Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 6(1951-1952)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 939] [p. 939] [Gedichten L.P.J. Braat] Terug in oud stamcafé Voor Willem de Geus Was 't kleppen der waardin weleer zó godvergeten als thans was wie de jajem brengt ook toen zo'n burgerman heb ik mij eens versmeten aan zulk vaalvuil gedoe? Ach wie zo critisch denkt over voorbij gedrag vergeet welk jaar het was dat hij hier zat en zoop en meende te beginnen zijn schoonste levensvaart nu Hitler stervend was - zovéél bleek levend sinds en doet hem bitter zinnen. [pagina 940] [p. 940] Het velum Vals velum dat de stralen zeeft der zon die wit van woede beeft in 't pril en eindeloos bejaard heelal - bemoeiziek wordt bespaard mij 't woedend vechten, borst aan borst met de verwekster van mijn dorst die ook dit wankel ogenblik doorgloeien kon - maar gij denkt stik en laat mij liggen in wat grijs en wreder, killer is dan ijs. [pagina 941] [p. 941] Tijdelijk op nonactief Mag 't hart nog klagen in de woeling van diepzeemonsters in de wereldspoeling en bar geweld dat wakker wordt? Mij dunkt van niet: reeds te veel jaren heeft het gejammerd over rotte herfstblaren en al zijn leed te vaak op straat gestort. [pagina 942] [p. 942] De laatste blik Wat van 't leven 't laatst hij zag was 't westwaarts rollen van de slag om 't rijk dat groeide, ongezien van Laotse reeds tot Lenin. Dit groeien duurt - zijn leven niet: wèg lacht de hoop dit klein verdriet. L.P.J. BRAAT Vorige Volgende