Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 6
(1951-1952)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 877]
| |
Kroniek
| |
[pagina 878]
| |
landse taal niet verstaat, waarborgen te geven voor een rechtvaardige behandeling van zijn zaak. Nergens schrijft de wet voor, dat in de rechtzaal Nederlands moet worden gesproken. De wet houdt eenvoudig geen rekening met het bestaan van het Fries. Terwijl de Minister van Justitie nadrukkelijk vaststelt dat het Fries een taal is (in tegenstelling met dialect) weigert hij evenwel het als een Nederlandse taal te erkennen, in dezelfde zin waarin het Vlaams een Belgische en het Frans een Zwitserse taal is. Om deze zaak goed te verstaan moet men weten dat hier oud zeer aanwezig was. Al eerder waren Friezen in botsing gekomen met de opvattingen van weinig soepele rechters. In 1933 had de Leeuwarder politierechter Mr. J. Meihuizen de Friese student J. Tj. Piebenga, die weigerde anders dan Fries te spreken, zonder verhoor uit de rechtszaal laten verwijderen, en toen hij ‘Fryslân oerein!’ riep, hem zelfs voor de duur van de behandeling van zijn zaak in een cel laten opsluiten. In heel Friesland werd toen, vooral ook door de intellectuelen, geprotesteerd tegen de schande, deze student aangedaan, die men beschouwde als tegen het Friese volk te zijn gericht. Ook had de Heerenveense kantonrechter Mr. Wolthers al eerder blijk gegeven van een zeker gebrek aan soepelheid, toen hij in 1948 enkele melkslijters uit Oldeboorn voor zich zag verschijnen, die op hun wagens de voorgeschreven aanduiding ‘Melk’ en ‘Karnemelk’ niet in het Nederlands, maar in het Fries (‘Môlke’ en ‘Sûpe’) hadden aangebracht, aangezien in Oldeboorn nu eenmaal Fries en geen Nederlands wordt gesproken. Weliswaar veroordeelde hij deze beklaagden zonder oplegging van straf, maar op de zitting verbood hij hen Fries te spreken en beging zelfs de onhandigheid hen na te bauwen. Ook deze hooghartige houding wekte natuurlijk onder de Friezen een gerechtvaardigde ergernis. Toen op 17 October 1951 de heer Van der Burg juist voor deze rechter terecht moest staan en zich natuurlijkerwijze van het Fries bediende, raakten opnieuw de poppen aan het dansen. In het dagblad ‘De Heerenveense Koerier’ van 18 October stond een in het Fries opgesteld verslag van de rechtzitting, dat in minder vriendelijke bewoordingen ten opzichte van Mr. Wolthers was gesteld, maar dat in onvriende- | |
[pagina 879]
| |
lijkheid overtroffen werd door het scherpe hoofdartikel, dat de redacteur Fedde Schurer de volgende dag publiceerde onder de titel ‘De laatste man van de Zwarte Hoop?’Ga naar eind(1). Schurer noemde hierin ‘dit kinderachtige, beledigende en treiterende optreden tegenover een representatieve figuur als de heer v.d. Burg is’ ‘een openlijke provocatie voor het Friese volk in het algemeen en voor zijn georganiseerde studerende jeugd in het bijzonder’. In dezelfde geest liet een andere Fries, Tjebbe de Jong, lid der Provinciale Staten van Friesland voor de Kath. Volks Partij en leraar aan de R.K. Landbouwschool te Bolsward, zich uit in een te Bolsward verschijnend orgaan ‘De Jong's Nieuwsblad’, waarin hij het optreden van Mr. Wolthers ‘een triest stuk treiterij’ noemde en in dit verband van nazimanieren sprak. Van hogerhand (niet door Mr. Wolthers) werd tegen beide journalisten een aanklacht ingediend en al op 16 November stonden beiden terecht voor de kantonrechter van Leeuwarden. Voor deze rechtzitting bestond een geweldige belangstelling; uit het gehele land waren journalisten naar Leeuwarden gekomen om deze zaak te verslaan, maar door plaatsgebrek (het kleine zaaltje, voor deze zitting uitgekozen, bood slechts plaats voor ongeveer twintig mensen) kon slechts een gedeelte van hen de zitting bijwonen. De menigte die zich buiten het gerechtsgebouw had verzameld en zich met spreekkoren de tijd kortte, werd met de brandspuit en met stokslagen uiteengejaagd. Schurer werd