| |
| |
| |
[Gedichten Christine D'haen]
Novgorod
Het ware Novgorod, wij zouden 't bouwen
uit donker goud en bronzen poorten
ceders en eikenhout. Zie het gelegen
diep in het dal en op negen bergen.
Uit onze ogen vouwen de pleinen,
met koffie, zon en jalousieën,
zich hoog-opplooiende fonteinen,
hotels: divans en draperieën.
Boven de zwarte rivier vol schepen
de brug geheven onder haar bogen,
wij gaan daarover en blijven gebogen
over het water en wind in de ogen.
Diep in de zoemende bioscopen
siddert het zwart op schitterend blank,
fluisteren tonen; de doden lopen
tussen de levenden, eeuwig hopen.
Naar de balkonnen terwijl wij droomden
klommen wij langzaam en zagen de omhelzing
van rozen en tralies. De wolken stroomden
laag boven Novgorod's sombere welving.
Kaarsen verteren hun was in vlammen
vóór de altaren der droeve madonnen
met zijde bekleed. Fietsen en trammen
varen voorbij onder onze balkonnen.
| |
| |
Het ware Novgorod, wij zouden 't bouwen
uit duizend torens uit zielsbegeren,
straten van marmer sterren en regen,
rijkdom der herbergen, zie het gelegen
Diep in het dal en op negen bergen
bij den zaligen boezem der zee
(nimmer kunt gij het mij verbergen)
in het midden brandt de Cité.
In het midden brandt de Cité
bloesem opgebouwd uit verbranden
Jeruzalem, Mekka en Niniveh.
| |
| |
| |
De building
Doorheen de etages, over donkre treden,
schuiven, met touwen en valies behangen,
de nieuwe huurders met verschrikt verlangen,
boven, beneden zoekend naar het lege.
Bij enkle ramen zien zij oog en handen
van de bewoners die vóór hen begonnen.
Gangen vergaan in deuren, onbezonnen
kiezen ze één kamer boven alle andre.
Vele verhuizenden op de overlopen
lopen zeer stil en schichtig met een buit
van haastige pakjes en de voordeur uit,
vol namen, bussen, en voor eeuwig open.
| |
| |
| |
Vermenigvuldigt u
Ik schonk het leven aan een slang, zij ligt
gekronkeld om de lever; uur voor uur
krult en ontkrult 't veelvuldig lichaam zich
temidden donker bloed, en bijt zijn vuur
van zwart en groen omflonkerd door het goud.
Terwijl zij door het vezelig vlees verglijdt,
haar spitse kop de slapende aders splijt
en ring in ring verwikkelt en ontvouwt
vult zij met wellust die in mij beweegt
mijn ingewand, mij foltrend met haar tong
boven 't gewicht van haar gerolden wrong.
Ik zal verteerd zijn wanneer zij nog leeft.
| |
| |
| |
De dageraad
De misten liggen op het land, het licht
met schuchtre drift welt op,
weerspiegeld door het nevelmeer
verglinstering van sfeer in sfeer;
het zijpelt prikkelend tot
en steigert, wijl uit grond en stroom
het tergend zonvuur tegenrookt,
ontbrand en oostwaarts aangestookt
waar 't immer feller glimt
tot heel de diepte doomt.
Dan groeit de rook en wijkt het rood
of fonkelt bruisend goud,
en tuimelt ruggelings weerom
en borrelt uit dezelfde bron
| |
| |
| |
Leda
Eindelijk vloog en zonk hij als een zwaan
schitterend in mijn schoot; zijn duizend pluimen
stroomden mij vol met een zwaar paarlend schuimen,
verlauwend na het laatste vlerkenslaan.
Hoe werd ik in dien schonen praal vernederd,
geleverd d'ongeschapen pracht der zwaan,
maar na de hevigste verzadiging ontdaan
ontwaakt in een verward gevedert.
Treedt d'oppergod de fiere stervelingen
die hij begeert niet goddlijk tegemoet?
Al te voorzichtig zijn de hemelingen!
Al te verheimelijkt is hun heerlijk bloed
dat zij, slechts ééns doch ongeneeslijk plagend,
doorheen den schoot der schepselen jagen.
| |
| |
| |
Ganymedes
Geheven boven de aard, diep in de bronzen veren
van de arend en gedragen zonder oponthoud
door hem die u verkoor, tot in de godenzaal
om hen te dienen aan 't ononderbroken maal,
beminde Ganymedes, zijt gij reeds vertrouwd
met dezen rijken staat, waaruit zij menschen weren.
Zij zitten om den disch en wachten tot uw handen
den lang begeerden drank die 't eeuwig leven geeft
uitgieten in de schaal, en met hun glanzend oog
vereren zij den gang waarmee gij blank en hoog
uw schone leden wendt, waardoor hun hart herleeft
nog meer dan door den wijn en spijzen allerhande.
Gij moet niet sterven, maar uw eertijds sterflijke ogen
zien 't zilver en damast, het aardewerk en de eik
uit een waarachtigen korrel onvervalscht gevormd,
verdubbeld in hun blik, die zo bewonderd wordt
zelfs door de heerlijksten, dat zij in 't eigen rijk
op hun onzichtbaarheid uw waakzaam zien gedogen.
Uw lichaam is bij u, rondom uw ziel gegoten
als uit eerst grover erts het vast-gesmeed metaal
der bekers dat den gloed der nectars rond omsluit;
zo kostbaar als de kom waar 't onbedorven fruit
in rust is 't voller vlees waarmee gij heel de zaal
doet geuren naar uzelf ten offer aan de goden.
| |
| |
Als 't middaguur verstrijkt en wij het maal verlaten,
het nederig werk hernemend onder grijze lucht
gebogen boven de aard waardoor de ploegschaar snijdt,
is 't fierste hart om u verwonderd en verblijd
als gij langs tafelen schrijdt, met zachte lippen zucht
verwisselend zonder haast de onovertroffen vaten.
CHRISTINE D'HAEN
|
|