werven, zeer moeilijk heb gemaakt, zodat ik er mij op bepaalde momenten gedwongen toe voelde, het oude Thebe aan de oevers van de Nijl van vóór meer dan drieduizend jaar, soms verrassend op Antwerpen, Brussel, dan weer op Parijs of sommige plaatsen langs de Côte d'Azur te laten gelijken. Derwijze is het mij duidelijk geworden, hoe men zeer moeilijk de dagelijkse werkelijkheid uit de roman kan bannen, doch dat zij daarentegen onweerstaanbaar te voorschijn komt, waar men haar het minst verwachten zou. Wie haar niet de rang verleent, die haar door de wezensaard van het genre zelve wordt toebedacht, schrijft naar het ijle toe.
In dit opzicht heb ik veel geleerd uit de lectuur van de jongste werken van Raymond Brulez. Voor mijn gevoel is (na de conditio sine qua non van het ‘kunnen’ schrijven in de artistieke betekenis des woords) het grootste deel van zijn welslagen te wijten aan het feit, dat hij de moed heeft gehad, ja, ik zeg wel terdege de moed om niet alleen een willekeurige werkelijkheid als uitgangspunt te kiezen, doch zich zelfs voor een behoorlijk part aan een familiale, historische en geografische realiteit te houden, waarvan het resultaat geenszins een realisme is, dat als ‘copieerkunst des dagelijksen leven’ kan gedoodverfd worden. Daarentegen meen ik te mogen vooropzetten, dat er in de kunst van Brulez iets is, dat mij doet denken aan een huwelijk of veeleer een ménage à trois onder de visie van James Ensor, die van Edgard Tytgat en soms het klimaat Paul Delvaux; hoe paradoxaal of vèr gezocht zulks dan ook mag schijnen, het wijst er m.i. wel terdege op, dat men hier het ‘realisme’ in de alledaagse betekenis des woords, verre voorbijstreefde. Er zijn vele boeken, van zeer uiteenlopende genres trouwens, waarin de band met de werkelijkheid mij boeit, soms meer dan het werk zelve: men denke b.vb. aan Georges Eekhoud's ‘La nouvelle Carthage’, een Antwerpse roman, waarvoor in het Nederlands vooralsnog geen equivalent bestaat, men denke aan het Parijs uit Jules Romains' ‘Hommes de bonne Volonté’, het Epineuil-le-Fleuriel, aleas Sainte-Agathe uit ‘Le grand Meaulnes’, waarvan ik verleden zomer (een zijsprong van een paar kilometer slechts voor wie langs Bourges en Montluçon op de Massif Central aanstevent) de schier fotografische authenticiteit kon contrôleren, het boek van Alain-Fournier in de hand.
Het gaat hier echter minder, of althans minder rechtstreeks om de lezer dan wel om de schrijver. Het komt mij voor, dat er in de laatste tijd bij de Vlaamse auteurs een ongegrond, ja, zelfs nefast wantrouwen tegenover de realiteit, als uitgangspunt opgevat, is ontstaan. Om uit eigen ervaring te getuigen: tot voor korte tijd zou het hoegenaamd niet in mij opgekomen zijn, wanneer ik in een roman of een verhaal een bepaald stadsbeeld nodig had, mijn aandacht werkelijk met grote ijver op een bepaalde straat, een square, een boulevard enz. te concentreren, laat staan mij de moeite te getroosten ter plaatse poolshoogte te nemen. Dat is fout. Natuurlijk niet, omdat het voor de lezer altijd prettig is met de personages uit een boek te evolueren in