moet zij het dan ook doen, zegt Nic Bal, ‘zonder de kunstmatigheid van de schouwburg, en zonder het laborieuze, synthetische, dat met het draaien van een film gepaard gaat’.
De kunstmatigheid van de schouwburg, - wat wordt hierdoor bedoeld? Laten wij met woorden omzichtig zijn. Het zijn gevaarlijke wespen. Natuurlijk begrijp ik uit wat verder omstandig en herhaaldelijk wordt betoogd, dat de heer Bal het toneel als een uitgestorven kunstsoort beschouwt, doordat ‘sedert het Griekse theater (dat is toch zo wat twee duizend jaar geleden) het innig contact tussen toeschouwer en acteur is veloren gegaan’. Daartegenover wijst hij op de levendigheid van de bioscoop, waar ‘de toeschouwer te midden van honderden soortgenoten zit, die samen met hem reageren op de hypnotische kracht van het zilveren scherm... waar hij deel uitmaakt van een collectieve ontroering... waar hij zich vereenzelvigt met de personages, enz.’. En deze uit het lijk van de toneelkunst herboren filmkunst, wordt dan uiteindelijk overtroefd door de televisie, die ‘in de huiskamer binnendringt en zich richt van mens tot mens’.
Jawel. Jawel.
Maar wij komen op die manier voor een hopeloze verwarring te staan. Ik zie geen kans om er ons uit te redden, omdat hier woorden worden gebruikt die onverantwoorde begrippen dekken en met verkeerde betekenissen zijn bekleed.
Het oorzakelijk uitgangspunt van de aangerichte janboel ligt op de drempel van Bal's betoog, alwaar hij nog al plechtig doch volkomen abusievelijk de televisie de ‘laatst geborene der dramatische kunst’ noemt.
Ik moet ten overstaan van zulke krasse bewering met kracht een waarheid beklemtonen, die niet door de heer Nic Bal alleen zo vaak en zo zwierig over het hoofd wordt gezien, - te weten dat: de dramatische kunst, evenmin als de bouw- of beeldhouwkunst, niet kan ontstaan buiten de aanwezige ruimte; dat zij wijders evenmin als de muziek, niet kan ontstaan buiten de aanwezige tijd; en dat de aanwezige ruimte en aanwezige tijd bovendien de tegenwoordigheid van het publiek vereisen. Met andere woorden: de toeschouwer ademt in de ruimte en leeft in de tijd van het toneelspel. Speler en toeschouwer zijn solidair ruimte- en tijdgenoten.
Dit is bij de film en de televisie niet het geval, ook met inachtneming van een schijnbaar aandeel.
Daarom zijn film noch televisie te rekenen onder de kunsten die dramatisch worden genoemd. Zij kunnen kunsten zijn of worden. Dramatisch zijn zij niet naar de diepere grond, - gelijk de dans, de pantomime, het poppenspel, ja, de stoeten en processiën, ja, de staderennen en voetbalmatchen wél zijn.
En nog veel minder kunnen zij rivalen of erfgenamen of laatstgeborenen van de dramatiek worden genoemd. De dramatiek heeft haar eigen zelfstandig wezen, haar eigen techniek, haar eigen nooddruft, en mocht het ooit waar zijn dat zij sinds haar oude Griekse