veroordeeld tot veertien dagen, De Jong - die zijn spijt had betuigd over het door hem geschreven artikel - tot een week hechtenis, beiden voorwaardelijk met drie jaren proeftijd. Toen de veroordeelden buiten het gerechtsgebouw kwamen, ontstond opnieuw een demonstratie, waarbij de politie nogmaals hardhandig optrad en o.a. een verslaggever van de Amsterdamse ‘Volkskrant’ ondanks zijn legitimatie afranselde. Een spontaan belegde protestvergadering richtte zich met een motie tot de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en tot de officier van justitie te Leeuwarden, waarin met de meeste klem verzet werd aangetekend tegen het ‘volstrekt onnodige brute en gewelddadige optreden van de politie’. Zoals gezegd heeft deze zaak veel gerucht gewekt. De gehele Nederlandse pers heeft uitvoerige verslagen gegeven | |
[pagina 880]
| |
van deze rechtzitting en de meeste bladen hebben zowel het vonnis van de kantonrechter als het optreden van de Leeuwarder politie aan scherpe kritiek onderworpen. Een week na deze zitting vond te Leeuwarden een protestvergadering van de Friese Beweging plaats, waarvoor zoveel belangstelling was, dat de zalen tweemaal vol stroomden en honderden moesten worden teleurgesteld. Aan het eind van de vergadering werd een motie aangenomen, waarin de aanwezigen zich als één man achter het artikel van Fedde Schurer stelden, met kracht protesteerden tegen de belediging, de Friezen aangedaan, de houding van Mr. Wolthers afkeurden en een wettelijke regeling eisten voor het gebruik van het Fries in de rechtzaal. Op dezelfde dag kwam ook bij de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken in de Tweede Kamer de Friese kwestie ter sprake. Zowel socialistische als anti-revolutionaire afgevaardigden uit Friesland kwamen op voor het goed recht van de Friese taal in hun gewest en noemden het dienen van de Friese zaak een Nederlands belang. Ook toen begin December de begroting van Justitie in behandeling kwam, werd door vertegenwoordigers van allerlei partijen gepleit voor de rechten van het Fries. De anti-revolutionaire oud-minister P.S. Gerbrandy, de premier van het Londense oorlogsministerie, zelf een Fries, opende de rij der sprekers met een fel pleidooi voor de erkenning van het recht de eed in het Fries af te leggen. De minister wilde echter uitsluitend aan de juridische geldigheid van de Nederlandse eedsformule vasthouden en was niet bereid, de eedsaflegging in het Fries toe te staan. Waarop de heer Gerbrandy opmerkte, dat z.i. als gevolg van dit ministeriële antwoord de strijd nu pas goed zou beginnen. Ook de socialistische afgevaardigde Scheps, die als enige niet-Fries op de protestvergadering te Leeuwarden het woord had gevoerd, was ontevreden over dit antwoord, dat de in grote delen van Europa oplevende regionale nationale bewustwording ontkent. Hier openbaart zich, merkte hij op, een star centralisme, dat ernstige gevaren voor de toekomst met zich meebrengt. Ook een groot deel van de pers vond 's ministers argumenten weinig overtuigend. Het dagblad ‘Trouw’ merkte op dat de eenheid der Nederlandse nationaliteit zich niet in de taal openbaart, maar in de historie. ‘De Friezen | |
[pagina 881]
| |
aanvaarden de Nederlandse nationaliteit in dezen historischen zin. Zij aanvaarden haar niet als zij toegespitst wordt op de taal. En daar hebben zij gelijk aan, omdat zij dan het Fries zouden moeten verloochenen of althans moeten laten declasseren’. Het anti-revolutionaire partij-orgaan zocht de schuld van het wanbegrip in de Bataafse, d.i. in wezen de Franse revolutie, die de oorzaak is van de centralistische instelling, en citeerde een woord van de grote anti-revolutionaire staatsman Kuyper: ‘eenvormigheid, de vloek van het moderne leven’. Slechts enkele bladen stelden zich aan de zijde van de minister, o.a. de ‘Provinciale Groninger Courant’ en het communistische dagblad ‘De Waarheid’; de overgrote meerderheid van de pers, van uiterst rechts tot uiterst links, nam het voor de zaak der Friezen op. Aldus heeft een ogenschijnlijk onbetekenend incident opeens weer de actie der Friezen gestimuleerd en hun zaak in het middelpunt der publieke aandacht geplaatst. Nooit te voren heeft deze zoveel deining veroorzaakt, waarvan de nawerking zich tot in de volksvertegenwoordiging heeft doen gevoelen. Onder de Friezen zelf heeft de aantasting van hun rechten vernieuwde activiteit opgewekt, die zich o.a. uitte in de oprichting van een eigen Friese P.E.N.