De gevaren der Europese weegschaal
Prof. Dr De Smaele heeft op de slotvergadering van het XIXe Vlaamse Filologencongres, op 29 Maart 1951, in het Paleis der Academiën te Brussel een rede uitgesproken waarvan de tekst verschenen is in het nummer voor Juli-Augustus van Dietse Warande en Belfort.
Het was een ongelijk vanwege Prof. De Smaele die rede uit te spreken.
Het was een onvoorzichtigheid haar te laten publiceren.
Bij het aanhoren van de gesproken rede kon men verbaasd opkijken.
Bij het lezen van de tekst ergert men zich en die ergernis groeit tot vermetel verzet.
Volgens Prof. De Smaele is het een feit dat ‘geen enkel Hollands of Vlaams schrijver onder de onbetwiste grootmeesters van de letterkunde genoemd wordt’ en ‘dat het werk van onze kunstenaars van het woord niet is gaan behoren tot het artistiek patrimonium van de beschaafde wereld’. (Er zijn dus onbetwiste en betwiste grootmeesters. Hier zoals overal is de eerste categorie de beste. Helaas, wij zijn er niet bij...)
Prof. De Smaele acteert het feit en legt zich blijkbaar bij het oordeel van het lezende Europa neer, want sinds jaar en dag, zo schrijft hij, heeft hij over de oorzaken van deze toestand nagedacht.
De voornaamste oorzaak heeft hij ontdekt in de aard zelf, dus in een psychische constante, van de Vlamingen en de Nederlanders.
De Vlamingen, zegt Prof. De Smaele, zijn gemoedsmensen met sterk sentimentele inslag. Zij munten doorgaans niet uit in het scherpzinnig en subtiel ontleden van gedachten en gevoelens.
De Noord-Nederlanders, meent hij, zijn prozaïsch, nuchter, met minder aanleg voor kunst en geringer artistieke potentie dan de Vlamingen.
Na enkele bijkomende factoren van ons niet-bekend-zijn in het buitenland te hebben onderzocht, gaat de Professor over tot de delicate taak van het wegen onzer letterkunde op de Europese weegschaal. Opgepast, zegt hij, voor zelfoverschatting, voor een chauvinistisch gevoel van eigenwaarde, voor sentimenteel nationalisme, compensatie voor een geestelijk minderwaardigheidsgevoel. Laten wij dus zeer objectief zijn en ons vooral hoeden voor de ‘smakeloze en potsierlijke vergelijkingen’, waarvan Prof. De Smaele er enkele citeert, begaan door geestdriftige recensenten of handige uitgevers. Lede-