| |
| |
| |
Kroniek
Een vredescongres te Brussel 103 jaar geleden
In de nazomer van het revolutiejaar 1848, werd te Brussel een congres gehouden door ‘Les Amis de la Paix universelle’.
Reeds in Juni 1843 had de ‘American Peace Society’ te Londen een, internationaal opgevat, vredescongres bijeengeroepen. Het had echter hoofdzakelijk een Anglo-Amerikaans karakter behouden.
Het congres van 1848 te Brussel was dus het eerste vredescongres, dat op het Europees vasteland doorging en op een - zij het dan beperkte - internationale deelname kon bogen: naast Engelsen, Amerikanen, Belgen en Fransen, waren ook een Nederlander, een Duitser, een Italiaan, een Spanjaard en een Liberiaans mulat aanwezig.
Het is niet onze bedoeling de historische rol van deze eersteling in de bonte reeks vredescongressen, waaraan vooral de tweede helft der negentiende en het begin van onze eeuw zo rijk zijn, aan te tonen of te onderstrepen. We willen enkel pogen de geest van dit merkwaardig congres, dat zeker geen representatief karakter had, weer te geven.
Zonder de nog te schrijven geschiedenis van het pacifisme te maken, willen we er toch de aandacht op vestigen dat juist in de negentiende eeuw de systematisch georganiseerde vre- | |
| |
desbeweging ontstaat. Al hetgeen de vorige eeuwen aan, soms zeer konsekwent pacifistisch denken, hadden voortgebracht, was - zo men een uitzondering maakt voor sommige godsdienstige secten, zoals de Quakers en de Doopsgezinden - het werk geweest van meestal totaal alleenstaande individuen. Deze laatsten, al heetten ze dan ook Grotius, Swift, Rousseau, Montesquieu of Kant, bereikten de niet-bewuste massa niet. De Franse revolutie en haar Napoleontische nasleep hadden zeker de internationale vrede niet gediend. Maar ook na het Congres van Wenen werd de vrede in de leidende kringen geenszins als een universele betrachting aangevoeld. De bedoelingen van de ‘Heilige Alliantie’, onder Rusland, Oostenrijk en Pruisen gesloten, waren in de eerste plaats contra-revolutionnair en de ‘militaire interventie’ bleef dus het natuurlijke middel om de hangende konflikten op te lossen. De oorlog werd daarbij beschouwd als een goede school voor het aankweken van moed en opofferingsgeest en als een zeldzame gelegenheid om zich met roem te beladen. Zou baron De Reiffenberg, lid van het inrichtend comité, tijdens het Brussels Vredescongres zelf nog, niet woordelijk verklaren: ‘La guerre elle-même ne mérite pas un blâme absolu... Il est arrivé qu'à certaines époques elle a retrempé les moeurs et ranimé l'énergie des populations énervées ou corrompues; elle a surtout exalté le sentiment de l'honneur, ce mobile si puissant des sociétés modernes...’
Slechts naarmate de volkssoevereiniteit meer werkelijkheid zou worden, kon de vredesbeweging logischerwijze ook op meer succes beginnen rekenen. Het romantisch-utopisch kader van de eerste helft der negentiende eeuw met haar ongebreideld geloof in de vooruitgang, scheen daartoe ook nog ten zeerste geschikt.
Het Universeel Vredescongres, dat op 20, 21 en 22 September 1848, te Brussel dus, bijeenkwam werd ingericht op initiatief van de Londense ‘Peace Society’. De gelijknamige organisaties van Manchester en Birmingham hadden ook hun medewerking verleend, maar de voornaamste bezieler was toch de onvermoeibare Amerikaanse vredesapostel Elihu Burritt, een self-made man die het van smid tot een onderlegd en meeslepend redenaar wist te brengen. Het congres zou eigenlijk te Parijs bijeenkomen en in Augustus 1848
| |
| |
had Burritt hiertoe de toelating bekomen van de Voorlopige Franse regering. De toenmalige atmosfeer van de lichtstad bleek echter weinig geschikt: de bloedige Junidagen waren pas voorbij; de linkse democraten waren uit de regering verdreven, maar onderhielden een bestendige agitatie onder de arbeiders en terwijl de Grondwetgevende vergadering uiterst woelige besprekingen hield en de regering zich tot dictatoriale maatregelen verplicht zag, trad reeds de figuur van Louis-Napoleon op de politieke voorgrond.