-club, mede onder leiding van de kort te voren veroordeelde Fedde Schurer. Indien de Heerenveense kantonrechter de Friese beweging had willen bevorderen, had hij waarlijk geen beter middel kunnen bedenken. | |
De Friese bewegingAls het geboortejaar der Friese beweging zou men het jaar 1823 kunnen beschouwen, toen te Bolsward een groots opgezette herdenking voor Gysbert Japicx plaats vond. De Franeker hoogleraar Evert Wassenbergh had door zijn studie van deze Friese renaissancedichter niet alleen de stoot tot deze herdenking gegeven, maar ook het Friese stambewustzijn doen ontwaken. In 1827 werd het ‘Friesch genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde’ opgericht, dat zich uitsluitend met wetenschappelijke onderzoekingen inliet, alhoewel een van zijn vier afdelingen zich behalve met de studie van de Friese grammatica en het uitgeven van verspreide stukken in het Fries, ook bezighield met ‘de instand- | |
[pagina 882]
| |
houding van het nog aanwezige in de Friesche volkstaal en de beoefening der Friesche proza- en dichtkunst’. Omdat van deze zijde der werkzaamheid van het genootschap weinig terechtkwam en vooral ook omdat het aantal der werkende leden niet meer dan enkele tientallen bedroeg, richtten in 1844 enkele jongere Friezen het ‘Selskip foar Fryske tael en skriftekennisse’ op, dat zich welbewust keerde tegen de verhollandsing van Friesland en opkwam voor de rechten van de Friese taal. Het jaar tevoren had de regering de hogeschool van Franeker, die trouwens in 1815 al tot een athenaeum gedegradeerd was, opgeheven, waardoor Friesland van zijn belangrijkste culturele centrum werd beroofd. Tiede R. Dijkstra en Harmen S. Sytstra waren de leidende en stuwende krachten van dit Selskip, dat o.a. het Fries in het lager onderwijs wilde invoeren en het zowel in de kerk als in de overheidsorganen weer een plaats wilde geven. Na hun dood - beiden stierven in 1862 - trad Waling Dykstra op de voorgrond, wiens verdiensten vooral op het terrein der Friese volksletterkunde lagen. Waling-oom, zoals hij genoemd werd, heeft door zijn talrijke schetsen, novellen, liederen en andere publicaties er meer dan enig ander onder zijn tijdgenoten toe bijgedragen, dat brede lagen van de bevolking het Fries weer gingen lezen. Eerst laat is het protestant-christelijk deel van het Friese volk in actie gekomen voor de rechten van het Fries. Zijn aanvankelijk afzijdige houding is vooral hieruit te verklaren, dat Waling Dykstra en zijn medestanders een rationalistisch liberalisme vertegenwoordigden, dat vaak leidde tot felle aanvallen op kerk en godsdienst. In 1898 richtte de latere predikant Sipke Huismans aan de calvinistische Vrije Universiteit van Amsterdam een ‘Natio Frisica’ op; in 1908 riep hij samen met de predikant Dr G.A. Wumkes en enkele anderen ‘It Kristlik Frysk Selskip’ in het leven. In 1915 werd de ‘Jongfryske Mienskip’ opgericht, waarvan de dichter Douwe Kalma de ziel was. In 1917 richtten de katholieken ‘It Roomsk Frysk Boun’ op, onder leiding van de latere Nijmeegse hoogleraar Titus Brandsma. Vooral na de eerste wereldoorlog sloeg de Friese beweging radicaler wegen in, waarbij de Jong-Friezen en het in 1924 geradicaliseerde ‘Kristlik Frysk Selskip’ vooraan gingen. Hun eis van vol- | |
[pagina 883]
| |
