ontwikkelde mensen wordt hij aangehaald in een wetenschappelijk werk dat de leer van de vrijheid in al haar aspecten ex professo behandelt, maar als te bekend verzwegen bij de oplossing van een concrete casus.
Deze casus stel ik nu in de termen van W.F. Hermans' belagers.
W.F. Hermans heeft in de mond van zijn romanpersonages woorden gelegd die beledigend zijn voor de Nederlandse katholieken. Het tijdschriftnummer waarin dit verscheen werd door de politie in beslag genomen en W.F. Hermans werd voor het gerecht gedaagd.
Dit concreet geval hebben wij te beoordelen.
Maar eerst een opheldering. M.R. schrijft dat sommige verdedigers van Hermans van deze gelegenheid gebruik maken om ‘wat kauwgom voor hun anti-clericalisme uit de urine op te rapen’. Dit is geen belediging omdat zij de moed mist te zeggen wie ermee bedoel wordt. Toch moeten wij ze uit de weg gaan. Welnu, het boek van W.F. Hermans beledigt de regering, de partijen, de moeders, de Nederlanders altegader even krachtig als de katholieken. Dat al deze andere beledigde volksgroepen de schrijver niet gerechtelijk hebben vervolgd, neemt niet weg dat zij over het boek het hunne zeggen en schrijven. Wie het dus voor Hermans opneemt verheft zich tegen een verpletterende meerderheid van velerlei gezindheid voor een idee.
Welke is deze idee?
De romanschrijver heeft het recht de mentaliteit van een verslagen leger in aftocht, de stemmingen van een kankeraar weer te geven. Hij mag een godsdiensthater aan het woord laten, precies zoals hij Savonarola's beledigingen van de humanisten mag weergeven, of de invectieven van een domkop aan het adres van de vrijmetselarij.
Het is zeker waar en niemand ontkent het, dat hij zijn personages aldus woorden kan in de mond leggen die hem als persoonlijke uiting ter verantwoording kunnen doen roepen, maar het is een botte miskenning van de kunst te beweren, dat hij het daarom doet en als men eenmaal het princiep erkent dat hij aansprakelijk is voor de uitingen van zijn personages, dan ziet een kind, dan ziet een blinde dat alle romankunst onmogelijk wordt.
Niemand heeft ooit beweerd dat hij zijn personages kan laten zeggen wat hij wil. Wij beweren enkel en alleen dat W.F. Hermans zijn malcontente soldaat mag laten sputteren dat de katholieken het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van het Nederlandse volk zijn, dat zich voortplant als konijnen en rotte kiezen heeft van het ouwels vreten. Hij mag dat laten zeggen omdat velen in Nederland het terecht of ten onrechte vertellen en menen, zoals vele andere Nederlanders met convictie volhouden dat de humanisten het meest schunnige, belazerde, etc., volksdeel zijn en dat de vrijmetselaars eenmaal per jaar kindervlees eten. Hij mag het door een romanfiguur laten zeggen, zoals een Nederlandse bisschop een paar jaren geleden in de kerken mocht doen voorlezen, aan het adres van de Nederlandse humanisten, dat zonder God geen moraal moge-