Vous etes quelques-uns, aujourd'hui, pour avoir decide... (Benda)
Onder de titel What's wrong with the Nobel Price, heeft het uitstekend tijdschrift BOOKS ABROAD (an international literary quarterly) enige tijd geleden de jacht geopend aan een achttal speurhonden uit de literatuur, w.o. professoren, critici en auteurs. Niemand zal wel vreemd opkijken als ik zeg dat het opgejaagde wild een gemakkelijke prooi bleek. De Nobelprijs voor literatuur scheen inderdaad niemand te voldoen en eigenlijk zou het tegendeel slechts verwonderlijk zijn geweest.
Voor dhr. Henri Peyre (Yale Univ.) bv. ‘is het een schandaal’ dat Proust, Valéry, Claudel, Malraux, Joyce, Lawrence e.a. nooit in aanmerking zijn gekomen, terwijl het ‘klaar is’ dat Sully-Prudhomme, France, Gide, Eliot, enz. (om van Sienkiewicz maar te zwijgen) nimmer op de lijst hadden mogen staan. Deze keuze niet te na gesproken ging ieder er trouwens mee akkoord, dat er ‘shocking omissions’ zijn, dat de Zweedse Academie nogal provinciaal van smaak is en dat haar preferenties daarenboven ‘stuffy, uninformed, very middle-class and oddly Germanistic’ zijn. Vervolgens zet elkeen vanzelfsprekend zijn eigen candidaten voorop, welke, men kan het grif toegeven, toch dikwijls dezelfde blijken (zoals Valéry, Strindberg, Tchekov, Rilke, Ortega, e.a.). Zoniet ware deze misschien gepaste, maar daarom niet minder goedkope terechtwijzing, slechts een lachwekkende slag in het water geweest.
Er is echter, last but not least, ook een originele preutelaar bij, dhr. Benj. Woodbridge (Reed College), ‘specialist in Belgian literature’ zoals de redactie ons verduidelijkt, die niet aarzelt het voor ons land, slechts ‘represented by a single author’, op te nemen. Nu heeft deze geleerde man in de Columbia Dictionary of Modern European Literature een rubriek over de Frans-Belgische letteren geschreven en heeft tevens een essay over hetzelfde onderwerp op zijn actief, gepubliceerd in Belgium, dat door Goris werd uitgegeven. Thans vraagt hij de Zweden aandacht voor onze letterkunde, hetgeen niet anders dan onze nationale trots kan strelen. ‘Were the claims of Verhaeren ever noticed?’ vraagt hij de jury en voegt er aan toe ‘Years ago I asked consideration of Jean Tousseul, who gave his life to the artistic portrayal of the humble’. Dat doet hij nu ook voor Hubert Krains, ‘who strove to combine the stylistic perfection of Flaubert with deeply felt but restained compassion for the peasant’. Dhr. Woodbridge heeft trouwens voor elck wat wils want ‘if a more cosmopolitan range is desired Franz Hellens comes at once to mind’, terwijl hij ook