sprach Zarathustra, de gedachte van de ‘ewige Wiederkehr’ overviel: ‘6000 Fusz jenseits von Mensch und Zeit. Ich ging an jenem Tage am See von Silvaplana durch die Wälder; bei einem mächtigen, pyramidal aufgetürmten Block unweit Surlei machte ich Halt. Da kam mir dieser Gedanke.’
Als men rijdt van Sint-Moritz door het dorpje Silvaplana naar Sils-Maria, dat op zijn beurt slechts een dorp is, dan krijgt men de eerste openbaring van de droom van dit landschap ter hoogte van de bakkerij der gebroeders Picenone - ik heb ieder detail als een relikwie bewaard - in een plots versmald doorzicht van de weg.
De droom van dit landschap, inderdaad, want ieder ogenblik ligt het daar volkomen wáár te ademen voor uw oog, en blijft het toch elyzees irreëel... een droom ook in zijn voltooide volmaaktheid. De meertjes rusten in al de onwaarschijnlijk tedere en diepere tinten van hun aquamarijn, met zachte mauve strepen er door heen gevloeid; de oevers met hun lorkebosjes tekenen lijnen, die aan melodieën van Mozart doen denken; daarachter en daarboven rijzen de bergen met hun eeuwige sneeuw: ‘Wo bin ich doch? Ach weit! Ach weit!’... Het laatste heimwee van de mens, in zo een hoekje leert men het kennen: het is ons heimwee naar een Elysium, ons heimwee naar een eiland der gelukzaligen - maar een heimwee dat geen pijn meer doet, een heimwee dat al geen verlangen meer is, omdat het daar achter die bocht van het meer het anker zal laten vallen.
Op het schiereilandje Chasté, niet zo ver van Sils-Maria, in een rotsblok vol prachtige roestbruine kleuren met een ring van sparren er om heen en er boven op, is een gedenkplaat voor Nietzsche aangebracht. En in de plaat is het nachtlied van Zarathoestra gebeiteld; van uit het rotsblok grijpt het u nog sterker aan, dit heimweezieke nachtlied, dat van regel tot regel als een muzikale variatie klinkt op zijn heimweezieke ie-klank:
Was spricht die tiefe Mitternacht?
‘Ich schlief, ich schlief -,
Aus tiefem Traum bin ich erwacht: -
Und tiefer als der Tag gedacht.
Lust - tiefer noch als Herzeleid:
Doch alle Lust will Ewigkeit -,
- will tiefe, tiefe Ewigkeit!’
Dan eindelijk, over de slingerpaadjes door het bos, moet ik wel terug naar de wereld van de mensen. Ik kom van het schiereiland der gelukzaligen, maar de stem verlaat mij niet meer, en zij krijgt onderweg geleidelijk een gans andere klank:
- als een vreemde, bijna dreigende maning.
A.M.