilatus’: Rome uit de eerste eeuw onzer jaartelling; ‘Rhumeiland’: Jamaïca in 1737; ‘Aktaion onder de sterren’: Voor-Homerisch Griekenland; ‘Ierse nachten’: Ierland honderd jaar geleden; ‘De vuuraanbidders’: de tijd van de tachtigjarige oorlog in Nederland en Duitsland; ‘Puriteinen en Piraten’: de zeventiende-eeuwse kaapvaart.
Er zijn drie romans in brieven met verschillende partners.
Eén boek ter verkenning van de waanzin: ‘De redding van Fré Bolderhey’. ‘De Kellner en de Levenden’: de Kafka-achtige Laatste-oordeels fantasie. De van grondige kennis der muziek getuigende roman ‘De koperen tuin’.
De vele novellen, waarin tijd en ruimte evenzeer doorkruist worden, die ook geschreven werden in zeer uiteenlopende stijlen en waaronder ware juwelen te vinden zijn, bv. ‘De dood betrapt’ uit de bundel van dezelfde naam, ‘Homerus fecit’ uit ‘Narcissus op vrijersvoeten’, ‘De Fantasia’ uit het gelijknamige bundeltje, dat nog enige schitterende sprookjesachtige korte verhalen telt.
De vraag is niet makkelijk te beantwoorden, waar het bindende element te vinden is, wat het skelet is, dat al deze verschijningsvormen uit zijn werk bij elkaar houdt.
Bekijken we, als het ware door onze oogharen heen, deze massa, dan zijn er, zo grof mogelijk gesproken, drie verschijnselen die ons opvallen en dat is wel in de eerste plaats de demonie. Het is alsof de feiten, waarover Vestdijk boeken handelen, in de loop van hun ontwikkeling hoe langer hoe meer geladen raken, tot op een gegeven moment deze stroom naar buiten breekt. In de meeste, zo niet alle boeken van Vestdijk ontstaat er een moment, waarop de voor de beschreven situatie losgekomen energie plotseling met bezeten kracht actief wordt, zich aan de beheersing der mensen onttrekt en ze havent dan wel vernietigt. Omstandigheden, die lange tijd overzichtelijk bleven en niet verschillend van die, waarin elk mens elk ogenblik van zijn leven verkeert, werpen hun onschuldig mom af en ontpoppen zich tot hoogst gevaarlijke lotsvoltrekkers. In ‘De Kellner en de Levenden’, dat hoogst
| |
| |
merkwaardige boek, waarin twaalf levenden in het avontuur van het laatste oordeel verzeild raken, beschrijft Vestdijk, hoe deze mensen op doortocht door de hel gedwongen worden halt te houden omdat een der hunnen bij hun gezamenlijke vlucht door een bloedspuwing overvallen wordt. Zij staan op de kruising van twee onderaardse gangen, een dezer gangen heeft een vloer van mozaïek. Als het bloed over dat mozaïek stroomt zien de mensen tot hun ontzetting, dat die vloer gaat leven, dat zij bestaat uit gezichten, snuiten, monden, die actief worden, tongen uitsteken en dat bloed begerig beginnen te likken. Deze gruwelijke verbeelding lijkt me een symbolische samenvatting van een element, dat in al Vestdijk's werk voorkomt. In zijn boeken wachten overal zielslandschappen of interieurs op de éne beweging, dat éne gebaar, die éne droppel bloed om zich in hun demonie te openbaren, en zoals hier in volle afzichtelijkheid geschiedt, toe te happen. Dit loskomen van een onvermoed, maar verschrikkelijk iets, waartegen de mens zich te verweren heeft kan in de meest alledaagse omstandigheden gebeuren. In ‘Surrogaten voor Murk Tuinstra’ wordt een voetbalwedstrijd tussen jongens van een jaar of elf beschreven, waarbij de hoofdpersoon, het jongetje Anton, Vestdijk's jeugd-ego, zich zonder de nodige competentie de rol van keeper heeft aangemeten. Het gruwelijke schooljongensgevecht, waarin dit partijtje voetbal uitloopt, volkomen psychologisch en sociaal verklaarbaar, wordt beschreven met zulk een hevigheid en verschrikking, dat de lezer voelt, dat het meer is dan de reactie op een uitdaging, maar zijn overwaarde ontleent aan de subjectieve gevoelens van de schrijver, misschien doet men beter te zeggen aan een onderdeel van de levensopvatting van de schrijver ten opzichte van iets, dat kan worden aangeduid met het woord ‘demonie’.
