beschrijving, zonder merkbaar begin of einde kon in zúlke voorwaarden geschreven worden: ‘le livre sur rien, qui ne se tiendrait que par la force interne de son style’.
In het museum te Antwerpen, - collectie Ridder van Ertborn, - heb ik een heer aantekeningen zien maken in een bruin zakboekje. Telkens bezag hij met aandacht een schilderijtje, altijd weder hetzelfde schilderijtje. Daarna had hij telkens wat op te schrijven. Hij moet enorm veel gezien hebben, en hij had enorm veel op te schrijven.
Ik heb nooit iets op te schrijven, zo lang ik me vóór het schilderijtje bevind. Vele maanden later, misschien, als ik thuis gezeten ben, begin ik zonder merkbare aanleiding met de pen op het papier te tasten naar datgene wat ik eertijds, vóór het schilderijtje, in mij opgenomen heb.
Het eerste wat ik als kleine jongen construeerde was een bruikbaar voertuigje. Mijn vader, in zijn lange en losse werkkiel gehuld, gelijk Tolstoï met een lederen gordelriem om zijn middel; de leerjongens en het dienstmeisje, lieten er zich genoegelijk mee rondrijden. Thans behoort het allerminst tot mijn wensen, een voertuigje te bezitten. Ik verplaats me niet graag meer; ik laat me niet graag meer verplaatsen. Mijn ondankbare stad krimpt als het ware te zaam; mijn melancholie hoort nog maar thuis in een steeds kleiner wordend aantal straten. Il zal er mee eindigen mijn woning niet meer te verlaten. Dààr worden de grondslagen van de Kunst der Fuga gelegd.
Gisteravond kreeg ik een amateurs-photografietje ten geschenke: het Nietzsche-Huis te Sils-Maria. De ontroering was zo groot, zo onvoorziens, dat ik me uit de vriendenkring moest verwijderen. Tussen mijn beide handpalmen hield ik het straf gedrukt, als een kind, om er een tegenwoordigheid uit te voorschijn te dwingen.
Alle vensters op de enige verdieping waren gesloten; dat heb ik gisteravond in het bijzijn van Dr K. op de photo goed menen te zien. Vanmorgen is er één venster geopend. Het kan niet anders dan dat het door hem geopend werd: ‘Ich schlief, ich schlief - aus tiefen Traum bin ich erwacht’.
Niet omdat mijn denken onmiddellijk het pijnlijke of het onzalige kan doorpeilen en omvatten, heb ik mijn denkende gevoeligheid aan de oorzaken, aan de feiten en hun gevolgen te danken die de buitenwereld me te verduwen geeft. Ik ben blij of droef enkel door en van uit me-zelf. In de grond hebben de omstandigheden er niet aan medegewerkt. Uit een verkwikkende slaap ontwakend word ik niet, maar ben ik vrolijk of droefgezind. In de grond is alles eenvoudig een quaestie van mijn (en van ieders) persoonlijke physiologische en daardoor van mijn psychologische constitutie.
- Ik verlang naar vrede: het ideaal van de gelijkmoedige rente-