komen gelijkberechtiging van het Fries naast het Nederlands in Friesland werd door de gehele Friese beweging overgenomen. In 1928 werden een ‘Algemiene Fryske Underrjuchtkommisje’ en de provinciale ‘Underwys-ried fan Fryslân’ in het leven geroepen, die zich toelegden op het onderwijs van het Fries in al zijn geledingen. De ‘Underwys-ried’ heeft aan vijf universiteiten een professoraat in het Fries ingesteld en bewerkstelligd dat aan vrijwel alle middelbare scholen in Friesland Fries als facultatief leervak is opgenomen. In 1950 werd bij wijze van proef op een negental dorpsscholen tweetalig lager onderwijs ingevoerd, een experiment dat reeds thans als volkomen geslaagd mag worden beschouwdGa naar eind(2), wat voor de Friezen een reden te meer is om er nu op aan te dringen dat het lager onderwijs in Friesland over de gehele linie tweetalig zal worden ingericht. Ook op wetenschappelijk, letterkundig en kerkelijk terrein won het Fries veld. In 1938 werd op initiatief van de Underwys-ried een Fryske Akademy opgericht, die te Leeuwarden gevestigd is en waarmee een al in 1914 door Ds. S. Huismans geopperd denkbeeld verwezenlijkt werd. Deze Akademy, wier afdelingen een grote activiteit ontplooien, heeft het wetenschappelijk leven in Friesland in hoge mate bevorderd, o.a. door de uitgave van een Frysk jierboek en van het tijdschrift It Beaken. Een groot aantal wetenschappelijke werken, o.a. academische proefschriften, van verscheiden aard is in het Fries geschreven en heeft ten overvloede de bruikbaarheid van deze taal, ook voor de wetenschap, bewezen. Het letterkundige leven heeft evenzeer veel te danken aan de Jongfriezen. Schrijvers en dichters als Douwe Kalma, E.B. Folkertsma, R.P. Sybesma, Fedde Schurer, Anna Wadman en D.A. Tamminga hebben werk gepubliceerd, dat op hoog literair peil staat. Het sinds 1946 verschijnend tijdschrift De Tsjerne is thans het leidende orgaan der Friese letterkundigen. Dr. G.A. Wumkes voltooide in 1943 na jarenlange arbeid een Friese vertaling van de Bijbel en Fedde Schurer bezorgde een Psalmberijming. Beide worden thans gebruikt in de Friese kerkdiensten, die zowel in als buiten Friesland geregeld gehouden worden. De tegenstand die in vroeger jaren van kerkelijke zijde tegen deze | |
[pagina 884]
| |
diensten werd ingebracht is sinds lang geheel verstomd. De Friese beweging is slechts uit de verte met de Vlaamse te vergelijken. Terwijl de Vlamingen ongeveer de helft der bevolking van België vormden en vormen, wonen er van de 10 millioen Nederlanders maar 450.000, dus nog geen twintigste deel, in Friesland. En wel zijn er ook buiten de provincie een groot aantal stambewuste Friezen, maar wanneer men deze bij dit aantal zou willen tellen, zou men er billijkheidshalve de velen van moeten aftrekken die, hoewel in Friesland wonend, geen Friezen zijn. In hoofdzaak zijn dit ambtenaren. Op het platteland van het grootste deel van Friesland is het Fries de omgangstaal; in de steden wordt een dialect gesproken dat in hoge mate de invloed van het Hollands heeft ondergaan. In de laatste jaren is het Fries hier weer een stuk vooruitgegaan, onder invloed van de beweging en tengevolge van de trek der plattelandsbevolking naar de stad. Men kan er tegenwoordig overal met Fries terecht. Ook in andere delen van Friesland (het Bildt, in het uiterste noordwesten, verder ten zuiden van de Lauwerszee en in Oost- en West-Stellingwerf) wordt geen Fries gesproken. Eenmaal spraken de Friezen uitsluitend hun eigen taal, maar nadat in 1498 Albrecht van Saksen door keizer Maximiliaan met Friesland beleend was, ging deze als rechtstaal verloren, terwijl de aanhechting van het land bij de Nederlanden, in 1524, de langzame ondergang betekende van de Friese taal. De invloed der Hollandse ambtenaren verhollandste de cultuur en daarmee ook de taal van de steden, en alleen op het platteland bleef men de eigen taal trouw. Zo werd Friesland na de Middeleeuwen een tweetalig land; de adel, het intellect en de bevolking der steden spraken Hollands of althans een verhollandst dialect, de boeren en allen die op het platteland woonden, spraken Fries. In grote trekken is de situatie nog altijd dezelfde. Maar zoals overal elders heeft zich ook hier het platteland geëmancipeerd en onder invloed van de Romantiek is in de 19e eeuw het gevoel van nationaal stambewustzijn ontstaan, dat sindsdien door een reeks van oorzaken steeds krachtiger is geworden. Niet te onderschatten is hierbij de sociale factor. Als overal elders gebruikte in Friesland een ‘hogere’ kaste de andere taal, om daarmee afstand van het volk te nemen. | |