Men kan het feit, dat men in Vestdijk's werk telkens opnieuw stuit op een punt, waarin de situaties de mensen de baas worden, niet omdat de mens klein wordt gezien tegenover normale omstandigheden, maar omdat deze omstandigheden monsterlijk vergroot hun dreiging uitoefenen, ook zó uitdrukken: Vestdijk's wereld is bij uitstek tragisch. De mensen, die binnen die wereld leven, krijgen hun portie tragiek niet toebedeeld door een transcendente macht, maar ten
| |
| |
gevolge van spanningen in hun eigen ziel en de reacties, die deze ziel heeft uitgelokt. Een mens die tragisch was in de oude zin, die gestraft werd voor zijn kwaad of voor de erfzonde, of door kwaad door voorouders bedreven, wat misschien een symbolische omschrijving is voor wat door mensen uit een andere tijd erfzonde genoemd werd, had die troost, dat de straf zin had, vaak niet door hemzelf te doorgronden zin, maar die vermoedelijk in hogere, door hemzelf niet peilbare regionen, toch zinrijk was. In Vestdijk's wereld is die zin niet aanwezig. Gelijk de mens afhankelijk is van het klimaat, al weten weerkundigen de oorzaken van storm te bepalen, zo is hij zelf afhankelijk van de stormen van hartstochten en driften, die als furies huishouden, niet onderdoend voor de wraakgodinnen uit de Griekse wereld.
Bij de bespreking van ‘Mnemosyne in de Bergen’ werd hetzelfde probleem al aangeraakt. Men ziet in deze romans duidelijk, hoe transcendente begrippen verplaatst werden binnen de ziel. De lezer zij echter gewaarschuwd, dat hij niet, wanneer hij de psychologische kunde van deze schrijver-arts hoort prijzen, meent dat Vestdijk's verdienste er in schuilt, dat hij mensen tekent met de zielsapparatuur bijgewerkt volgens de nieuwste vindingen, naar de wijze van platen, waarop alle spieren of bloedvaten zijn aangegeven, waarover medische studenten beschikken. De tekening van de psyche is een wetenschappelijke prestatie en heeft met kunst niet van doen. Maar wel mogen we zeggen, dat deze psychologie in deze literatuur aanwezig is, om een functie uit te oefenen en wel deze: het leven in zijn tragisch aspect te tekenen. In het omvangrijke oeuvre van deze schrijver komen boeken voor, waarin de intrige slordig, weinig verantwoord werd neergesmeten. Staan er eenmaal de nodige gegevens op papier, dan begint de eigenlijke taak, nl. de demonische noodlottigheid aan zijn figuren te laten voltrekken. Men kan zover gaan om te zeggen, dat dit niet alleen een der voornaamste preoccupaties is van Vestdijk en dat hier de schakel ligt tussen de dichter, de wijsgeer en de prozaïst, maar ook, dat hij in zijn beste boeken zijn figuren speciaal uitrust voor hun tragische ondergang. Hij bouwt ze op tot meer dan levensgroot formaat om de rots te kunnen zijn, waaraan de hoge golven gedemonstreerd kunnen worden.
