Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 6(1951-1952)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 281] [p. 281] [Gedichten Adriaan Magerman] De eenzelvige Wie het Verdriet eenzelvig heeft getekend weet dat de eenzaamheid niet meer verwoest: hij heeft geen naam, geen huis meer, geen verleden. Maar 't najaar vindt hem uitgebrand en woest. Te dikwijls dwaalt hij langs de bruine bossen en vraagt zich angstig af wanneer de maan 't gevangen pad uit veld en mist verlossen zal, tot het wêer glanst, tot hij moet gaan. Waarheen? Waar kan hij, met de dieren, slapen? Waar is de grond waarin hij graven zal en zich verbergen voor het dreigend wapen dat in de sneeuwlucht hangt en morgen valt? [pagina 282] [p. 282] De lente is grijs... De lente is grijs, de tijd is grijs, de handen die de ijsdraad spinnen zijn reeds te oud voor dit beginnen dat einde is: de merel krijst, abelen dragen zwarte schors, geen leeuwerik stijgt in 't regenduister, en de vergeten lijster luistert naar 't water dat het nest bestort. Vergeefs bestaan, o troostloosheid van een verdriet dat niet bevrijdt, van de vermoeienis der zinnen... Want onze handen zijn bevracht met 't puin van een voorbij geslacht, en de as der uitgebrande kimmen. ADRIAAN MAGERMAN. Vorige Volgende