Onder stof en schimmel
Ik zou niemand willen aanraden een verzameling kranten in te zien uit de periode 1918-1940. Men leert er een hele boel dingen door begrijpen, maar het is vrij deprimerend.
Toch kan men meer aangename ontdekkingen doen. Ontdekkingen, die men geneigd is met de toppen der vingers te strelen, omdat ze iets heiligs in zich hebben.
Zo heb ik in een hoop ouwe, vuil geworden dagbladen Lode Zielens ontdekt. Lode Zielens, de dichter, die Lode Zielens, de romancier is geworden, de auteur van één groot en van twee kleine meesterwerkjes: ‘Moeder, waarom leven wij?’, ‘De gele roos’ en ‘Terug tot de bron’.
Lode Zielens heeft vier gedichten gepubliceerd. Ik meen dat ze, van onder het stof en de schimmel waarmee krantenverzamelingen in een bibliotheek bedekt zijn, te voorschijn mogen gehaald worden. Niet omdat ze belangrijk zijn, maar als curiositeit, en omdat het ontroerend is, er aan te denken dat uit dit simpele begin, het àndere is ontstaan, wat wél belangrijk is.
Drie van deze gedichten werden opgenomen in het Zondagsblad van ‘De Schelde’. Pol de Mont hield er in die tijd een soort consultatiecabinet voor jonge schrijvers op na. Hij kreeg ook een flink aantal patiënten op bezoek. Onder de titel ‘Spreekkamertje’ gaf hij antwoord aan de inzenders. Antwoord en goede raad. Ge zijt een knoeier, maar schrijf toch maar voort. En lees maar eens deze of déze dichter. Of iets in die aard. Zielens ontdekt men in dit spreekkamertje voor het eerst op 26 October 1919, naar aanleiding van een stukje proza. We lezen er: ‘Lode Z. op 't Kiel: Uw “Fragment” getuigt van talent, maar is niet geschikt voor ons bijblad. Uw stijl is te gewild, te gezocht! Wees eenvoudiger en, als gij eenmaal met “je” begint, blijf dan konsekwent en schrijf niet “je” en “gij” door elkaar’.
Is die allereerste kritiek niet typisch? In de grond staat er net hetzelfde in wat twintig jaar lang (soms wat overdreven, soms ook wel ten onrechte) door een hele hoop critici werd gezegd over het werk van Zielens: er zit iets in, maar de taal is slordig en onzuiver. Op 4 Januari 1920 vinden we hem in het spreekkamertje terug onder het pseudoniem Fernand Van Rooy. Het grote nieuws is er: ‘minstens een van de drie stukken wordt geplaatst’.
Twee van ‘de drie stukken’ werden opgenomen in het bijblad van ‘De Schelde’, op 25 Januari 1920. Ik schrijf ze over, zonder commentaar:
Sneeuw
voor 'n patrouille vluchten