| |
| |
Het tweede verschijnsel dat als grondtrek van Vestdijk's kunst opvalt is het onvervulbaar verlangen, dat als hoofdmotief door de voornaamste boeken van Vestdijk heenloopt. Als in ‘Terugkeer tot Ina Damman’ het jongetje Anton eindelijk, na zoveel hunkering, het meisje van zijn dromen veroverd heeft, voelt hij zich teleurgesteld. Dit is het niet meer. Zodra hij zijn ideaal heeft bereikt houdt het op te zijn, wat hij bedoelde. Hij wil niets liever dan alleen naar huis om te proberen of er nog afstand te scheppen is. Dit motief van hevig verlangen, dat niet kàn maar ook niet màg bevredigd worden, dat zich wíl maar niet kàn identificeren met het ideaal, we ontmoeten het telkens weer. Op prachtige wijze wordt dit gegeven uitgewerkt in de roman ‘Aktaion onder de Sterren’, waarin de figuur van Artemis, verleidelijk, verlangen scheppend, onbenaderbaar door de mythe spookt. In ‘De Vuuraanbidders’ komt het terug en als bijmotief in vele andere werken. Altijd neemt het nagestreefde het kenmerk aan van het volmaakte, het heerlijke, datgene wat onder mensen eigenlijk niet is te vinden. Het is een constructie uit een behoefte de menselijke onvolmaaktheid te logenstraffen, zich boven de beperking te verheffen, een uit menselijke gegevens opgebouwde volmaaktheid, laten we eigenlijk maar de term overnemen, die Vestdijk zelf voor dit verschijnsel heeft gecreëerd in ‘De Toekomst der Religie’ en het de natuurlijk volmaakte mens noemen. Wanneer we dan uit hetzelfde werk de zin noteren: ‘Religieus streven is au fond identificatie met de natuurlijk volmaakte mens’, dan komen wij met een salto mortale tot de conclusie dat de romans van Vestdijk handelen over religieuse aandoeningen volgens zijn eigen interpretatie. Maar ook zonder ‘De Toekomst der Religie’ te lezen, was dit duidelijk geweest. Wanneer men deze boeken zuivert van de barokke overdaad der
bijmotieven, dan kan men er niet omheen te constateren, dat hier een schrijver steeds maar op zoek is naar deze religieuse verlangens, die als een ader lopen door de steile bergwanden der psyche. Religieus, ja, maar religieus volgens de wetten van iemand, die elke metafysische projectie van God heeft weggedacht. Niet voor niets eindigt ‘De Toekomst der Religie’ in een poging om het mystiek-introspectieve type van de religieuse mens voor de verre toekomst aan te prijzen
| |
| |
boven het type van de metafysische projectie en van het sociale type. Niet voor niets werd ‘De Vuuraanbidders’ geschreven, waarin de problematiek van de niet aan een sociale God gelovende religieuse mens in extenso werd uiteengezet en per slot bewijst ook de beklemtoning van het tragische in het leven, dat Vestdijk's klimaat een religieus klimaat is, waarbij vooral gewaarschuwd dient te worden, religieus niet op te vatten als Christelijk. Misschien zou het woord kosmisch belangstellend minder verwarring van dogmatische zijde wekken. Waarmee dan het uitgangspunt weer is bereikt met zijn stelling, dat Vestdijk typisch de beschrijver is van deze ontreddering wekkende overgangstijd vol begripsverschuivingen. Van deze tijd is hij de onderzoeker geworden en de uitbeelder, maar natuurlijk ook de dupe. Er spookt door Vestdijk's boeken een personage, een man die verstoken schijnt van natuurlijke fatsoensbegrippen, een grimmige, lastige, in hoge mate rancuneuse en baldadige kerel, verstoken van illusies, van respect voor anderen, behept met een door leedvermaak gevoede dwarsheid. Vestdijk heeft gepoogd deze figuur van zich af te schrijven, het resultaat was een sterk boek in: ‘Mijnheer Visser's Hellevaart’ heeft hij op monumentale wijze deze lugubere sadist, sarcastisch op onbenoembare plaats ten troon verheven, neergezet, onderzocht, hem zijn straf in de droom toebedeeld. Een tweede voorbeeld in de literatuur waarin een klein, gruwelijk mens zo groot, ja, groots gezien werd, is moeilijk te vinden. Er werd wel eens bezwaar tegen dit boek aangevoerd, dat meneer Visser meer een caricatuur is dan een mens, waar tegenover is te stellen, dat de beschrijvingen in een sterk boek mogen culmineren tot caricaturale kracht. Als de caricatuur de top is, waartoe een schepping, die rekening houdt met alle menselijke kwaliteiten leidt, dan is de caricaturale apotheose een stijlmiddel, dat eerder toe te juichen dan te
verwerpen is, aangezien in de caricatuur de synthese gevonden wordt tussen de subjectieve en de objectieve instelling van de schrijver tegenover zijn onderwerp. Dit even afstotende als grandiose boek is dan toch niet voldoende gebleken om de schrijver van een meneer Visserachtige obsessie te verlossen en waar dit meneer Visser-complex in nog niet tot kunst gebonden staat het werk van Vestdijk beïnvloedt, zijn de gevolgen pernicieus.