Om te vermnijden dat de openbare opinie zich over het karakter van het Congres zou vergissen, werd door de inrichters naar een meer rustige vastelandshoofdstad uitgezien: de keuze viel op Brussel.
De Belgische minister van binnenlandse zaken, Charles Rogier, ontving een delegatie bestaande uit John Scoble, George Bradshaw en Burritt zelf. De oud-saint-simoniaan, Rogier, was ten zeerste behulpzaam bij de organisatie van het Congres: douane- en verkeersfaciliteiten werden aan de buitenlandse afgevaardigden voor het Congres toegestaan; de minister zelf liet er voor zorgen dat de prachtige zaal van de koninklijke maatschappij der ‘Grande Harmonie’ ter beschikking van het Congres werd gesteld, terwijl door bemiddeling van de heer Auguste Visschers om, een inrichtend comité, uit Belgen samengesteld, zijn eerste vergadering in de salons van het ministerie van binnenlandse zaken belegde en zich met de voormelde delegatie verstond voor de verdere organisatie.
Gedurende twee dagen hield het Congres zijn zittingen. De derde dag werd, na een bezoek aan Brussel en Waterloo door de buitenlandse gasten, met een afscheidssoirée besloten.
De voertaal van het Congres was op enkele uitzonderingen en vertalingen na, het Frans. Dit betekende wel een lichte handicap voor de sterke Angelsaksische vertegenwoordiging: 160 personen, waaronder 30 dames, waren op 19 September, met een speciale boot uit Engeland vertrokken. Aan boord zelf hadden ze reeds een enthousiaste vredesmeeting gehouden, voorgezeten door de heer Sturge.
Uit de enorme mengelmoes van goede bedoelingen der congressisten kan men nochtans, zonder veel moeite, volgende strekkingen distilleren:
| |
| |
1o Een moraliserend-religieuze strekking: o.a. vertegenwoordigd door Protestanten (vooral Quakers) en Rooms-Katholieken (al dan niet geestelijken). Allen lichten breedvoerig hun standpunt toe, te weten, dat de universele naastenliefde een goddelijke wet is, dat de triomf van de vrede tevens de triomf van het Christendom zal zijn, dat oorlog dus geheel onverenigbaar is met de Christelijke leer. Van orthodox religieus standpunt bekeken was dit wel een zeer oppervlakkige minderheidsstelling. De katholieke geestelijke Louis nochtans maakt op het Congres duidelijk het klassieke onderscheid tussen een agressieve en een defensieve oorlog.
Deze strekking is het gewis die zich het best leent tot hoogvliegende ‘literaire’ ontwikkelingen, waar niet alleen het Oud en het Nieuw Testament maar ook de hele geschiedenis bij te pas komen. Een positieve oplossing stelde deze richting niet voor, ze drukte enkel de hoop uit dat de ‘Waarheid’ tenslotte tot iedereen zou doordringen, om in de praktijk omgezet te worden.
2o Een rationeel-juridische strekking, misschien het best vertegenwoordigd door de Brusselse hoogleraar Roussel. Deze strekking rechtstreeks teruggaand op Kant, houdt voor, dat waar er een wet is voor het individu, er ook een hoeft te zijn voor de volkeren: ‘Et ce qui est une loi pour l'homme, pour la famille, ne serait pas une loi pour les nations?’ zegt Roussel. Een internationaal scheidsgerecht wordt door hem voorgesteld en op de mogelijk op te werpen vraag, wie die oordeelkundige scheidsrechter wel zijn zal, is het antwoord snedig: ‘Mais le premier venu, car le premier venu serait meilleur juge que la guerre’. De ideeën van Burritt sloten hierbij practisch aan: het plan van een Volkerencongres, belast met het opstellen van een internationaal wetboek, was een van Burritt's geliefde stellingen. Hij had hierover een nota voorbereid, die in Franse vertaling werd voorgelezen en waarvan de inhoud werd goedgekeurd en vervat in de derde conclusie van het Congres.
