Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1197] [p. 1197] Nieuwe sonnetten I Er staat een steen in 't maanlicht en daarnaast blaast schel Mefisto's fijfel van verachten. Door het mechanisch raatlen der gedachten wordt elk betoovrend droomwoord overraasd. De torren der subtiele sfeer versmachten in 't zinrijk web dat spin dimensie maast; de grauwe rups van de beperktheid graast vergeefs aan 't groen van 't weids geboomt der nachten Ternauwernood kleeft aan herinneringen een schimmelige schaduw van de dingen wier echt bestaan het hecht verstand ontgaat. Materie, bolwerk van verborgenheden, hoe in uw meest verscholen schuilhoek treden, waar zijn en niet-zijn klaar te stralen staat? [pagina 1198] [p. 1198] II Hier vriest het schuim tot schedels van ivoor, waar 't aangebedene, allengs ontbonden, kristal vormt aan de bleke rand der wonden, die 't wezen schonden met hun ettrend spoor. In dit gebied verkonden alle monden klanken ontstaan uit koper en uit chloor en worden woorden van schilfrend fosfoor naar 't strand der vier windhoeken uitgezonden. 't Onvast ferment van ieder fenomeen wordt in die zone tot een huif van been en hoorn omheen de draaikolk van het denken. Daar wacht uw hoofd die harde bramenhoed, die gij benauwd en duldend dragen moet, wilt gij een glimp van 't gloedloos licht zien wenken. [pagina 1199] [p. 1199] III Geen liefste om mij te spreken uit de dood, verbergt de stof mij in haar wisslend wezen. En in de sterren staat het niet te lezen welk een geheim slot deze brandkast sloot. Langs welke wegen, nimmer nagewezen, word 'k aan de schat dier kelders deelgenoot? Met welke spreuk maak ik de steen tot brood, welks kruim mij van beneevling kan genezen? Dit is de blinde muur waarvoor wij staan. Is in die steev'ge dijk een bres te slaan? Welk scherp treft doel hier door zijn schennis en breekt die laatste korst der schande door, waarop vergeefs steeds onze geest zijn boor gebezigd heeft op zoek naar 't goud der kennis? [pagina 1200] [p. 1200] IV 't Grauwvuur en 't vuur van Tristan en Isolde zij worgen plots en met stikkende gloed. Diep onder de aard wakkren boze kobolden die haard aan, broedend lang reeds voor hij woedt. Uit een verholen zijgang van het bloed spuwt liefde in onz' door hartstocht uitgeholde zielen haar gassen en ons murw gemoed is of daarin moordende lava stolde. In duistere verhouding der geslachten sluimert, als in de schemering der schachten, smeulend de kracht, die eensklaps doodlijk slaat. Lijk dompelaars neerdalend in de mijnen, onwis of ooit voor hen nog zon zal schijnen, is wie ter hel der liefde nedergaat. BERT DECORTE Vorige Volgende