| |
| |
Te pas en te onpas klinkt zijn hoon, strooit het beledigende kwinkslagen om zich heen, het is alsof elk élan tot bewondering in de kiem gesmoord wordt. Het vertoont zich liefst op de meest ongegeneerde wijze in dégoutante faecalische situaties. Het schept het monster, dat in Vestdijk's boeken achter elke deur loert om het ontstaan van tederheid te verhinderen, het is of een druppeltje van zijn vergif inderhaast op zijn zinnen gesprenkeld deze doet verschrompelen tot afzichtelijke contouren. Het heeft het op zijn geweten, dat Vestdijk onder zijn lezers zoveel vijanden telt, het weerhoudt met zijn moedwillige provocaties de mensen ervan de tocht naar de innerlijke schoonheid van dit werk te volbrengen. Soms kleurt deze satanische aanwezigheid het timbre van de betogende stem, soms kristalliseert zij zich tot een bijfiguurtje, dat duivels intelligent precies weet, waar de grenslijn loopt tussen oude zekerheden en nieuw verworven kennis. Zijn leedvermaak om de nieuwe armoede en ontreddering groeit tot wreedheid. Het komt me voor, dat we hier het element hebben gevonden, dat de schrijver kenmerkt als dupe van de ontwikkelingsfase, waarin we leven, dat we hier de karakteristieken aantreffen: angst, leedvermaak, verbijstering, verveling, walging, die Vasalis typisch achtte voor de mens, die zich ten gevolge van de desorganisatie der beschaving teruggetrokken heeft van zichzelf. Om het huiselijk te zeggen: iemand heeft er last van als hij godsdienstig is en God heeft weggedacht, als hij gevoelig is en zijn gevoel ten gevolge van zijn psychologisch inzicht sentimenteel leerde noemen, die de begrippen vader en moeder belast ziet met een heel arsenaal van kwalijke onderbewuste mogelijkheden. Zulk een mens, die elke spontaneïteit moet opgeven omdat het doelwit van zijn eventuele naïeve spontaneïteit alweer ontleed is, wordt dwars, nijdig, brutaal en ongelukkig, maar kan niet terug omdat hij met zijn nieuwe blik op de wereld geen
chimères maar waarheden ziet. Het is dit, door duizend angsten, misnoegens beklemde naturel, dat in het orkest van creatieve energieën zijn eigen schrille tonen doet klinken, zijn eigen beelden projecteert, zijn eigen wrange, heel vaak kwetsende en zeker uitdagende humor te baat neemt om zich te handhaven.
We hebben ons verwonderd over de verbijsterende produc- | |
| |
tiviteit van deze auteur, waarmee we niet ontkennen, dat deze in aanleg en vaak in uitwerking grootse kunstwerken niet de sporen zouden dragen van een te snelle productie. Als symptoom van overijling wil ik in de eerste plaats noemen de geestelijke activiteit van dit naturel, dat afreageringsfenomenen produceert dwars tussen de meest sublieme kunstuitingen in. Vooral de vrouwenfiguren hebben er onder te lijden. Er bestaat een ladder, die reikt van primitieve uitingen, daar, waar de schrijver zich slechts met honende formuleringen of uittartende geestigheden wreekt op gebrek aan geluk, met op de sporten fantasiegestalten in verschillende stadia van sublimering tot eindelijk de hoogste bereikt wordt van Vestdijk's machtige religieus-filosofisch-beïnvloede scheppingen. Om dan de stof, waaruit deze kunst bestaat nog meer te compliceren is er naast die niet overal geslaagde uiting van de mens en de hoge stuwkracht van de kunstenaarsgeest een derde element in werking: de cerebrale experimenteerlust met wetenschappelijke psychologie. Nauwelijks heeft Vestdijk's fantasie een schimmige gestalte afgescheiden of hij gaat deze psycho-analytisch verklaren, waardoor het komt, dat we in de slechtste partijen van zijn werk stuiten op de wat duizelig makende gewaarwording, dat figuren wel een onderbewustzijn bezitten, maar geen navoelbaar reagerend oppervlakteleven kennen.