Al bleek niet ieder even enthousiast over het arbitragevoorstel, de toekomst zou uitwijzen, dat het eerste min of meer vruchtafwerpend pacifisme - we denken aan de Conferenties van den Haag - vele jaren later, bewust die richting zou uitgaan. En Volkenbond en U.N.O. hebben
| |
| |
zeker wel iéts gemeen met het plan van Burritt, reeds door velen vóór hem opgevat.
3o De ‘free-trade’ strekking: deze derde groep is naar we menen de belangrijkste. Op het verband, van bij het ontstaan reeds, tussen de vrijhandelsbeweging en het pacifisme, kan zeker niet genoeg de nadruk worden gelegd. De agitatie voor de vrijhandel was in Engeland ingezet met de ‘Anti-Cornlaw Ligue’ en met succes bekroond. Ook op het vasteland, vond de beweging weldra navolging: denken we aan Frédéric Bastiat en Michel Chevalier in Frankrijk, maar ook aan de ‘Association belge pour la liberté commerciale’ in 1846 opgericht en aan het Congres der Economisten, het daarop volgende jaar te Brussel gehouden. Het feit dat Richard Cobden de voornaamste promotor der Engelse vrijhandelsbeweging tevens rechtstreeks betrokken is bij heel de pacifistische actie van die periode, is geen bloot toeval. Evenmin een toeval is het, dat Adolphe Lehardy de Beaulieu, die in 1844 voor het eerst in België de vrijhandelspropaganda begon met de publicatie van een brochure, deel uitmaakt van het inrichtend comité van het Brusselse Vredescongres. En is het briefje dat Charles De Brouckère, namens de boven aangehaalde Belgische vrijhandelsvereniging waarvan hij voorzitter was, aan het congres stuurde, samen met 25 exemplaren van het verslag van voormeld Economistencongres, niet welsprekend: ‘Messieurs, les économistes sont naturellement partisans de la fraternité des peuples; en travaillant au triomphe de leurs doctrines, ils poussent à la paix universelle.’ Deze doorwinterde liberale staatsman van Brugse afkomst, die een veertiental dagen later burgemeester van de hoofdstad zou worden, was in 1831 reeds gedeeltelijk verantwoordelijk voor de militaire bezuinigingspolitiek van het Nationaal Congres. Deze politiek die voor het land noodlottig uitviel tijdens de Tiendaagse veldtocht, werd dan door De Brouckère zelf herzien, toen
hij nog in datzelfde jaar minister van Oorlog werd. Zijn vroeger ideaal was hij evenwel trouw gebleven, en enkel het feit dat hij het landbouwkundig Congres, dat van 21 tot 24 September eveneens te Brussel doorging, voorzat verhinderde hem het Vredescongres bij te wonen.