[pagina 885]
| |
Het is een eigenaardig verschijnsel dat de op zich zelf beschouwd gematigde beweging der Friezen elders in Nederland, en ook onder Friezen in en buiten Friesland, op zoveel verzet stuit en dat velen, die altijd klaar staan om in de bres te springen voor de rechten van verdrukte minderheden, waar ter wereld ook, ten opzichte van de Friezen een geheel ander standpunt innemen. Het gewone verwijt dat men de Friezen maakt is dat zij een decentralisatie voorstaan, die noodlottig zou kunnen worden voor de eenheid van het land. Men gaat daarbij uit van de op zichzelf al onrechtmatige veronderstelling dat hetgeen men de Friezen heeft toegestaan, men de Twentenaren of de Brabanders moeilijk zal kunnen weigeren! In werkelijkheid staat slechts een kleine groep Friezen op het standpunt dat een federatief verband met het Rijk de enige mogelijkheid is, de eigen cultuur en tegelijk de economie van het gewest tot zijn recht te laten komen. De aanhangers van dit streven hebben in 1948 de ‘Striidboun Fryslân Frij’ opgericht. Een groot deel der Friese beweging gaat echter niet zo ver. In een voor de Haagse afdeling van het Algemeen Nederlands Verbond enkele dagen na zijn veroordeling gehouden rede over ‘de aspecten van de Friese beweging’ heeft Fedde Schurer o.a. gezegd: ‘Wij kunnen de beste Nederlanders zijn, als we eerst Friezen zijn, en wij zouden 100 procent Nederlanders zijn, als we maar als zodanig aanvaard en niet voortdurend gediscrimineerd werden’. Verder stelde hij de eis, dat het Fries gedurende de eerste twee leerjaren van de lagere school als voertaal, en verder als verplicht leervak zou worden ingevoerd, waarna langzamerhand het Nederlands als voertaal van het onderwijs zou dienen te worden gebruikt. Ook achtte hij het noodzakelijk dat zij, die in Friesland komen wonen, de Friese taal leren. In een tweetalig gebied staat nu eenmaal naast het recht om de ene taal te spreken de plicht om de andere te verstaan. Is dit laatste wettelijk moeilijk voor te schrijven, de verplichte invoering van het Fries op de lagere school zal ongetwijfeld in afzienbare tijd, waarschijnlijk in een zeer nabije toekomst, verwezenlijkt worden. Het Parool (9 Januari 1952) wees terecht op het merkwaardige feit dat wat als een recht van Atjehers en Balinezen, Makassaren en Soedanezen werd beschouwd, aan onze Friese landgenoten wordt ont- | |
[pagina 886]
| |
houdenGa naar eind(3). Ook mag men aannemen dat een op voorstel van zes van de zeven fracties in de Provinciale Staten van Friesland ingediend adres aan de Staten-Generaal, waarin gevraagd wordt, te bevorderen dat de eed, de belofte en de verklaring in rechtzaken ook in het Fries zal kunnen worden afgelegd, zal worden ingewilligd. Alleen de communisten hebben zich hierin afzijdig gehouden. Alleen al de getalsverhoudingen tussen de Friezen en de overige Nederlanders zijn een waarborg, dat het Friese probleem nooit in die mate een gevaar zal kunnen worden voor de eenheid van het Nederlandse volk als het Vlaamse vraagstuk dat voor België is geweest. Toch zal wie de Friezen kent zich niet de gevaren kunnen ontveinzen van de centralistische Hollandse politiek die in Den Haag aan de ministeries wordt bedreven met een hardnekkigheid, een betere zaak waardig. De incidenten uit het jongste verleden zijn in dit opzicht een waarschuwing, die men niet straffeloos in de wind zal kunnen slaanGa naar eind(4). P.J. MEERTENS |
|