Het feit, dat Vestdijk als schrijver te vergelijken is met de atmosfeer, waarin op diverse hoogten winden waaien van verschillende richting en snelheid heeft naast het euvel van ongelijk gehalte, ook gunstige gevolgen. Hijn romans vormen vaak symfonieën in proza. Romans worden meestal gecomponeerd om een persoon of een familie, terwijl daaromheen dan zoveel milieu getekend wordt als voor de belichting van probleem of karakter nodig is. We kennen uit de wereldliteratuur ook wel romans, waarin grotere groepen beschreven worden, een prachtig voorbeeld is misschien ‘Oorlog en Vrede’. Toch zou ik dit niet een symfonie in proza willen noemen. Wanneer we de geest van Tolstoï met een zoeklicht vergelijken, dan zien we, hoe dit licht beurtelings verschillende mensengroepen beschijnt. Het licht blijft hetzelfde, even helder, door eenzelfde energiebron gevoed. Maar wanneer Vestdijk b.v. in ‘De Vuuraanbidders’ zijn geest zwieren
| |
| |
laat boven verschillende mensengroepen, over ver uiteenliggende steden en landschappen, bemerken wij, dat de onderscheiden partijen van de roman niet door eenzelfde licht bediend worden. Bij hem is het alsof de diverse lagen van zijn hoogst gecompliceerde wezen, de Godsloochenaar, de vrome, de genieter van praal, de asceet, de denker, de wetenschapsman, de discussieuitlokker, de dromer, de speler, de experimentator, de uit angst de tong uitsteker, elk over een andere lamp beschikken, die ingeschakeld of uitgeschakeld wordt, die alle tegelijk of ieder apart in werking zijn, volgens een hoogst ingewikkeld systeem, waarvan alleen de schrijver het geheim kent. De kunstenaar met zijn oog voor oppervlakte-gebeurtenissen zowel als voor diepe, diepere en diepste zielsbewegingen, met zijn onttrokkenheid aan aardse gevoeligheden, zijn meegevoel, zijn rancunes heeft een rijkdom aan motieven bij de hand, die elkaar steunen of ten dele opheffen, die refreinwerkingen uitoefenen, elkaar begeleiden of versieren, waardoor een geheel verkregen wordt, dat slechts in de muzieksymfonie zijn weerga vindt.
Na de opsomming van 's schrijvers de genialiteit rakende qualiteiten en de aanwijzing van sommige zijner feilen, zal het de lezer misschien opgevallen zijn, dat er tot dusver over één ding niet is gerept, dat toch essentieel mag worden geacht inzake kunst: ‘de schoonheid’. Welnu, ieder die het ervoor over heeft hem langs zijn soms wat hobbelige wegen te volgen, zal beloond worden met een fantastische schoonheidssensatie. Het gaat niet om lieflijkheid of zachtheid, het is geen zinnestrelende of aangename schoonheid, maar de wezens, die u de gewaarwording schenken, waar gij in het gebied der kunst terecht om vraagt, wekken in u de gewenste emotie door hun kolossale halfgodachtige proporties. Nooit zullen Vestdijk's mensen u ontroeren door evangelische goedheid, door menselijkheid of wijsheid. Vestdijk's waarde ligt in de beschrijving van Luciferistische figuren met dien verstande, dat de herinnering aan hun bovenmenselijke afkomst zich kaatst in hun mateloze ambities. Het grootse van hun streven waart om hen heen, terwijl ze binnen het boek neergeveld worden en gestraft voor hun soms boven de menselijke maat uitreikende doelstellingen. De grote figuren van Vestdijk zijn als uitstekende rotsen, waaromheen het bliksemt.
| |
| |
Er woedt een noodweer om hen heen, waarin de illusie van de menselijke geest te pletter slaat. Deze gestalten zijn met hartstochten geladen, door lotsbestemming voortgedreven. Ze lijken onvertrouwd omdat ze ver afstaan van de maat uwer eigen menselijkheid en tegelijkertijd menselijker dan mensen uit de naaste omgeving omdat ze, daar waar ze gelukt zijn, tot prototypen werden van mensen en als zodanig hebben zij familieleden in de wereld; ook zij behoren tot een clan, hun soortgenoten zijn de Richards, de Stawrogins, de Don Quichotes der wereldliteratuur.
