juweel. Latere geslachten zullen oordelen, of wij ons vergist hebben, of daarentegen met feilloos inzicht reeds op prille leeftijd een schrijver huldigden, die achteraf één van onze allergrootsten werd. Ik hoop van harte, Hugo Claus, wij hopen allen van harte, dat de tijd, die niets ontziende criticus, wie steeds het laatste woord te beurt valt, ons gelijk zal geven. Wij hopen het niet alleen, wij zijn er trouwens zeker van, want welke zin zou het hebben hier te verklaren, dat gij onze man zijt, zo wij daar zelve niet innig van overtuigd waren? Wij hebben, Hugo Claus, altijd van U gehouden, van de dag af, dat gij ons uwe eerste novelle hebt gezonden, die in de jaargang 1948-49 verscheen. Zij heette ‘Het Huis in de Struiken’ en eenieder die flair bezit voor die vreemde, niet onder woorden te vangen magische luister, die goed proza onderscheidt van het probeersel, voelde dadelijk, dat er met de opname van dit gebalde, hartstochtelijke en toch beheerste verhaal in ons maandschrift iets gebeurd was, iets heuglijks en iets luisterrijks. Ik zeg: iets luisterrijks. Gij hebt zelf genoeg aan tijdschriften medegewerkt, Hugo Claus, om te weten, dat een redactiesecretaris wel eens de blijde verwachting voelt teloorgaan, waarmede hij iedere dag de toestromende kopij inkijkt en ook mijn vrienden weten, dat de middelmaat de bovenhand heeft. Maar op het ogenblik, dat men er zich het minst aan verwacht, zie, op dat ogenblik gebeurt het: uit enkele schamele getikte vellen klinkt plots een menselijke stem op en gij kunt niet zeggen waarom en gij kunt niet zeggen hoe, maar opeens weet gij dat het dàt is. Dàt: één van de mogelijke combinaties uit de quadrillioenen mogelijke combinaties met de woorden uit de menselijke taal, die tot de goéde combinaties
behoren. Zo maar en gij weet niet waarom en gij zijt er gelukkig om... Later volgden uw gedichten en men kan ze surrealistisch noemen of neo-expressionistisch, - och kom, de étiquette heeft geen belang. Wij leerden U kennen als een geïnspireerde wandelaar door de grensgebieden van droom en wake, een nieuw wonderkind in het laboratorium, waar ‘l'alchémie du verbe’ wordt beoefend. En ook hierom waren wij gelukkig.
En dan kwam de korte roman ‘De Metsiers of de Eendenjacht’, op negentienjarige leeftijd geschreven en reeds bekroond met de Leo J. Krijnprijs, toen wij het werk in zijn geheel afdrukten. Wanneer deze roman kort daarop in boekvorm het licht zag en de aandacht der critiek, - gezaghebbend of minder gezaghebbend -, opeiste, waren de meningen ten zeerste verdeeld. Het gaat er vandaag niet om, dààr bij stil te staan. Het ware mij zelfs onmogelijk U te zeggen, waarom zij onder ons, die op uw naam voor de Ark-bekroning hebben gestemd, precies aan uw boek de voorkeur hebben gegeven. Was het omdat zij het als een onbetwistbaar, afgerond en onaantastbaar meesterwerk beschouwen? Ik denk het niet, vriend Hugo Claus, en gij ook niet. En het is misschien goed, dat het niet dààrom was, dunkt mij. Er verschijnen wel eens meer ‘schijnmeesterwerken’, die de hoogste bekroningen in de wacht slepen. Doch wat wij in uw ‘Metsiers’ hebben willen huldigen is dat rijke, genereuze erts, zwaar