Waarop berustte nu dit verband tussen de vrijhandels- en
| |
| |
de vredesbewegingen? Door het wegvallen der economische barrières en rivaliteiten zou - zo redeneerden de ‘free-traders’ - de wereld één uitgestrekte markt worden. De verderfelijke hinderpalen, die de naties tot dan toe van elkaar scheidden en waarachter zich, volgens het woord van Cobden, de gevoelens van hoogmoed, wraaklust, haat en jaloersheid schuil hielden om plotseling uit te breken en de wereld met bloed te overstromen, zouden nu meteen verdwijnen. Verklaart Bertinatti, van Turijn, niet op het Congres, dat de vrijhandel noodzakelijk de politieke eenmaking der volkeren in een confederatie, tot gevolg zal hebben? ‘L'une et l'autre se tiennent comme deux soeurs et elles doivent forcément ou vivre d'une même vie; ou périr sinon le même jour du moins à peu de distance l'une de l'autre.’ Daarenboven, zo beweert men, is de economische welvaart slechts mogelijk door een sterke vermindering der belastingen, waarvan een groot deel slechts dient om een overtollige bewapening te bekostigen. In een brief aan het Congres onderstreept de afwezige Cobden, de zware fiscale lasten die door de permanente bewapeningspolitiek der regeringen op de werkende bevolking drukken en die hij op 200 millioen sterling per jaar schat, voor heel Europa. En Bouvet, lid der Franse Nationale Vergadering, stelt de sindsdien meer dan cliché geworden vraag, wat men al niet zou kunnen verwezenlijken aan werken van openbaar nut, aan internationale verkeersverbindingen, grote bevloeiingswerken, enz. indien slechts de helft der kapitalen nu gebruikt voor de oorlog, gedurende twintig jaar b.v., voor heilzamer doeleinden werd ingezet. In die zin is er een logische lijn te trekken tussen de onrechtstreekse vredesactie der ‘free-traders’ en althans één aspect van, het zich later ontplooiend, antimilitarisme der arbeidersbeweging: daar namelijk waar ook dàt pacifisme
een algemene welvaartspolitiek op de voorgrond zet.
Dat deze drie hoofdtendenzen, de religieuze, de juridische en de economische, elkaar harmonisch aanvulden, blijkt o.a. uit de door het comité voorgestelde en aanvaarde congresconclusies. Bondig samengevat zijn deze de volgende:
1o Zowel de godsdienst, de rede, de rechtvaardigheid, de menselijkheid als het belang zelf der volkeren, veroordelen
| |
| |
het beroep op de wapens, als een oplossing voor internationale geschillen.
2o Het is noodzakelijk er bij alle regeringen op aan te dringen dat ze in hun verdragen een clausule inlassen, volgens welke al de onderlinge geschillen die tussen hen oprijzen en tot een gewapend konflikt zouden kunnen leiden, aan een arbitrage worden onderworpen en door bemiddeling geregeld.
3o Het zou wenselijk zijn, in een nabije toekomst een Volkerencongres bijeen te roepen, samengesteld uit vertegenwoordigers der verschillende landen en belast met het opstellen van een internationaal wetboek.
4o De aandacht der regeringen dient gevestigd op de noodzakelijkheid van een algemeen aanvaarde en gelijktijdige ontwapening, die niet alleen de staatsonkosten zou verminderen, maar tevens een bestendige oorzaak van prikkeling en onrust wegnemen.
Hiermee hebben we echter lang niet de atmosfeer van de debatten zelf weergegeven. Ook het individuele speelt hierin zijn rol: François Huet, christen-democraat, avant la lettre, sinds 1846 hoogleraar te Gent, waar hij onder zijn studenten een spiritualistisch georiënteerde socialistische school vormde, kwam op dit Congres een lans breken voor de algemene ontwapening, de volksontwikkeling en... de afschaffing van de doodstraf. In 1850 zou hij beschuldigd van ‘républicanisme avancé’ de universiteit moeten verlaten. Roberts, mulats gouverneur van de in wording zijnde negerstaat Liberia, komt hier zijn rol als vredesbemiddelaar onder de wilde stammen van het zwarte Afrika toelichten en steekt, misschien onbewust, een pluim op eigen hoed. De reeds vermelde Francisque Bouvet, die Frankrijk slechts voor enkele ogenblikken kon verlaten, heeft het, in een zeer breedvoerige en welsprekende uiteenzetting, ook over zijn voorlopig mislukte poging om het principe van een internationale rechtspraak in de nieuwe Franse Grondwet te doen inlassen. Henry Clapp voelt zich beschaamd voor zijn, in de vergaderzaal opgehangen, landsvlag, want de Verenigde Staten hebben de slavernij nog niet afgeschaft.