Neem uit ‘De Vuuraanbidders’ Louis de Romanesque, de verleider van het meisje Lijsbeth, Ubermensch, machtswellusteling, minnaar, magiër, politicus, intrigant, charmeur en verrader. Hij heeft een grootte en diepte en gecompliceerdheid maar ook kennis van 's werelds raadselachtigheid en verrukking, waardoor hij de evenknie wordt van die heel grote zoëven genoemde gestalten. Of, neem uit hetzelfde boek de vader Criellaert, de over een verborgen voetangel in zijn karakter gestruikelde held van Nieuwpoort. Bij het peilen van zijn karakter werden dieptes geraakt, waaraan bij mijn weten zelden een ander schrijver in Nederland getipt heeft. Neem Cheiron, de kentaur uit ‘Aktaion onder de Sterren’, ook in opzet reeds halfgod en lees het schitterende slot van zijn paring met Semele of Cuperus, het muziekgenie uit ‘De Koperen Tuin’. Overal waar Vestdijk's figuren voldragen zijn en meegesleept worden door zijn scheppende verbeelding, bewaren zij de afglans van de tragische strijd, die ze voeren om boven de beperking hunner mogelijkheden uit te raken.
Reeds herhaaldelijk werd er op gewezen, dat Vestdijk in wezen een religieus schrijver is, die God heeft weggedacht. Boven een zekere emotionele godsdienstigheid, die zich als een bergkam verheft, steken dan de toppen uit van zijn denkspeculaties. Het is merkwaardig, dat dit geheel van gedachten en gevoelens zijn weerslag vindt in slechts één zedelijkheidspostulaat: de verwerping van de hoogmoed, de hubris. Of eigenlijk is dit onnauwkeurig geformuleerd, want de schrijver heeft sympathie met alle wezens die zich aan overmoed schuldig maken, maar hij is ten diepste ervan overtuigd dat op deze zonde straf volgt. Het andere zedelijkheidspostulaat, dat der
| |
| |
liefde, blijkt minder intens door hem beleefd te worden en daar waar hij in zijn boeken aan dit onderwerp raakt is hij ook minder overtuigend.
De schoonheid, die zijn personages bezitten delen zij vaak met hun omgeving, de landschappen. Soms stijgt de beschrijving daarvan ver uit boven karakterisering. De natuur wordt bij hem tot een schepping groots, onbesmet, gereed om er het menselijk wedervaren in te laten gebeuren. Vooral in de novellen vindt men voorbeelden van dit soort beschrijvingskunst, zijn novellen, die vaak stijgen tot de hoogte en dringen tot de diepte van de romans, maar minder ontsierd worden door ongesublimeerd bijwerk.
Hoewel Vestdijk nu wel algemeen erkend wordt als een hoogst interessant schrijver, zijn er weinig auteurs, die zich zoveel vijanden hebben weten te verschaffen. Een van de oorzaken werd reeds genoemd, de tactloosheden, de provocaties, de rancuneuse hoon van een deel van zijn ik. Maar er is nog iets anders. Lezers verwachten soms iets van een boek, dat men wel eens voedzaamheid heeft genoemd. Ze willen uit de lectuur levenslessen opsteken, bovenal wensen ze een zeker hartelijk verband als tussen vader en zoon (de vader uit kinderboeken dan wel te verstaan) of van een wijze grootmoeder met kinderen of ze zoeken de ‘vind-je-ook-niet-stemming’ gelijk tussen vriendinnen, die elkaar haar hartsgeheimen vertellen. Ze lezen in de hoop op de schouders te worden geklopt of in imaginaire armen te mogen uitsnikken. Aan geen van al die eisen voldoet Vestdijk. Hij houdt zich volkomen afzijdig. Zelfs in de bijzonder veel van het eigen leven onthullende Anton Wachter-romans blijft de houding van de verteller elke intimiteit afwerend. Hij houdt distancie en oogst daarmee het verwijt harteloos te zijn. Maar hebben de mensen, die bedelen om het hart omdat dit boven de geest zou uitgaan, gelijk? Schaadt de persoonlijke mededeelzaamheid een kunstwerk niet veeleer dan dat het er door wordt gebaat? Zoeken de aanvallers van de schrijver niet eerder de aanstelijke emotionaliteit in stede van het gevoel, want geest en gevoel zijn geen tegenstellingen, maar verschillende stadia van een zelfde innerlijke ervaring. Ontsprong niet elke geestelijke overtuiging aan een gevoelsbelevenis en krijgt niet gevoel pas waarde, wanneer het zijn plaats ver- | |
| |
werft in de geest? En juist aan dit denkend voelen of voelend denken is het kolossale werk van deze kunstenaar te danken.
