onze letteren niet rijk genoeg zijn om honderd boekdelen met onbetwistbare meesterstukken te vullen, zodat er dus, naast de bergtoppen, ook onvermijdelijk heuveltoppen zullen moeten voorkomen. Aan de andere kant hebben de redacteuren nog een tweede, en wel een historische bezorgdheid gehad: zij willen met hun bibliotheek ook de ontwikkelingsgang van onze literatuur in zijn grote, beslissende trekken illustreren, zodat in dit panorama niet alleen de toppunten, maar tevens de belangrijke keerpunten in onze literatuurhistorie worden belicht.
Toppunten dus en keerpunten beide. Zo dan ligt de betekenis van Van Langendonck niet alleen in enkele mooie, soms aangrijpende, soms breed beheerste gedichten, maar tevens in zijn positie als overgangsfiguur in onze Vlaamse poëzie, van Pol de Mont weg naar Van de Woestijne toe, als eerste zwaarmoedige zanger van het ‘fin de siècle’ bij ons. En zo schuilt de waarde van Coornhert's Doolinghe van Ulyssus meteen in het feit, dat dit gedicht een belangrijk moment is in de opbouw van onze taal.
Bij het aanleggen van zo'n dubbel criterium dreigt echter, vanzelf bijna, een gevaar: het gevaar, dat men de historische factor àl te zwaar laat doorslaan tegenover de esthetische. Toppunten, meesterwerken kan men niet te veel publiceren; keerpunten echter wel - en zeker in een reeks, die zich immers niet richt tot een beperkte kring van specialisten alleen, maar tot bredere lagen van het Nederlands sprekende volk in Noord en Zuid en Zuid-Afrika. En nu komt het mij voor, dat de redactie van de Bibliotheek inderdaad af en toe te veel de historische maatstaf gebruikt.
Voor iemand als ik die nog altijd niet overtuigd ben van de genialiteit van Vondel als dramaturg, is het bijv. sterk de vraag, of drie volle delen voor Vondel's drama niet wat overdreven is. Akkoord, dat in het toneelwerk van Vondel de ontwikkelingslijn van het Hollandse zeventiende-eeuwse klassieke drama bijzonder duidelijk en helemaal voltooid getrokken ligt; akkoord, dat de drie toneelspelen die in het eerste deel werden opgenomen: Palamedes, Gijsbrecht van Aemstel en Maeghden, drie belangrijke momenten uit de ontwikkelingsgang van Vondel zijn, maar geen enkel van de drie is een waarachtig meesterwerk. - En dan ben ik nog altijd mijn verwondering niet vergeten over de opneming van Het Leesgezelschap van Diepenbeek: een beeld en een hekeling van de kerkelijke toestanden en de godsdienstige verhoudingen in het Holland uit de tijd van Limburg Brouwer; een verdediging van de wat vrijzinniger, humaner, meer evangelisch gerichte Groningse school tegen de streng-confessionele orthodoxie, en als dusdanig, voor de kennis van het geestelijk leven in het Noorden in de eerste helft van de vorige eeuw, zeker, historisch, van belang - al is het er in geschilderde geestelijke leven erg weinig verheven, erg weinig diep, eerder bekrompen en oppervlakkig. En ik wil ook graag erkennen, dat dit boek in stilistisch opzicht een schakel betekent in de evolutie naar meer natuurlijkheid en losheid in het negentiende-eeuwse Hollandse proza, maar dat alles kan niet opwegen