Een oppositievoerend element, dat zich openlijk tegen de voorgestelde congresconclusies uitspreekt, is de waarschijn- | |
| |
lijk sterk progressistische Madrileen, Ramon de la Sagra, die zeker niet kan verweten worden tot de utopische school te behoren. Zijn ideeën kleedt hij wel ietwat eigenaardig in (voorzichtigheidshalve?) maar eigenlijk raakt hij ten volle het zwakke punt aan van de theoriën der vredesvrienden, als hij de vraag opwerpt: ‘Iriez-vous soumettre à un arbitrage les opinions des partis?’ En inderdaad, zo we de meningen der tijdsgenoten nagaan, dan zien we dat scepticisme en - een niet geheel au sérieux nemen - wel zowat de voornaamste reacties waren op dit Congres. De verklaring hiervan lijkt ons logisch: het pacifisme was voor velen niet enkel een gedurfde nieuwigheid en een zuivere utopie - zoals het saint-simonisme, het fourierisme en het gevaarlijker proudhonisme - het scheen vooral geen rekening te houden met de politieke realiteit. Het probleem dat zich toen in zijn scherpste vorm stelde of gesteld had, in heel Europa, was de vraag: revolutie of conservatisme? En daar waar het verband tussen binnen- en buitenlandse, tussen sociale en internationale vrede toen zo duidelijk was als nu, plaatste het Brusselse Vredescongres zich heel wat naast het werkelijk brandpunt der wereldbelangstelling, door zich om dit vraagstuk minder te bekommeren. Nochtans werd het probleem ook nog door een andere spreker aangeroerd. Baron de Reiffenberg, waarvan reeds hoger melding en beter gekend als een verdienstelijk romantisch historicus, brillant académicien en hoogleraar, zou onbewimpeld komen verklaren, waarom hij een dreigende burgeroorlog veel gevaarlijker acht dan de traditionele krijg. Deze laatste is immers nog onderworpen aan publiekrechtelijke conventies, durft zich loyaal tonen en wordt zelfs veredeld door de vereiste kennis en handigheid, de gebrachte offers en de ontwikkelde moed.
Maar, zo gaat hij verder, en de aanval laat aan duidelijkheid niets te wensen over: ‘Voyez... ces forcenés de sens rassis que le repos du monde importune et irrite; qui rendent la société tout entière responsable des chagrins de leur orgueil, ... ces rêveurs, d'autant plus dangereux, qu'ils trouvent une sorte d'apologie dans l'honnêteté de leurs vues et entraînent ainsi les âmes candides et généreuses’. Dat - zo roept de zich steeds verder ontpoppende conservatief uit - is het ergste te bestrijden kwaad: ‘la haine féroce d'inégalités
| |
| |
sociales, qu'on n'effacera qu'en plaçant sur la même ligne l'ignorance et le savoir, la nullité et le talent, l'oisiveté et la diligence, le vice et la vertu’. En hij besluit: ‘voilà, messieurs, le fléau dont il vous appartient de paralyser la criminelle influence’. Men kan moeilijk geloven dat dergelijke taal de unanieme goedkeuring van het Congres verkreeg. Ook het progressisme was immers vertegenwoordigd en niet enkel door de La Sagra: op de bewering van deze laatste dat men onmogelijk een Volkerencongres kan bijeenroepen zonder dat het algemeen stemrecht in alle landen is ingevoerd, repliceert William Ewart, Engels parlementslid en een der ondervoorzitters van het Congres, dat hij weliswaar dit noodzakelijk verband niet inziet, maar er niettemin van overtuigd is, dat voor wat het algemeen stemrecht betreft, dit eens in alle landen zàl bestaan. En ook die verklaring werd met applaus begroet. Het sociaal-politiek debat werd dus blijkbaar niet uitgevochten.