Er bestaat evenwel een andere vraag van welks beantwoording de qualiteitsbepaling van deze boeken afhankelijk is. Deze luidt: In hoeverre behoort een boek belijdeniswaarde te hebben? In hoeverre is het belang van een boek afhankelijk van de mate van ernst, waarmee een schrijver staat achter de these, die hij in zijn werk ontwikkelt? Een vraag, waarover een boeiende bespiegeling te geven zou zijn, waarbij dat hoogst curieuse boek ‘De Kellner en de Levenden’ als uitgangspunt zou kunnen dienen. Indien men het recente werk van de schrijver leest, met in de geest dit probleem, ontkomt men niet aan de indruk getuige te zijn bij een spel al is het een onderhoudend, met grote scherpzinnigheid gespeeld spel. Een voortreffelijk opstel over deze kant van de auteur is te vinden in het boek, dat bij gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag werd uitgegeven door uitgeverij ‘De Bezige Bij’ en dat met grote kennis van zaken geschreven werd door J.H.H. Veenstra, al gaat deze spitse essayïst misschien wel wat te ver in zijn bewondering zonder voorbehoud. De iets meer gereserveerde lezer kan geamuseerd glimlachen, maar toch niet enkel applaudisseren als toeschouwer bij deze snoepreisjes in dienst van de intellectuele nieuwsgierigheid, hoezeer hij ook getroffen wordt door de virtuositeit, de fantasie, de acrobatiek op een hoog geestelijk niveau, waarmee de schrijver zijn doel najaagt.
Aan het eind van deze beschouwingen is het dienstig op een feit te wijzen, dat misschien een geschikt aanknopingspunt kan vormen om iets meer te weten te komen omtrent de structuur van deze gecompliceerde persoonlijkheid en het ontstaan van zijn werk. Het geldt een zin uit de in 1936 verschenen roman ‘Mijnheer Visser's Hellevaart’, die aldus luidt: ‘Dan is Wachter zelf Christus, een kleine, rooie pattepoef van een Christus tussen twee moordenaars’. Als we overspringen naar het dertien jaar later gepubliceerde boek ‘De Kellner en de Levenden’ lezen we: ‘...het schouwspel prijsgevend van drie kruisen, aan elk waarvan een menselijke gedaante hing. De figuren ter weerszij waren de beide oudere kellners, de geelachtige oude acteurs, wier gelaatstint met wasbleke natuurgetrouwheid de dood uitbeeldde, daar waar
| |
| |
het gezicht van de middelste even rood was als de twaalf toeschouwers het bij zijn leven hadden gekend.’
Het lijkt een niet te stoutmoedige veronderstelling, dat in het eerste citaat de kiem van het tweede kan worden gezien en daar het tweede de kern vormt van de hele latere roman, mag men zeggen, dat ‘Mijnheer Visser's Hellevaart’ ‘De Kellner en de Levenden’ als het ware heeft uitgezaaid, een gedachte die versterkt wordt door de analogie der in beide boeken voorkomende helledromen. Maar deze vondst brengt ons nog op een ander spoor: in alle boeken representeert de Wachter-figuur Vestdijk's vader, althans fungeert hij als vader van Vestdijk's literaire dubbelganger. Het is dus zijn vàder, die de eer geniet om als Christus geglorificeerd te worden. Welk een mogelijkheden aan hypothesen openen zich hier, een verrukkelijk gebied om in te grasduinen voor een student in de psychologie, die de schrijver van ‘De Toekomst der Religie’ wil sonderen! Het resultaat kan niet anders dan verrassend zijn bij een auteur die, dank zij de Prometheïsche vlucht van zijn geest, beschouwd moet worden als een der zeer groten in het gebied der letteren, die, indien hij niet gehandicapt was door de beperkte toegankelijkheid van zijn taal, erkend zou zijn als een auteur van wereldformaat.
JEANNE VAN SCHAIK-WILLING
|
|