De binnenlandse reacties op het Brusselse Vredescongres? Door de verkiezingen van Juni 1848 had het Belgisch kiezerskorps het grondwettelijk liberalisme verstevigd en de rechterzijde en het radicalisme in het zand doen bijten, aldus de anti-revolutionnaire en gematigde vooruitstrevende regeringspolitiek goedkeurend. In Augustus had het Assisenhof van Antwerpen de republikeinse samenzweerders van Maart streng veroordeeld, hiermee een punt zettend achter een periode en het Vredescongres zelf viel samen met de viering der Septemberdagen, die dat jaar bijzonder groots en luisterrijk werden opgevat en beschouwd als een nationale hulde aan de dynastie. Heel het land was in feeststemming, ging prat op zijn herwonnen rust en de bladen geraakten niet uitgepraat over het bewonderenswaardig contrast met onze naburen, vooral het woelige Frankrijk en het ‘rode’ Duitsland. Het Vredescongres deelde in die algemene vreugde- en feeststemming; meer zelfs, werd er als het symbool van beschouwd. Kon men niet nalaten er op te wijzen dat men eerder wijfelend stond tegenover de verwezenlijking van dergelijke mooie droombeelden, toch werd het menslievend doel geapprecieerd. Anderen beschouwden het Landbouwkundig Congres als veel nuttiger en doelmatiger. Van politieke deelname aan het Vredescongres kan men, op het
| |
| |
Kamerlid Van Hoorebeke na, tot het inrichtend comité behorend, niet spreken. Wat echter niet belet, dat de Brusselse liberale bond ‘L'Alliance’ reeds van vóór het Vredescongres, voorstander was van een sterke vermindering der militaire uitgaven. Ook de D'Elhounge's en de Delfosse's, geduchte parlementaire bekampers van het krijgsbudget, zouden het de regering Frère-Rogier, op dat punt, lastig maken. Zo werd de betrokken begroting voor 1849 door een derde der Kamerleden - bijna alle tot de liberale meerderheid behorend - afgekeurd en dat ondanks de fameuze welsprekendheid van de minister van Oorlog Chazal, bijgesprongen door Rogier zelf. Het ‘antimilitarisme om bezuinigingsreden’ had toen reeds een zeer populaire inslag en zijn invloed op het politieke leven zou gedurende het verder verloop der negentiende eeuw steeds toenemen, in ons land.
Eén was er ook die het gevaar van dergelijke congressen, voor de militaristische idee, had ingezien. Het was de nog jonge maar reeds talentvolle Brialmont, die in een schitterende, bijtend-ironische, maar vaak ook cynische taal een anonieme brochure schreef: ‘Eloge de la Guerre ou réfutation des doctrines des Amis de la Paix’ waarvan de inhoud tenslotte eenvoudig kan geresumeerd worden in volgende zinsnede: ‘la guerre est un fléau naturel, un mal chronique que nul n'extirpera’.
Op internationaal plan tenslotte, kunnen we zeggen, dat het Brusselse Vredescongres de basis legde voor een reeks internationale pacifistische bijeenkomsten, die achtereenvolgens te Parijs (1849), te Frankfort am Main (1850), te Londen (1851), te Manchester (1852) en te Edinburg (1853) doorgingen.
Door de inrichtende Anglo-Amerikaanse vredesverenigingen, anderzijds, werd na het Congres te Brussel een wedstrijd ingericht voor de beste verhandelingen over dit Congres: drie minder bekende Belgen werden door een jury van de Koninklijke Belgische Academie bekroond en mochten hun prijs op het Vredescongres te Parijs gaan ontvangen.
Alhoewel men besloten had de resoluties van Brussel aan al de Europese regeringen te gaan aanbieden, geschiedde dit enkel in Engeland, waar lord John Russell een delegatie van het Congres ontving. Meer dan 150 meetings werden daaren- | |
| |
boven in Engeland en Schotland belegd over het arbitrage-ontwerp. In Juni 1849 zou Cobden het Brits parlement een motie voorleggen tot invoering van het scheidsgerechtprincipe in de internationale verdragen. Het voorstel werd toen verworpen, maar zou in 1875, door het parlement van Groot-Brittannië worden goedgekeurd, nadat het in zijn oorspronkelijke vorm was hernomen door Henry Richard, die 25 jaar te voren een der enthousiaste medeïnrichters was geweest van het Brusselse Vredescongres.
WIM GELDOLF.
|
|